15

Zaterdag 17 juli

Werken op zaterdag.

Vanzelfsprekend nu hun zomer een wending in onvermoed donkere Dante-kringen heeft genomen.

Ze moeten werken. Zodat er geen collega’s onnodig van hun vakantie hoeven te worden teruggeroepen.

De geur van verbrand hout en uitgeblust leven is ’s ochtends nog duidelijker.

Maar niet hinderlijk, alleen anders – ja, bijna aangenaam, alsof kinderen een vuurtje stoken om hun verkleumde handen bij te warmen.

Geen wind vandaag, en op dit moment is het licht in elk geval nog mild, denkt Malin als ze ziet dat de vlaggen voor de ingang van het politiebureau recht omlaag langs de masten hangen. De grote parkeerplaats achter haar is vrijwel leeg, op een paar politieauto’s na die wachten om op jacht te mogen gaan.

Malin sleept zich voort door de hitte.

Ze is moe vandaag.

Al om vijf voor acht is de warmte vernietigend en ze zweet onder haar witte jasje en T-shirt. Ze heeft vanochtend een rok aangetrokken, want ze kon geen broek verdragen, hoewel ze vrijwel nooit een rok draagt als ze dienst heeft; dat voelt te vrouwelijk, te zwak, te veel als een statement.

Haar wereld is een mannenwereld, ongeacht wat een aantal feministen in het bestuur van de Rijkspolitie eisen op dat gebied.

Dus meestal draagt ze een broek.

Maar niet met deze hitte.

Tijdens het ontbijt las ze de berichtgeving over de bosbranden op de site van Correspondenten. Een foto van een brandend bos besloeg de hele voorpagina en verderop in de krant stonden gedetailleerde beschrijvingen van de werkzaamheden van de brandweerlieden die het vuur bestrijden. Verscheidene hectares bos staan in brand. Het vuur heeft om zich heen kunnen grijpen dankzij de droogte en het wil meer, het is afhankelijk geworden van het veld, van het levende. De korpsen van Linköping, Norr-köping, Motala en Finspång vechten in het stoffige bos.

Janne verlangt ernaar daarheen te gaan.

Het vuur is beter dan Bali. Hij wil al zijn verlangen begraven in zijn werk, het vuur blussen, anderen redden in plaats van te proberen zichzelf, mij, Tove te begrijpen. Ons.

En dan de zaak waar ze zelf aan werkt.

Een krantenkop.

Een foto van een dildo met de tekst: ‘De politie vermoedt dat de dader een blauwe dildo heeft gebruikt.’ De vooroordelen. Karami. Shakbari. Speculaties over Lovelygirl.

Hoe is dat over die dildo in godsnaam uitgelekt?

Karin Johannison? Sven Sjöman? Misschien Sven, onder druk van een of andere journalist.

Oké, nu ligt het dus op straat.

De toegangsdeur van het politiebureau gaat automatisch open. Ebba zit achter de receptiebalie, ze is vroeg.

Ze begroet haar met een: ‘Goedemorgen, Malin.’

Malin knikt als antwoord.

Zeke en Sjöman zitten al op hun plek, hoewel het nog een uur duurt voor hun ochtendbriefing begint.

Altijd die vergadering als ze dienst hebben. Ongeacht of het overwerk is of niet.

Ze zijn allebei verdiept in een aantal documenten, maar merken desondanks dat ze binnenkomt. Vrijwel gelijktijdig kijken ze op, en Sven zegt: ‘Malin. We zaten al op je te wachten!’

Zeke is blij dat hij voor één keer eerder aanwezig is dan zij: ‘Malin, welkom!’

Sven, gekleed in een kreukelige witte linnen broek, is kennelijk ook blij haar te zien.

Als ze Svens gezicht ziet, besluit Malin toch maar niet te vertellen dat ze gisteravond naar de Trädgårdsföreningen is geweest, hoewel ze dat wel van plan was. Ze weet dat Sven het een goede zaak vindt om later nog eens terug te gaan om de sfeer op de plaats delict te proeven.

‘En, heb je nog een biertje gepakt, Malin?’

Nee, denkt Malin, maar wel een stevige tequila toen ik thuiskwam.

‘Je ziet er een beetje moe uit.’

Zeke grinnikt, grijnzend, vriendelijk, bijna vaderlijk.

Ze beginnen al voor negenen met de ochtendbriefing.

Ook nu maken ze geen gebruik van de vergaderruimte. Een van de ronde tafels in de kantine is goed genoeg; er zijn niet veel geüniformeerde agenten of collega’s in burger aanwezig die hen zouden kunnen storen.

Sven ziet er vermoeider uit dan anders, en Malin vraagt zich af waar die nieuwe moeheid vandaan komt. Misschien is het de hitte, denkt ze, en ze ziet het fijne slijpstof op zijn harige onderarmen. Het ligt in hoopjes op zijn huid en Malin denkt: je zult wel vroeg zijn opgestaan, Sven, en vanochtend in je kelder bezig zijn geweest met houtbewerken, en misschien ging het wel goed. Je zult het nodig hebben met die bosbranden en stroef verlopende onderzoeken.

Alsof hij haar gedachten gehoord heeft, zegt Zeke: ‘Het is een verdomd grote brand daar in het bos, en het lijkt alleen maar erger te worden.’

‘Tachtig brandweerlieden,’ zegt Sven.

‘En het vuur breidt zich uit in de richting van het Hultmeer,’ voegt Malin eraan toe, en dan wordt het stil in de kantine. De drie drinken koffie uit hun met aanslag bevlekte porseleinen mokken.

‘Aan de slag,’ zegt Sven. ‘We hebben een pas vrijgelaten verkrachter in de buurt die we moeten natrekken. Ene Fredrik Jonasson, woonachtig in Mjölby, tweeëndertig jaar oud. Klaarblijkelijk woont hij bij zijn moeder. Hij heeft een vrouw overvallen in haar eigen portiek. Onvoltooide verkrachting, en verder heeft hij haar mishandeld.’

‘Daar moeten ze in Mjölby maar achteraan gaan,’ zegt Zeke. ‘Moeten we nog andere zedendelinquenten controleren, behalve degenen die net zijn vrijgekomen?’

‘Laten we hier maar beginnen,’ antwoordt Sven. ‘We hebben geen mensen of middelen voor meer, maar ik zal intussen een lijst laten maken.’

‘Wat nog meer?’ vraagt Malin. ‘Hoe gaan we verder met Behzad Karami en Ali Shakbari? We moeten Behzads alibi natrekken. Kunnen we een paar agenten af sturen op degenen die op dat feest zouden zijn geweest? Hebben we daar mensen voor? Of moeten we er een paar terugroepen van hun vakantie?’

‘Rustig aan, Fors,’ zegt Sven. ‘We hebben niets concreets als het om Shakbari en Karami gaat.’

Karim zal wel met hem gepraat hebben, maar Sven zou nooit een onderzoekslijn terzijde schuiven alleen vanwege druk van de kant van Karim. Of van de pers.

‘Hebben we daar mensen voor?’ vraagt Malin opnieuw. ‘Kunnen we mensen lenen van Motala? Of van Mjölby?’

Maar vakantie is heilig, anders zouden ze nooit eens vrij hebben.

‘We kunnen wel een paar agenten missen,’ meent Sven. ‘Die moeten dat alibi maar natrekken.’

‘Welke?’ vraagt Malin.

‘Jonfeldt en Bulow.’

Goede kerels, denkt Malin. Allebei jong en single, maar geen sportschooltypes, geen pikettypes. Eerder toekomstige rechercheurs.

‘Denken jullie echt dat zij erbij betrokken zijn?’

Er klinkt aarzeling in Zekes stem.

‘Wie zal het zeggen?’ reageert Malin.

Ze denkt: ik heb hun stemmen in het onderzoek gehoord. En ze denkt aan Svens woorden: Luister, Malin. Luister naar de stemmen in het onderzoek. En ze herinnert zich dat hij daar later aan toevoegde: Alleen wie luistert kan iets leren, en alleen wie iets leert kan in de buurt van de waarheid komen. Zo dicht in de buurt dat je haar kunt aanraken.

‘Ook geen nieuws over Theresa?’ vraagt Malin. ‘Voor zover er gisteravond en vannacht niets nieuws is opgedoken? Of zijn Peter Sköld of Nathalie Falck nog met nieuwe informatie gekomen?’

‘Nee, het is doodstil. Op alle fronten,’ zegt Sven. ‘Dus ze zou nu al ruim een week verdwenen kunnen zijn.’

Dan verandert Sven van spoor.

‘En de vermoedens omtrent die lesbische component?’

Zeke aarzelt niet langer, Malin echter wel.

‘Alleen omdat we vermoeden dat er een dildo is gebruikt, hoeven we de lesbische vrouwen in de stad toch niet op te schrikken? Of omdat iets op een Facebook-pagina aan een lesbische relatie deed denken?’

‘Dat willen we ook niet,’ zegt Zeke. ‘Maar het is een onderzoekslijn die de moeite waard is om te vervolgen.’

‘Ik zou in dat geval Nathalie Falck opnieuw willen horen,’ zegt Malin. ‘Alleen.’

Zeke knikt.

‘Dat zou goed kunnen zijn,’ zegt hij. ‘Ze leek niet zoveel op te hebben met oude kerels zoals ik.’

Sven mompelt iets wat op ‘ja’ lijkt, waarna hij de riem van zijn linnen broek rechttrekt en zegt: ‘Geen nieuws van Andersson van de technische recherche. Waarschijnlijk heeft hij niets meer gevonden en dat verzoek om informatie aan Facebook en Yahoo zal hij vast al verstuurd hebben.’

Vervolgens haalt Sven diep adem, voor hij verdergaat.

‘Ik heb uitgezocht waar de lesbische vrouwen in ons district zich tegenwoordig ophouden. Er is blijkbaar een club in Norrköping, Déjà Vu Delight. Hier in de stad is er volgens mijn informatie niet zo’n club.’

‘Daarvoor zal de markt wel te klein zijn,’ zegt Zeke. ‘Alle potten zullen wel zo snel mogelijk naar Stockholm trekken.’

‘Of nog verder weg,’ voegt Malin eraan toe.

‘En RFSL, de landelijke vereniging voor homoseksuelen en lesbiennes? Kunnen we daar niet eens ons licht opsteken?’ zegt Zeke.

‘Die hebben geen afdeling in onze provincie,’ zegt Sven. ‘Jij moet maar eens navraag doen bij die club. Leg je oor te luisteren en kijk of je daar wat wijzer wordt.’

‘Je bedoelt: daarheen gaan en vragen of er iemand een dildo gebruikt en gewelddadige neigingen vertoont?’

Sven antwoordt niet.

‘Als je bedenkt wat we tot nu toe hebben, is dat wel een beetje vergezocht,’ vindt Malin. ‘Laat ze gewoon met rust in hun eigen club. Ik heb misschien een contactpersoon die ik eens kan bellen.’

Sven zwijgt.

‘Je hebt gelijk, Malin. Bel die contactpersoon maar,’ antwoordt hij dan, en hij schraapt zijn keel en zegt: ‘En welke theorieën hadden we nog meer? Iemand die impotent is, of gecastreerd? Zoiets valt onder de geheimhoudingsplicht en het is erg vergezocht.’

Hij zegt het zonder sentimentaliteit, denkt Malin. Alsof het een bagatel is voor mannen die ermee geconfronteerd worden.

‘Ik zal toch eens een aantal contactpersonen raadplegen,’ zegt Malin en ze ziet dat Sven zijn voorhoofd fronst.

‘Geen illegale shortcuts, Malin!’

Ze antwoordt niet.

Ze denkt: we komen toch nergens als we niet af en toe heimelijk een stukje afsnijden?

En Theresa? Waar ben jij?

Ben ik onder water? Dat groene, bruine, zwarte vochtige om me heen, zijn dat algen, waterlelies? Zijn dat tanden van snoeken die in mijn benen prikken?

Wat wil deze droom van mij? Of ben ik toch wakker?

Maar in dat geval zou toch niet alles zwart moeten zijn?

Ben ik blind?

Zijn mijn ogen verbrand? Maar dat kan bijna niet, want ze voelen niet branderig aan. Ze zijn intact, maar toch ook weer niet, en ik probeer te knipperen, maar er gebeurt niets, en waarom kom jij mijn oogleden niet voor mij sluiten, papa? Of zijn ze gesloten? Of is slechts één van mijn ogen open?

Ik wil ze sluiten. Hiervandaan vluchten, weg van dit alles, van alle geluiden, woorden die ik niet begrijp, het is duivels gepraat, achteruitgesproken als op een grijsgedraaide hardrockplaat.

Zet die stemmen uit.

Laat mijn armen los.

Laat me mijn armen en benen en voeten en oogleden bewegen.

Wat willen die stemmen? Die ik onder me hoor – nee, boven me, mijn gehoor is een ruimte die door de droom heen loopt.

Ik zit vast.

In het groene, bruine, zwarte.

In vochtig plastic.

Ik wil niet blind zijn.

Er mogen geen brandende muren achter mijn open oogleden kruipen.

Waarom? Zeg me waarom je me niet komt halen, papa.

Ik wil wakker worden. Ik heb nog nooit eerder zo gedroomd.

Ik wil wakker worden, mama. Papa.

Dat wil ik.

Niet blind zijn.

Wakker, wakker, wakker.

Maar hoe?

Zeg me: hoe moet ik wakker worden?