19
‘Eigenlijk was het heerlijk om met voetbal te kunnen stoppen.’
‘Niet bitter?’
‘Totaal niet, ik was het balletje trappen zat en ik baalde ervan dat alles zo pretentieus werd. Ik bedoel, de reporters op tv hebben het over een analyse, en dan interesseert het ze voor geen meter hoe iemand loopt. Analyses maak je van de situatie in de wereld, vind je niet?’
Malin lacht.
De masten van de zeilboten in de sluis steken als bonenstaken boven de stenen rand uit; ze wiegen heen en weer en geven de illusie van een stervende wind, een wind die er niet is. Op de achtergrond kan Malin de gele houten gevel van de sluiswachterswoning zien en recht tegenover haar, in de schaduw van de parasol op het terras van Vreta Kloster, het eetcafé aan het kanaal, zit Viktoria Solhagen. Ze lacht, een innemende lach die haar smalle gezicht zachter maakt te midden van haar lange blonde haar.
De ochtendbriefing was snel achter de rug.
Ze vertelde over haar gesprek met Nathalie Falck.
Verder was er niets nieuws te melden, geen nieuws van Karin en de tech nische recherche. De collega’s in Mjölby hebben zedendelinquent Fredrik Jonasson nagetrokken. Zijn moeder kon hem een alibi geven.
Ze waren het erover eens dat Malin zelf met Viktoria Solhagen moest gaan praten. Als vrouwen onder elkaar.
Het telefoongesprek met Viktoria Solhagen was soepel verlopen, ze klonk helemaal niet afwijzend.
‘Dan zien we elkaar om kwart over tien bij Vreta Kloster. Eigenlijk heb ik ’s zondags vrij. Ik woon in Ljungsbro, dus dan maak ik er een lekker fietstochtje langs het kanaal van. Maar ik heb niet veel tijd. Later moet ik naar de bosbranden, het is echt alle hens aan dek.’
Nu zit de voormalige voetbalster tegenover Malin, ze praat over het einde van een deel van haar carrière en het begin van het volgende. Viktoria Solhagen was de eerste brandweervrouw in de geschiedenis van de stad. Dat had heel wat voeten in de aarde. Malin herinnert zich Jannes commentaar nog toen ze werd aangenomen: ‘Oké, ze is geslaagd voor de test, maar hoe weet ik dat ze mij kan dragen als ik tijdens het blussen bewusteloos raak door de rook?’
Ze is waarschijnlijk sterker dan negentig procent van de kerels van het korps, denkt Malin terwijl ze naar Viktoria Solhagens spierbundels kijkt.
‘Trekken, verdomme, zie je niet dat we op die stenen muur af drijven?’
‘Ik trek toch, potverdorie!’
De stemmen komen van een van de boten in de sluis.
Koffie en een ijsje in de schaduw van een parasol, dat zou heerlijk zijn geweest, als de thermometer niet al vijfendertig graden in de schaduw had aangegeven.
‘Janne belde me, zoals gezegd. Eerst was ik verontwaardigd, maar oké, het belangrijkste is dat er geen andere jonge meisjes op deze manier worden verkracht, toch?’
Viktoria Solhagen fronst even, maar dan krijgt haar gezicht weer een neutrale uitdrukking, in afwachting van Malins vragen.
‘Wat denk je?’ vraagt Malin. ‘Is er iemand uit de lesbische kringen in de stad die veel agressie heeft opgekropt?’
‘Veel agressie opgekropt? Dat doen we allemaal, denk ik, maar zoveel...’
Viktoria Solhagen schudt haar hoofd.
‘Staat lesbisch zijn voor jullie gelijk aan agressief zijn of zo?’
Malin voelt dat ze begint te blozen. Ze wil haar zonnebril opzetten en een andere kant op kijken.
‘Nee, maar je weet hoe dat gaat,’ zegt Malin.
‘Nou, hoe gaat dat dan? Vertel eens?’
Malin zendt Viktoria Solhagen een smekende blik, waarna ze verdergaat: ‘Niemand met extra veel bagage? Of met een trauma uit haar jeugd? Die zelf is verkracht?’
‘Nee. Maar ja, dat soort dingen houden de meeste mensen ook voor zich.’
‘Maar?’
‘In bed kan het er weleens ruig aan toegaan, net als bij alle anderen. Dat je het maar weet. En natuurlijk gaan meiden die te veel gedronken hebben ook weleens met elkaar op de vuist op een feestje, om te zien wie het manhaftigst is.’
‘Wordt daar ooit aangifte van gedaan?’
‘Nee, dat soort dingen houden we liever binnenskamers, tenzij iemand het echt te bont maakt natuurlijk, maar dan nog zouden de meesten hun mond houden. Maar dat geldt toch voor iedereen? Niemand haalt de sme... sorry, de politie er graag bij als het niet hoeft.’
‘Waarom niet, denk je?’
‘Wat ons aangaat, kan ik alleen zeggen: het zal de politie worst zijn wat potten onderling doen, Malin Fors. Er is een diep wantrouwen jegens de politie, dat moet je weten.’
‘Maar kun je niemand noemen die zich opvallend gedraagt of abnormaal gewelddadig is?’
Viktoria Solhagen kijkt omlaag in haar koffiekopje.
Ze haalt diep adem.
Je wilt iets kwijt, denkt Malin. Maar Viktoria Solhagen aarzelt. Haar blik dwaalt naar het kanaal en de sluis, waarvan de deuren langzaam dichtgaan.
‘Kun jij je voorstellen dat je de hele zomer in zo’n sloot vastzit?’
‘Je wilde iets zeggen, toch?’
‘Oké.’
Viktoria Solhagen keert zich naar Malin.
‘Er is een meisje,’ zegt ze, ‘dat een heleboel ellende met zich meezeult en van wie gezegd wordt dat ze extreem gewelddadig is. Er doen allerlei geruchten de ronde over wat ze als kind zou hebben meegemaakt. Als ik jullie was, zou ik haar in elk geval eens natrekken.’
‘En hoe heet ze?’
Viktoria Solhagen staart opnieuw in haar kopje. Dan haalt ze pen en papier uit haar handtas en schrijft een naam, een adres en een telefoonnummer op.
‘Kijk,’ zegt ze dan, naar het kanaal wijzend. ‘Daar gaan ze.’
Malin draait zich om.
Ze ziet de zeilboten in het volgende kanaalpand, vlak voor de sluis die toegang biedt tot het meertje halverwege het Roxmeer.
‘Op het Roxmeer,’ zegt Malin, terwijl ze weer terugdraait, ‘zijn ze verlost van die sloot. Fijn voor ze, toch?’
Viktoria Solhagen glimlacht.
‘Ze noemen het kanaal niet voor niets de scheidingssloot.’
Malin stopt het briefje in de zak van haar broek.
‘Bedankt,’ zegt ze. ‘Nog één ding: zegt de naam Nathalie Falck je iets?’
Viktoria Solhagen schudt haar hoofd en zegt: ‘Malin, je moet me beloven dat door dit hele verhaal nu niet het beeld in de hand wordt gewerkt van lesbische vrouwen als mannetjesputters en mafkezen.’
‘Dat beloof ik je,’ zegt Malin.
‘In Stockholm, in elk geval in het centrum, accepteren ze hoe mensen willen leven, maar hier in de provincie ligt dat anders. De meesten hebben nog nooit iemand ontmoet van wie ze weten dat hij homoseksueel is. En je kunt je de lol wel voorstellen als ze er in Linköping achter komen dat jullie op jacht zijn naar een lesbische moordenaar.’
‘Ik heb hier iets waar we mee door moeten.’
Zekes hese stem aan de telefoon.
Malin heeft net naar Viktoria Solhagen gezwaaid die over de kanaaldijk in de richting van Ljungsbro verdween, en nu vervloekt ze haar eigen stommiteit.
De plek waar ze de auto had geparkeerd ligt niet meer in de schaduw; intussen grilt de zon de donkerblauwe carrosserie.
Daarbinnen moet het minimaal honderd graden zijn.
Dat akelige licht dringt dwars door de glazen van haar zonnebril en lijkt maar één doel te hebben: haar hoofdpijn bezorgen.
‘Wat zei je?’
Terwijl ze de woorden uitspreekt trekt er een stofwolk door de lucht, die haar doet hoesten.
‘Ik heb iets wat we verder moeten vervolgen.’
‘Wat?’
Geen antwoord. In plaats daarvan: ‘Ben je nog iets te weten gekomen van Solhagen?’
‘Een naam. Die moeten we maar eens natrekken. En jij?’
‘Ik heb een sms gekregen van een anonieme afzender.’
‘Die krijg je toch elke dag?’
‘Kom op, Malin, geen grapjes.’
En vervolgens leest Zeke het berichtje voor: ‘“Check Paul Anderlöv. Een ongelukkige.”’
Stilte.
Dus Hasse heeft het toch gedaan: de geheimhoudingsplicht aan zijn laars gelapt.
Dat had ze niet verwacht.
‘Wie zou dat gestuurd kunnen hebben, denk je?’ vraagt Malin.
Zeke snuift.
‘Dat wil jij net zomin weten als ik. Maar ik ben niet achterlijk, Malin.’
‘Dus je weet waar het over gaat?’
‘Ja, zo stom ben ik nu ook weer niet.’
In de Volvo is het nog heter dan in een sauna.
Een ongelukkige.
Verdomme, denkt Malin. Kan dit eigenlijk wel? Zouden ze hem niet beter met rust kunnen laten? Een naakt, gewond meisje op een schommel, een meisje verdwenen. De werkelijkheid is een grijsgele, verbrande massa.
Malin zit in de auto op weg terug naar de stad. Buiten ligt de vlakte bladstil, als een luchtspiegeling, opgeroepen door langzaam gesmoorde vlammen, alsof een veel te weidse glimmend blauwe hemel de vruchtbare hectares die zich uitstrekken tot de lichtgevende horizon in brand heeft gestoken. De hitte dreunt met zijn moker van zelfverzekerdheid over het veld.
De open velden wankelen onder het hemelgewelf en rogge en gerst verbranden langzaam onder de zonnestralen; koolzaad hangt slap omlaag, bleekgeel, kermend, alsof elk vergeeld blad naar adem snakt en wacht tot het begraven wordt tussen de wormen.
Zij zijn de enige die zich nog bewegen, zij alleen: de gloeiende wormen die omhoogkruipen uit de kleine vulkanische scheuren die het kwaad tevoorschijn heeft getoverd.
Zeke wacht in de auto voor het flatgebouw in Ryd. De motor draait stationair, de airconditioning op volle toeren.
Hoewel het gele bakstenen gebouw dicht bij het centrum slechts drie verdiepingen telt, lijkt alle ellende van het land zich hier te concentreren, met zijn schotelantennes, afbrokkelende balkons, vervuilde pleinen en een algemeen gevoel van gelatenheid. De paden tussen de flats zijn verlaten, maar in de huizen zitten ze opeengepakt: de vluchtelingen, de junks, de paria’s, de laagstbetaalde arbeiders, de mensen die aan de zijlijn staan.
Maar hier zijn twee werelden.
In sommige flats wonen studenten: mensen met dromen, die hun leven nog voor zich hebben, en achter een paar hoge eiken kan Malin de Herrgården zien, het ontmoetingspunt voor technologen.
Malin knikt door de zijruit naar Zeke, waarna hij het portier opent en uitstapt.
‘Dus hier woont de ongelukkige Paul Anderlöv?’
‘Ja, hier woont hij,’ zegt Zeke.
‘Hoe leggen we uit langs welke weg we hem op het spoor zijn gekomen?’
‘Dat doen gewoon we niet,’ antwoordt Malin.