10

‘Het buurtonderzoek rond de Trädgårdsföreningen heeft niets opgeleverd,’ deelt Sven Sjöman mee. ‘Niemand heeft iets gezien of gehoord. Van de weinigen die thuis waren. Zoals we weten zijn er in juli weinig mensen in de stad. Ik ben bang dat er zich ook geen getuigen hebben gemeld, zelfs niet degene die de melding deed, dus we kunnen niet veel meer doen dan het rapport van Karin Johannison afwachten en de uitslag van de uitgebreide analyses, en kijken of die fiets ergens opduikt.’

De klok aan de muur in de kantine van het politiebureau, die vlak naast de kantoortuin van de rechercheurs ligt, geeft aan dat het vijf over vijf is; de rode secondewijzer beweegt zich in een soort reumatische slow motion naar de zestig en de hele dag lijkt mat en moe van zichzelf.

Omdat ze maar met z’n drieën zijn, houden ze hun briefing in de kantine.

Het is een lange dag geweest, denkt Malin als ze ziet dat Sven zijn zwarte koffie met grote slokken achteroverslaat. Zijn mobieltje, dat naast hem ligt, is uitgeschakeld. Zijn mededeling aan de receptie was duidelijk: geen verdere telefoontjes van de media. Dat was het eerste wat hij tegen Malin en Zeke zei toen ze het bureau binnenkwamen: ‘Ze zijn volkomen doorgedraaid. Sinds het eerste bericht van Högfeldt is verschenen, staat de telefoon roodgloeiend. Ik heb Aftonbladet, DN, Expressen, Svenska Dagbladet en god weet wie nog meer te woord gestaan. Östnytt is hier geweest voor een interview, evenals de lokale omroep.’

‘Komkommertijd,’ zegt Zeke. ‘Een overval met verkrachting en een verdwijning tegelijk, dat is voorlopig wel even voldoende. Voeg daar nog eens de bosbranden aan toe en de zomer is gered.’

‘Heb je iets over de fiets gezegd?’

‘Ja, ik heb tegen Correspondenten gezegd dat we een rode Crescent met drie versnellingen zoeken. Dat zouden ze publiceren.’

‘Wanneer zou Karin de analyses klaar hebben?’ vraagt Malin.

‘Op z’n vroegst morgen, dat zei ze tenminste toen ik haar daarnet belde. Er zaten geen vingerafdrukken op het hout van het prieel.’

‘Ze heeft verdomd veel tijd nodig,’ vindt Zeke.

‘Normaal gesproken is ze altijd heel snel,’ voegt Malin eraan toe.

‘Karin doet wat ze kan, dat weten we,’ zegt Sven. ‘En jullie, wat zijn jullie te weten gekomen over Theresa Eckeved?’

‘Niemand lijkt enig idee te hebben waar ze uithangt,’ zegt Malin. ‘En ook haar zogenaamde vriendje en de enige vriendin die we te pakken hebben kunnen krijgen weten van niets.’

‘Zogenaamde vriendje?’ vraagt Sven.

‘Ja, we zijn daar niet zo zeker van,’ zegt Malin. ‘Die jongelui verbergen iets voor ons. En dat vriendje liegt.’

‘En hoe denken jullie erachter te komen wat ze verbergen? En waarom hij liegt?’

Plotseling klinkt Sven autoritair, alsof hij het antwoord nu wil weten en eigenlijk niet op een onderzoeksplan zit te wachten.

‘Wordt aan gewerkt,’ antwoordt Zeke. ‘Het gaat moeizaam met deze hitte.’

‘De hitte is voor iedereen hetzelfde.’

Dan ontdooit Sven een beetje.

‘Op dit moment kunnen we het nog gewoon als een verdwijning beschouwen.’

‘Maar ze is misschien al een week weg. We moeten simpelweg meer mensen zien te vinden die Theresa kennen en met hen gaan praten. En dat vriendje, die Peter Sköld, hiernaartoe laten komen voor verhoor,’ zegt Malin. ‘Hij is met zijn ouders in hun vakantiehuis in Valdemarsvik. We zullen pa wel vragen om hem hierheen te brengen.

En verder hebben we gesprekslijsten opgevraagd van Theresa’s mobieltje. Ze heeft geen geld opgenomen van haar rekening sinds de dag dat haar ouders naar Parijs vertrokken, dat hebben ze gecontroleerd.’

‘Had ze een computer?’

‘Ja, die staat al bij de technische recherche.’

‘Mooi zo. De jeugd van tegenwoordig brengt immers zijn halve leven op internet door.’

Tove niet, denkt Malin. Voor zover ik weet.

‘En de overval op en verkrachting van Josefin Davidsson,’ zegt Sven, ‘hoe kijken jullie daartegenaan? Die moet toch de meeste aandacht krijgen?’

‘We zullen nagaan of er onlangs misschien een bekende zedendelinquent is vrijgekomen uit de gevangenis of een tbs-inrichting en misschien actief is geworden,’ zegt Zeke.

‘We moeten het ook vergelijken met eerdere zaken en kijken of we overeenkomsten kunnen ontdekken.’

‘Goed. En groepsverkrachting, is dat is een mogelijkheid? Ook al was er ter plekke niets wat daarop duidde?’

‘We weten niet eens of ze in de Trädgårdsföreningen aan het geweld is blootgesteld,’ merkt Zeke op. ‘Voor zover we weten kan ze ook op een heel andere plaats zijn overvallen en vervolgens daar neer zijn gelegd. Zo is het toch?’

‘Klopt helemaal,’ zegt Sven. ‘Ik vergat te zeggen dat het lab haast heeft gemaakt met de diepteanalyse van de bloedmonsters van Josefin Davidsson. Die waren volkomen normaal, en vertoonden geen tekenen dat ze gedrogeerd zou zijn. Maar er zijn stoffen die binnen een paar uur uit het bloed verdwijnen. En ook de huidmonsters die zijn genomen hebben geen specifiek resultaat opgeleverd, anders dan sporen van gewoon bleekwater en schoonmaakmiddel. Het schoonmaakmiddel is hoogstwaarschijnlijk van haar kleding afkomstig en het bleekwater is gebruikt om haar schoon te maken. Misschien wilde de dader op die manier eventuele sporen uitwissen. Karin onderzoekt de microscopische blauwe schilfertjes die dokter Sjögripe in Josefin Davidsson heeft aangetroffen. Maar wat denken jullie: zou het een groepsverkrachting zijn geweest?’

Malin weet wel waar Sven heen wil met al zijn constateringen en vragen.

Maar hij wil niets zeggen; hij wil dat ze er zelf mee zullen komen, want hoe je het ook zegt, het zal racistisch klinken.

Zeke is degene die het zegt: ‘We moeten Ali Shakbari en Behzad Karami natrekken.’

Shakbari en Karami.

Schuldig aan seks met een stomdronken meisje, de hele nacht lang. Ze zijn echter niet veroordeeld, maar tijdens de rechtszaak in juni vrijgesproken.

‘Ze wilde het zelf.’

‘Wat nou, ze wilde het zelf, verdomme?’

Op de keukentafel in een flat in Berga?

‘Verdomme, ze wilde het zelf. Ze is gewoon een hoer.’

Onmogelijk om het tegendeel te bewijzen. En terwijl Sven nog een slok van zijn koffie neemt, denkt Malin aan officiële waarheden en niet-officiële. Hoewel het hele politiekorps en de media weten dat in principe alle groepsverkrachtingen worden gepleegd door twee of meer jongens van allochtone afkomst, is er niemand die dat ooit ronduit schrijft of zegt.

Niet-waarheden, politiek ongemakkelijk.

En dan bestaat het probleem niet meer.

En als het niet bestaat, kan het ook niet bediscussieerd worden.

Vervolgens is er een probleem dat niet bestaat, en dat daarom nooit kan worden opgelost.

En er zijn meisjes als Josefin en Lovisa Hjelmstedt, zoals het slachtoffer van Shakbari en Karami heette.

Meisjes als Theresa Eckeved.

Theresa zal wel gewoon op zichzelf willen zijn.

Ze is vertrokken.

Verder niets.

Als Malin na afloop van de briefing achter haar bureau schuift, gaat haar mobieltje.

Waar is het?

Daar, in haar tas.

‘Hoi mam!’

‘Tove!’

Tove.

Malin ziet haar voor zich: haar glinsterende, vrolijke blauwe ogen, haar bruine haar wapperend in de wind van zee.

Hebben jullie het fijn, denkt ze.

Ik mis je nu ik je stem hoor.

Maar tegelijkertijd is het fijn dat je niet in de stad bent.

Het moet al na middernacht zijn. Waarom ben je zo laat nog op? Je had allang moeten slapen.

Maar Malin houdt zich in, ze wil laten blijken dat ze vertrouwen in haar heeft.

‘Hoe is het daar aan de andere kant van de wereld?’

‘We hebben een boottocht gemaakt. We zijn naar een strandje gevaren.’

‘Was het leuk?’

‘Ja, de terugreis was een beetje saai, maar ik had een boek bij me. En nu zijn we net uit eten geweest.’

‘Is het eten goed?’

‘Gaat wel.’

‘Zeker heel veel van de grill, spiesen en zo?’

Het is net of de afstand onze gesprekken veel oppervlakkiger maakt dan anders, denkt Malin. Of de woorden even triviaal zijn als ze ’s ochtends aan de keukentafel worden gezegd, maar dan klank, inhoud en zin krijgen door Toves aanwezigheid. Alsof het intuïtieve contact ergens on -derweg, tussen alle zenders, kabels en satellieten, verdwijnt.

‘Welk boek lees je op dit moment?’

‘Een paar. Maar Madame Bovary vond ik niks, dat is zo verschrikkelijk ouderwets.’

Xylofoongeluiden op de achtergrond – een band die speelt in de eetzaal van het hotel?

‘Hoor ik een orkest?’

‘Ja, ze spelen in de eetzaal. Is het nog zo warm thuis?’

‘Bloedheet, Tove.’

‘Hier is het net lekker. Wil je papa nog spreken?’

‘Ja, doe maar.’

‘Malin?’

Jannes stem.

‘Ja. Hebben jullie het fijn?’

‘Ja, maar het is warm. Hoe is het thuis?’

‘Warm, onwaarschijnlijk warm. Ik heb nog nooit zoiets meegemaakt.’

‘Je had mee moeten gaan, het is hier heerlijk.’

Bali.

Meegaan, denkt Malin, onze hitte en de onfortuinlijke meisjes ontvluchten?

Zoals hij verdween naar Bosnië, Rwanda, Somalië, waar dan ook, om maar niet aan de onmogelijke liefde te hoeven denken. Duizenden keren heeft ze zijn stem gehoord via krakende telefoonlijnen. Terwijl haar maag samentrok en zich vulde met een zwarte, warme, onrustige massa.

Sarajevo. Kigali. Mogadishu.

Jannes stem via de krakerige lijnen: een mededeling over hoe het geweest zou kunnen zijn, een groet van het leven dat er nooit kwam.

Het was nu weer precies hetzelfde.

‘Ik las op de site van Correspondenten over de bosbranden,’ zegt Janne. ‘Eigenlijk hebben ze me thuis nu nodig.’

Ze wordt boos en denkt: ik heb je nu nodig. Maar jij, wij hebben dat nooit begrepen. Jij hebt altijd toegegeven aan die stomme rusteloosheid van je. Word je ooit volwassen genoeg om ergens te wortelen en te zeggen: Dit is mijn plekje op aarde? Het is niet per definitie volwassen om latrines te bouwen in vluchtelingenkampen of meelzakken te vervoeren over wegen waar mijnen liggen. Volwassen zijn kan ook inhouden dat je thuisblijft.

De woede zakt even snel af als hij is opgekomen.

‘De anderen redden zich wel, Janne.’

‘Maar een van mijn collega’s is ernstig gewond geraakt.’

‘Ik mis jullie,’ zegt Malin. ‘Geef Tove een kus van me. Ze moet nu echt naar bed, hoor.’

De website van Correspondenten.

De computer verlicht de slaapkamer, die zonder het flitsende schijnsel van het scherm helemaal donker zou zijn geweest.

De jaloezieën als een stijf gesloten muil, vastberaden kaken die het avondlicht buiten houden.

De bosbranden houden de omgeving in hun greep. Een brandweerman is gewond geraakt toen hij struikelde op gloeiend mos. Brandwonden aan gezicht en handen, dat moet het bericht zijn waar Janne het over had. De foto’s in de krant zijn dramatisch: brandweerlieden als kleifiguurtjes voor een enorme muur van vlammen, klaar om hen te verteren, te verbranden.

Daniel Högfeldt heeft haar niet weer gebeld, maar hij heeft in de loop van de dag vijf keer met Sven gesproken.

In het artikel legt hij een verband tussen beide zaken. Bovendien schrijft hij erover in afzonderlijke stukken.

Zomers Linköping geschokt over verkrachting in de Trädgårdsföreningen en verdwijning...

Linköping geschokt?

Eerder slaperig, versuft van de warmte.

Er staan geen details in de stukken. Ze hebben de meeste informatie nog geheimgehouden, voor zolang als het duurt.

Daniel en de media maken hun eigen inschattingen. Voor hen is het een en hetzelfde geval, is Theresa’s verdwijning geen gewone verdwijning. Het verband komt voor hen als geroepen, ook al wil Sven niet dat er over een verband wordt gesproken, waardoor er een monster zou worden gecreëerd in het zomerse Linköping.

Daarnet zag ze hem op Östnytt. Zijn blik dwaalde onrustig heen en weer, en er sprak een onzekerheid uit die Malin nog nooit had gezien, alsof de camera hem zou opeten. ‘We kunnen nog niets met zekerheid zeggen... We werken eraan... geen verband...’

Karim Akbar had gebeld vanaf zijn vakantieadres. Hij vroeg zich af of hij langs moest komen om zich om de hyena’s te bekommeren, zoals hij het tegenover Sven had verwoord.

‘Ga vissen met je zoon, Karim. Schrijf dat boek,’ had Sven geantwoord.

En nu leest ze een artikel over de hittegolf. Over een golf van sterfgevallen onder de oudere inwoners van de stad en dat de thuiszorg diverse mensen dood heeft aangetroffen na een hartinfarct – dat ze de warmte en de droge lucht van de airconditioning niet aankunnen. Een wijkverpleegster geeft commentaar: ‘Het is vreselijk warm in de huizen van onze patiënten. Ze hebben er simpelweg moeite mee om voldoende vocht binnen te krijgen en zo hun lichaamstemperatuur te regelen. En we kunnen in deze vakantieperiode niet eens onze normale rondes maken.’

Malin zet de computer uit en loopt naar de woonkamer, gaat bij het open raam staan en luistert naar het geroezemoes uit het café op de begane grond.

Zal ze naar beneden gaan?

Nee, vandaag niet.

Ook al schreeuwt haar hele lichaam om een tequila.

In plaats daarvan loopt ze de slaapkamer binnen, gaat op bed liggen en sluit haar ogen.

Het harde daglicht ligt nog steeds als brandende lichte puntjes op haar hoornvlies, maar uit het donker eromheen komt een gestalte tevoorschijn.

Malin ziet Nathalie Falck op het kerkhof. Haar mond beweegt, maar ze hoort niet Nathalies stem, maar die van Peter Sköld, door de telefoon.

De twee jongeren verenigd in een leugen.

Maar ze zijn oud genoeg om te weten dat ze kunnen zwijgen, dat ze gewoon door te zwijgen het werk van de politie vrijwel onmogelijk kunnen maken.

Wie zwijgt, komt er vrijwel altijd goed vanaf. Spreken is de ergste vijand van de schuldige.

Malin doet haar ogen weer open.

Ze hoort de stemmen uit het café onder haar. Ze klinken scheller dan overdag, maar ze kan in het geroezemoes geen woorden onderscheiden.

Ze sluit haar ogen en voelt Daniels lichaam tegen zich aan, zijn gewicht. Misschien moet ik...

Nee.

Liever slapen, ze is doodmoe.

In een ziekenzaal van het academisch ziekenhuis ligt Josefin Davidsson onder een dunne witte deken. Ze wil dat haar bewustzijn zich zal herinneren wat haar lichaam weet. Ze wil weten wat er gebeurd is. Haar ouders zitten elk in een stoel bij het ziekenhuisraam. Ze kijken uit over Linköping met zijn spaarzame lichten en ook zij vragen zich af: wat is er gebeurd in de Trädgårdsföreningen, of ergens anders? Welk geheim bewaren het verbrande gras, de schors, het loof, de nacht en de duisternis? Tegelijkertijd willen ze weg; ze verlangen naar huis, naar hun vertrouwde bed.

Ik wil het me herinneren, denkt Josefin, maar ik herinner me niets.

Wil ik het me wel herinneren? Wat er gebeurd is, is toch evengoed een feit, ook al herinner ik het me niet?

Binnenkort mag ik naar huis.

Dan ga ik op het terras liggen en zal ik proberen het me te herinneren, dan fluister ik tegen mezelf: herinneren, herinneren, herinneren.

De grond boven mij, zou die herinneringen hebben?

Ik weet nu waarom ik hier ben.

Waar ik ben.

Ik ben Theresa.

Daarboven moet het nu wel nacht zijn. Ik hoor geen stemmen van zwemmers.

En ik slaap hier, toch?

Hoe is dat zo gekomen?

Waarom slaap ik hier?

Hoe zien mijn dromen er nu uit?

Toves stem vult de kamer, de droom.

‘Pas goed op jezelf, mam, ik kom gauw weer thuis.’

Uit een verborgen hoekje in Malins slaap zegt de stem de woorden die ze wil horen: ‘Ik kom gauw weer thuis.’

Wat zou ik zonder jou zijn, Tove?

Zonder jullie?

En dan staat Tove daar voor haar bed. Ze strekt haar armen naar haar uit en Malin wil haar omhelzing beantwoorden, maar dan is Tove weer bijna weg; haar tengere lichaam is nu transparant, als een nauwelijks zichtbaar hologram, te vaag en ongrijpbaar voor het geheugen en het verlangen.

Kom naar huis, lieverd.

Verlaat me niet. Beloof het me.