Het stoplicht op het kruispunt van 17th Street en Broadway was nog niet eens officieel op groen gesprongen of een hele meute overmoedige gele taxi's raasde langs het piepkleine, levensgevaarlijke autootje dat ik door de stad probeerde te loodsen. Koppeling in, gas geven, schakelen (van z'n vrij naar z'n één? Of van z'n één naar z'n twee?), koppeling loslaten, herhaalde ik keer op keer in gedachten, maar die mantra bood weinig geestelijke steun en al helemaal geen praktische hulp in het luidruchtige middagverkeer. Het autootje schokte twee keer hevig voordat het met een ruk het kruispunt op stoof. Mijn hart maakte een achterwaartse salto in mijn borstkas. Zonder enige waarschuwing hield het gestotter op en begon ik snelheid te maken. Veel snelheid. Een vlugge blik omlaag bevestigde dat ik nog in de tweede versnelling reed, maar vóór me dook de achterkant van een taxi op, zo dichtbij dat ik niets anders kon doen dan zo hard op de rem trappen dat mijn hak afbrak. Shit! Weer een paar schoenen van zevenhonderd dollar ten prooi gevallen aan mijn volslagen gebrek aan elegantie in tijden van stress: dit was het derde soortgelijke schadegeval deze maand. Het was bijna een opluchting toen de motor afsloeg (kennelijk had ik vergeten de koppeling in te drukken toen ik probeerde te remmen voor mijn leven). Ik had een paar seconden de tijd - seconden van rust, als je geen acht zou slaan op het boze getoeter en de verschillende varianten van het woord 'fuck' die van alle kanten naar mijn hoofd geslingerd werden - om mijn nu deels hakloze Manolo Blahniks uit te trekken en op de passagiersstoel te gooien. Ik had niets om mijn zweethanden aan af te vegen, alleen de suède Gucci-broek die zo strak om mijn dijen en heupen zat dat die al begonnen te tintelen zodra ik het bovenste knoopje had dichtgemaakt. Mijn vingers lieten vochtige strepen achter op het soepele suède dat mijn inmiddels gevoelloze dijen omhulde. De poging om deze handgeschakelde cabriolet van 84.000 dollar rond lunchtijd langs alle obstakels van het drukke stadscentrum te manoeuvreren vereiste min of meer dat ik een sigaret opstak.

'Rij verdomme door, mens!' schreeuwde een donkere chauffeur wiens borsthaar zijn ordinaire onderhemd dreigde te overwoekeren. 'Wat denk je dat dit is, een rijschool of zo? Uit de weg!'

Ik stak een bibberige middelvinger naar hem op en richtte mijn aandacht op de taak die voor me lag: zo snel als menselijkerwijze mogelijk was nicotine in mijn aderen zien te krijgen. Mijn handen waren weer klam van het zweet, getuige de lucifers die steeds op de grond vielen. Het stoplicht sprong net op groen toen ik het voor elkaar had gekregen de sigaret aan te steken, dus moest ik hem wel tussen mijn lippen laten bungelen terwijl ik worstelde met de fijne kneepjes van het koppeling in, gas geven, schakelen (van z'n vrij naar z'n één? Of van z'n één naar z'n twee?), koppeling loslaten, en de rook werd bij iedere ademhaling mijn mond in gezogen en er weer uit geblazen. Pas drie straten verderop reed de auto soepel genoeg om de sigaret uit mijn mond te kunnen halen, maar toen was het al te laat: de gevaarlijk lange askegel had rechtstreeks zijn weg gevonden naar de zweetplek op mijn Gucci-broek. Heel fijn. Maar voordat ik de kans kreeg te bedenken dat ik, de Manoio's meegerekend, in minder dan drie minuten voor 3100 dollar handelswaar had verwoest, begon mijn mobiele telefoon keihard te blèren. En alsof het leven zelf op dat moment nog niet rampzalig genoeg was, bevestigde de nummermelder mijn grootste vrees: Zij was het. Miranda Priestly. Mijn bazin.

'Ahn-dre-ah! Ahn-dre-ah! Hoor je me, Ahn-dre-ah?' zei ze met hoge uithalen zodra ik mijn Motorola opengeklapt had - geen geringe prestatie, gezien het feit dat mijn handen en (blote) voeten al diverse andere taken hadden. Ik klemde de telefoon tussen mijn oor en mijn schouder en gooide de sigaret uit het raam, waar hij rakelings langs een fietskoerier vloog. Die schreeuwde een paar keer erg onorigineel fuck you voordat hij slingerend verderreed.

'Ja, Miranda, hallo. Ik hoor je prima.'

'Ahn-dre-ah, waar is mijn auto? Heb je hem al in de garage gezet?'

Het stoplicht voor me sprong gelukkig op rood, en het zag er naar uit dat het lang rood zou blijven. De auto bleef met een ruk stilstaan zonder iets of iemand te raken en ik slaakte een zucht van verlichting. 'Ik zit nu in de auto, Miranda, en ik verwacht over een paar minuten bij de garage te zijn.' Ik nam aan dat ze zich bezorgd afvroeg of het wel goed ging, dus verzekerde ik haar dat er absoluut geen problemen waren en dat we allebei in prima staat verkeerden.

'Ja, ja,' viel ze me bruusk in de rede. 'Je moet Mitzy nog ophalen en naar mijn appartement brengen voordat je terugkomt naar kantoor.' Klik. De verbinding werd verbroken. Ik staarde een paar tellen naar mijn telefoon voordat ik besefte dat ze bewust opgehangen had, omdat ze alle informatie die ik mocht hopen te ontvangen al had gegeven. Mitzy. Wie was in godsnaam Mitzy? Waar was ze nu? Wist ze dat ik haar kwam ophalen? Waarom ging ze naar het appartement van Miranda? En waarom moest ik daar in vredesnaam voor zorgen - in aanmerking genomen dat Miranda fulltime een chauffeur, een huishoudster en een kindermeisje had?

Omdat ik me herinnerde dat het verboden was om te telefoneren terwijl je door New York rijdt en omdat een aanvaring met een overijverige politieagent het laatste was wat ik kon gebruiken, reed ik de busbaan op en zette mijn knipperlichten aan .Adem, in, adem uit, hield ik mezelf voor, en ik dacht er zelfs aan om de handrem aan te trekken voordat ik mijn voet van de rem haalde. Het was jaren geleden dat ik in een schakelauto had gereden - vijf jaar, om precies te zijn, toen een vriendje op de middelbare school zijn auto beschikbaar had gesteld voor een paar rijlessen, waarvoor ik onbetwistbaar was gezakt - maar daar had Miranda blijkbaar niet mee gezeten toen ze me anderhalf uur eerder bij zich had geroepen in haar kantoor.

'Ahn-dre-ah, mijn auto moet worden opgehaald en naar mijn parkeergarage gebracht. Zorg daar onmiddellijk voor, want we hebben hem vanavond nodig om naar de Hamptons te rijden. Je kunt gaan.' Ik bleef als aan de grond genageld op het vloerkleed voor haar kolossale bureau staan, maar ze had mijn aanwezigheid al volledig achter zich gelaten. Althans, dat dacht ik. 'Dat was alles, Ahn- dre-ah. Zorg er onmiddellijk voor,' voegde ze er nog aan toe, zonder op te kijken.

Natuurlijk Miranda, dacht ik toen ik wegliep, en ik probeerde de eerste stap te plannen van een opdracht die ongetwijfeld duizenden valkuilen zou bevatten. Om te beginnen moest ik uitzoeken waar de auto stond. Waarschijnlijk had ze hem bij de dealer laten repareren, maar hij kon net zo goed bij een van de duizenden andere garages ergens in de wijde omgeving van New York staan. Of misschien had ze hem uitgeleend aan een vriend of vriendin en stond hij nu ergens in een bewaakte parkeergarage op Park Avenue. Natuurlijk was er ook nog de mogelijkheid dat ze het over een nieuwe auto had - merk onbekend - die ze pas had gekocht en die nog bij de (onbekende) dealer stond. Ik had een hoop werk te verrichten.

Ik begon met een telefoontje naar Miranda's kindermeisje, maar ik kreeg de voicemail. De huishoudster was de volgende op de lijst, en ze kon me deze keer voor de verandering uitstekend helpen. Ze wist te vertellen dat het niet om een gloednieuwe auto ging, maar om een 'sportwagen cabriolet in Brits racegroen', die meestal in de parkeergarage bij Miranda in de straat stond, maar ze had geen idee wat voor merk het was of waar hij op dat moment kon zijn. De volgende op de lijst was de assistente van Miranda's echtgenoot, die me vertelde dat, voorzover zij wist, het echtpaar een chique, zwarte Lincoln Navigator bezat en een kleine, groene Porsche. Ja! Mijn eerste aanwijzing. Een snel telefoontje met de Porsche-dealer op 11th Avenue, tussen 27th en 28th Street, onthulde dat de lak net was bijgewerkt en er een nieuwe cd-wisselaar was ingebouwd in een groene Carrera 4 cabriolet, voor een zekere mevrouw Miranda Priestly. Bingo!

Ik bestelde een auto met chauffeur om me naar de dealer te brengen, waar ik een briefje liet zien met Miranda's vervalste handtekening en de instructie om de auto aan mij over te dragen. Het leek niemand ook maar iets te kunnen schelen dat een wildvreemde er met de Porsche van een ander vandoor ging. Ze wierpen me de sleutels toe en lachten alleen maar toen ik hun vroeg hem de garage uit te rijden omdat ik niet wist of ik wel met een schakelauto achteruit kon rijden.

Het had me een halfuur gekost om tien straten verder te komen en ik wist nog steeds niet waar en hoe ik moest keren, zodat ik eindelijk de goede richting in kon rijden, naar de parkeergarage die Miranda's huishoudster had beschreven. De kans dat ik de hoek van 76th Street en Fifth Avenue zou halen zonder mezelf, de auto, een fietser, voetganger of een ander voertuig ernstig letsel toe te brengen was nihil, en het volgende telefoontje bracht geen geruststelling.

Ik begon weer van voren af aan, maar deze keer nam het kindermeisje meteen op.

'Cara, met mij.'

'Hé, hoe is het? Ben je op straat? Het is zo'n lawaai.'

'Ja, dat kun je wel zeggen. Ik moest Miranda's Porsche ophalen bij de dealer en ik kan niet met een schakelauto overweg. Maar nu belde ze dat ik ene Mitzy moet ophalen en naar haar appartement brengen. Wie is in godsnaam Mitzy en waar zou ze kunnen uithangen?'

Cara lachte voor mijn gevoel wel tien minuten voordat ze zei: 'Mitzy is hun hondje, een Franse buldog, en ze is bij de dierenarts. Ze is net gesteriliseerd. Ik zou haar ophalen, maar Miranda heeft net gebeld om te zeggen dat ik de tweeling eerder uit school moet halen, zodat het gezin naar de Hamptons kan vertrekken.'

'Dat meen je niet. Ik moet een hónd ophalen met deze Porsche? Zonder te verongelukken? Dat lukt me nooit!'

'Ze is bij de East Side dierenkliniek op 52nd Street, tussen First en Second Avenue. Sorry Andy, ik moet de meisjes nu gaan halen, maar bel me maar als ik iets voor je kan doen, oké?'

De manoeuvres om het groene monster te keren tot ik in noordelijke richting reed kostten me mijn laatste beetje concentratie, en tegen de tijd dat ik op Second Avenue was aangekomen, zat ik stijf van de stress in de auto. Erger kon het niet worden, dacht ik, vlak voordat de volgende taxi een halve centimeter achter mijn bumper stopte. Een krasje of deukje zou me gegarandeerd mijn baan kosten, dat was duidelijk, maar het kon me ook nog mijn leven kosten. Aangezien er midden op de dag uiteraard geen parkeerplaats - legaal of anderszins - vrij was, belde ik voor de deur het nummer van de dierenarts en vroeg ik of iemand Mitzy kon brengen. Na een paar minuten (net genoeg om weer een telefoontje af te handelen van Miranda, die deze keer vroeg waarom ik nog niet terug op kantoor was) kwam er een vriendelijke vrouw naar buiten met een jankend, snotterend jong hondje. Ze liet me Mitzy's gehechte buik zien en vroeg me heel, heel voorzichtig te rijden, omdat de hond 'last van lichamelijk ongemak' had. Natuurlijk, mevrouw. Ik rijd heel, heel voorzichtig om mijn baan en misschien zelfs mijn leven te behouden, en als de hond daar van meeprofiteert, is dat alleen maar meegenomen.

Met Mitzy opgerold naast me op de passagiersstoel stak ik nog een sigaret op en wreef ik mijn ijskoude voeten over elkaar, zodat mijn tenen weer wat grip zouden krijgen op de koppeling en het gaspedaal. Koppeling in, gas geven, schakelen, koppeling loslaten, herhaalde ik terwijl ik probeerde de hond te negeren, die telkens begon te jammeren wanneer ik optrok. Ze jankte, piepte en snoof. Tegen de tijd dat we bij Miranda's appartementengebouw aankwamen, was het mormel bijna hysterisch. Ik probeerde haar te kalmeren, maar ze voelde dat ik het niet meende - bovendien had ik geen hand meer vrij om haar geruststellend een aai of een klopje te geven. Dus híérvoor had ik vier jaar grafieken gemaakt en boeken, toneelstukken, korte verhalen en gedichten geanalyseerd: de kans om een kleine, witte, vleermuisachtige buldog te troosten terwijl ik mijn best moest doen om de zeer, zeer dure auto van een ander niet te slopen. Precies waar ik altijd van had gedroomd.

Ik kreeg het voor elkaar om de auto en de hond zonder verdere problemen bij de portier van Miranda af te geven, maar mijn handen trilden nog steeds toen ik instapte bij de chauffeur van de zaak die me de hele stad door was gevolgd.

'Terug naar Elias-Clark,' zei ik met een langgerekte zucht toen hij de hoek om reed en Park Avenue in zuidelijke richting volgde. Aangezien ik deze route iedere dag reed - soms twee keer - wist ik dat ik precies zes minuten had om op adem te komen, mezelf weer onder controle te krijgen en misschien zelfs iets te bedenken om de as- en zweetvlekken te verbergen die blijvend het Gucci-leer besmeurden. Voor de schoenen was er geen hoop meer, althans niet voordat ze gerepareerd konden worden door de grote schare schoenmakers die Runway voor dergelijke noodgevallen achter de hand had. Het ritje duurde deze keer maar vierenhalve minuut, en ik had geen andere keus dan als een wankele giraf naar binnen te hobbelen op één platte schoen en één met een hak van tien centimeter. Een korte stop bij de Kast leverde een paar gloednieuwe, kniehoge, kastanjebruine Jimmy Choo-laarzen op die prachtig stonden bij de soepele leren rok die ik meegriste nadat ik de suède broek op de stapel 'Stomerij Couture' had gegooid (waar de basisprijzen begonnen bij vijfenzeventig dollar per kledingstuk). Nu alleen nog een bezoekje aan de Beautykast, waar een aanwezige redacteur na één blik op mijn doorgelopen zweetmake-up een koffer vol herstelmiddelen tevoorschijn haalde.

Niet slecht, dacht ik toen ik in een van de vele kamerhoge spiegels keek. Je zou niet zeggen dat ik een paar minuten geleden nog gevaarlijk dicht bij het randje van zelfmoord - en moord op iedereen in mijn omgeving - had verkeerd. Zelfverzekerd slenterde ik naar het assistentenvertrek voor het kantoor van Miranda, waar ik stilletjes ging zitten, me verheugend op drie vrije minuten voordat ze zou terugkeren van haar lunchpauze.

'Ahn-dre-ah,' riep ze vanuit haar kale, opzettelijk kil ingerichte kantoor. 'Waar zijn de auto en het hondje?'

Ik sprong uit mijn stoel en rende zo snel als het hoogpolige tapijt toeliet op hakken van acht centimeter naar haar bureau. 'Ik heb de auto afgegeven bij de parkeergarage en Mitzy bij je portier, Miranda,' zei ik, trots dat ik beide taken had volbracht zonder de auto, de hond of mezelf om zeep te helpen.

'Hoe kom je daar nou bij?' snauwde ze, en ze keek voor het eerst sinds mijn binnenkomst op van haar Women's Wear Daily. 'Ik heb je uitdrukkelijk verzocht ze allebei mee te brengen naar kantoor, want de meisjes kunnen ieder moment hier zijn en we moeten weg.'

'O, maar je zei dat ze...'

'Genoeg. De details van je onvermogen interesseren me bijzonder weinig. Haal de auto en de hond en breng ze hierheen, ik verwacht dat we over een kwartier kunnen vertrekken, begrepen?'

Een kwartier? Hallucineerde dat mens of zo? Het zou me een minuut of twee kosten om naar beneden te gaan en in een auto met chauffeur te stappen, vier of zes minuten om naar haar appartement te rijden en dan een uur of drie om dat beest te vinden in een van haar achttien vertrekken, dat hobbelende schakelgeval uit de parkeergarage te halen en naar kantoor te rijden, zo'n twintig straten verder.

'Natuurlijk Miranda, een kwartier.'

Ik begon te trillen zodra ik haar kantoor uit liep en vroeg me af of mijn hart het zou kunnen begeven op de gezegende leeftijd van drieëntwintig jaar. De eerste sigaret die ik opstak belandde rechtstreeks op mijn nieuwe Jimmy's, en in plaats van door te rollen en op straat te vallen, bleef hij net lang genoeg liggen om er een klein, keurig gaatje in te branden. 'Geweldig,' mompelde ik, 'dat is verdomme weer geweldig.' Dat bracht het totaal op precies vierduizend dollar aan vernielde spullen - een nieuw persoonlijk record. Misschien zou ze wel doodgaan voordat ik terugkwam, dacht ik, want het werd tijd om de zaken positief te bekijken. Misschien, heel misschien, zou ze bezwijken aan een vreemde, zeldzame aandoening en werden we allemaal verlost van die bron van ellende. Ik genoot van mijn laatste trekje voordat ik de sigaret uittrapte en mezelf voorhield dat ik wel redelijk moest blijven. Je wilt niet dat ze doodgaat, dacht ik, en ik rekte me uit op de achterbank. Want als ze doodgaat, kun je haar niet meer vermoorden. En dat zou pas echt jammer zijn.