Hoofdstuk 8
Zo ongeveer tegelijkertijd onderging Mr. Uniatz een dubbele kwelling. In de eerste plaats was hij hoogst onbehaaglijk gelogeerd in de koffer van de door 'Madam' in razende vaart voortgejaagde Cadillac, en in de tweede plaats werd hij gekweld door een titanische dorst. Een niet te lessen dorst, die zijn lippen, zijn tong, zijn gehemelte deed verdorren en zijn gedachten - zo hij er al enkele had -vertroebelde.
Meer dan eens bekroop hem de lust enkele fikse trappen te geven tegen zijn stalen omgeving, hetgeen in elk geval het onvermijdelijk gevolg zou hebben gehad de belangstelling van Madam te wekken, weliswaar, maar wat kon men dan verder verwachten? Ze zou natuurlijk uitgestapt zijn en de koffer geopend hebben. Ook al niet erg, op zichzelf bezien, want Hoppy zou haar natuurlijk in een ommezien en een handomdraai onder de duim hebben weten te krijgen. Maar, was het verstandig? Zou de Saint, in zijn plaats, op een dergelijke opzichtige manier te werk zijn gegaan? Zou hij niet liever gewacht hebben tot hij wist wat het einddoel van de tocht was? En was het niet mogelijk dat hij, Hoppy Uniatz, juist daar de Saint terug zou vinden? Het waren slechts weinige van de vragen die rondtolden onder de dikke schedel van de kolos. Hoppy was nog steeds niet tot een besluit gekomen, toen de wagen stilhield.
Het portier dreunde dicht. Hoppy hoorde het geluid van hoge hakken op houten treden. Eerst toen waagde hij het het deksel even op te lichten en naar buiten te kijken. De wagen stond voor een soort van winkel in kruideniers- en grutterswaren. De verleiding was onweerstaanbaar. Hoppy sprong uit de koffer en ging de zaak binnen. Achter de toonbank zat iemand te dommelen. De klok aan de muur stond op ongeveer elf uur. Hoppy benaderde de kruidenier.
'Heeh, ouwe! Heb je misschien een tante gezien die ...' Met enkele gebaren en enkele korte woorden gaf hij een beschrijving van de gezochte. De ander knikte. 'Hangt aan de telefoon.'
'Mooi. Geef mij een fles Bourbon.' Met een snelheid die aan goochelarij deed denken mikte hij enig geld op de toonbank en verliet de winkel. Een verlate voetganger passeerde de straat. Hoppy hield hem staande.
'Waar zijn we hier ergens?'
'In Mojave.'
Een 150 kilometer ten noorden van Los Angeles. Wat had de onbekende vrouw hier in deze verloren uithoek te maken? Had men Simon misschien hier naar toe gebracht? Mr. Uniatz aarzelde nog, niet precies wetend wat nu verder te doen, toen hij de onbekende vrouw in de winkel zag staan, in gesprek met de eigenaar. Zij stond met de rug naar de straat en kon Hoppy dus niet zien, maar Hoppy, op zijn beurt, kon dus ook haar gezicht niet onderscheiden. Plotseling kwam hij tot een besluit. Hij dook weer in de koffer van de Cadillac. Hij had maar amper de tijd gehad om het nummer op te nemen.
Twee minuten later was de auto alweer vertrokken. Hoppy maakte het zich zo gemakkelijk mogelijk, probeerde geen notitie te nemen van de reserve band die hem onophoudelijk in de ribben porde, en leegde zijn fles. De stimulerende invloed van de alcohol deed zijn gedachten een nieuwe richting inslaan. Men had, zoals hij zonet had opgemerkt, opnieuw de nummerplaten van de auto verwisseld. Waarom?
Maar wat voor een gezicht zou de luitenant van de Saint op dit moment getrokken hebben als hij geweten had in welke toestand deze zich momenteel bevond! Simon Templar was inmiddels geheel en al hersteld van zijn korte kunstmatige sluimer. Om hem heen hing de weeïg zoete geur van chloroform. Hij slaagde er niettemin in zich te ontdoen van de benauwende doek voor zijn gezicht. Hij had meteen een duidelijk beeld van de stand van zaken. Hij herinnerde zich het straatje in Long Beach, het huis waar hij binnengedrongen was terwijl Hoppy buiten de wacht hield, het bezoek aan de kelder, de mislukte aanval van Joe; vervolgens het gevecht met Luke, de overwinning, tot op het ogenblik van zijn eigen nederlaag, hem toegebracht door een vrouw!
Want het was met een vrouw dat hij in dit geval te maken had. Zij was degene die zijn pad gekruist had, de vrouw wier silhouette hij gezien had toen zij zich over Shirley boog.
Shirley? Wat was er inmiddels van haar geworden? Bij de gedachte aan het meisje verhardde zich de nog wankele wil van Simon Templar. Hij moest revanche nemen, en dat wel zo spoedig mogelijk.
Maar wat was er gebeurd na het ingrijpen van de vrouw die men doorgaans 'Madam' scheen te noemen? De herinneringen van de Saint waren ietwat wazig. Hij haalde diep adem, probeerde zich op te richten. Zijn hoofd botste tegen hout; opgesloten in een kist!
'Wel, wel, wel, ze nemen geen halve maatregelen,' overwoog hij, zonder bitterheid overigens. Integendeel, de kwaliteit van de tegenstander vervulde hem met een soort van vreugde. Het maakte de strijd tenslotte des te spannender. Want aan één ding twijfelde Simon allerminst: zijn uiteindelijke overwinning.
Hoe? De toekomst moest dat uitwijzen. Maar het eerst noodzakelijke was, uit die kist te geraken. Hij voelde de kist hotsen en botsen en stoten. Dus bevond hij zich in een rijdende auto. Met een geweldige inspanning van zijn wil, en zonder acht te slaan op de pijn die het onder hem gevouwen been hem veroorzaakte, met de schouders tegen het deksel, zette hij zich krom en drukte en perste uit alle macht.
Het deksel gaf niet mee. Ieder ander, in zijn plaats, zou zich hebben overgegeven aan de wanhoop. De reactie van de Saint was eerder het tegendeel. Langzaam Wentelde hij zich om. Ditmaal zette hij zijn voeten tegen het deksel. Hij trok de knieën op en haalde diep adem.
Een groots en bewonderenswaardig moment volgde. Maar er was niemand tegenwoordig om te applaudisseren voor deze langzame en titanische ontspanning van spieren die voorbestemd waren te triomferen over hout en spijkers. Er volgde een gekraak, een scheuren en splinteren. Nog een laatste machtige inspanning; de overhaast in het hout geslagen spijkers begonnen los te raken. De Saint moest even uitblazen, wachten tot zijn ademhaling weer normaal werd en hij zijn evenwicht hervonden had. Hij luisterde of er misschien gevaar dreigde, maar hoorde niets.
Toen hij zich weer in staat voelde opnieuw de strijd aan te binden, draaide hij zich haastig om, duwde hij een losgewerkte plank omhoog en waagde het er op over de rand van de kist te kijken.
Hij bevond zich in een bestelwagen. De wagen bonkte over oneffen terrein. Simon stond reeds gereed uit de wagen te springen toen deze onverwachts stopte. Haastig dook hij weer in de kist en trok de plank boven zich naar beneden.
'Wel,' mompelde hij, 'wat zullen ze wel van dit mirakel denken?'
In de Cadillac was Hoppy bezig zijn fles te ledigen. Een ogenblik later hoorde Simon de bestuurder en zijn gezel, Joe en Luke, uitstappen. Hij doorzag hun plan vrijwel meteen, het graven van zijn graf. De beide anderen gingen geheel op in hun werk en letten niet op de auto. Simon lichtte de planken weer op en stond voor de tweede keer gereed uit de kist te stappen. Hij kreeg er de kans niet toe. Luke zette zich achter het stuur, bracht de wagen op gang. Het voertuig reed achteruit. De deur van de bestelwagen werd geopend en de beide bandieten duikelden de kist in de vers gegraven kuil.
Later vond Simon het altijd prettig te vertellen wat er in hem was omgegaan in die minuten toen aarde en stenen kletterend op de kist vielen. Onmogelijk iets te ondernemen! In een helder ogenblik had zijn engelbewaarder de twee doodgravers echter het verlangen naar een korte schafttijd geïnspireerd, naar het scheen, en daaraan had de Saint tenslotte zijn leven te danken. De beide doodgravers waren op enige afstand van het graf gaan uitrusten, en van die laatste kans had de Saint gebruik weten te maken. Toen Joe en Luke weer aan het werk togen, was de kist leeg en lag Simon verscholen achter een kleine oneffenheid in het terrein. Hij keek naar de noeste arbeid van de beide zwoegers en een brede glimlach verhelderde zijn gezicht.
Eindelijk stegen Joe en Luke weer in de wagen en reden af. Simon keek hen een moment lang na, nauwkeurig oplettend welke richting zij insloegen, trok vervolgens zijn kleren recht, kamde zijn haar, schikte zijn das, en begaf zich op weg.
Een amper gebaand pad voerde hem tenslotte naar een rotsachtige vlakte. Vandaar uit overzag hij het landschap. 'Niet bepaald vrolijk,' overwoog hij. Op enige afstand bespeurde hij een vaag licht. Hij hervatte zijn tocht in die richting.
Het kostte hem ruim een half uur eer hij de ranch bereikte. Op dat moment braken de honden los in een erbarmelijk gehuil.
'Die verdomde honden van je!' raasde Borg. 'Ze zijn mij heel wat waard,'zei Dunromin onverstoorbaar. Joe, die hem scherp gadesloeg, meende een sluwe glimlach op diens gezicht te kunnen onderscheiden. Had de ander een of andere vuile streek in de zin? Dat druiste overigens tegen zijn belangen in.
Joe zei: 'Ik ken iemand die een nog veel kostbaarder hond heeft. Die blaft nooit voordat hij iemand naar de keel vliegt.'
'Interessant,' zei Dunromin droog.
Hij lachte even, nipte even aan zijn glas, deed een haal aan zijn pijp.
'Is 't soms dat vriendje van me die mijn hondjes zo op de zenuwen werkt?'
'Daar zeg je zoiets,' zei Borg ineens. 'Waar is Luke?'
'Laat 'm maar,' zei Luke. 'Hij zei dat hij slaap had.' Er volgde een stilte. Het drietal keek elkaar aan; zij leken minder op medeplichtigen dan op tegenstanders. Buiten blaften nog steeds de honden.
Dunromin klopte met zijn pijp op de rand van de tafel. 'Wat zijn jullie met het meisje van plan?' vroeg hij. Joe richtte zich op, sloeg denderend met zijn vuist op de tafel.
'Wat? Wat nou weer?'
'Een doodeenvoudige vraag,' antwoordde Dunromin. 'Jullie komen hier in 't holst van de nacht aanwaaien en je laat hier een jong meisje achter terwijl jullie de hemel mag weten waar naar toe gaan ...' De bokser viel hem in de rede. 'We hebben een kist in de schuur gezet. Dat is alles.'
'Maar er zit iemand in die kist. Dat is alles,' zei Dunromin op zijn beurt.
Borg leunde achterover in zijn stoel. Zijn blik gleed van Dunromin naar Joe wiens gezicht rood begon aan te lopen, alsof hij op ploffen stond. 'Als de chef te weten komt...' begon Joe. Dunromin hief de hand op.
'De chef betaalt mij voor het overbrengen van de kisten met het spul. Geen kisten met vlees, en vooral geen mensenvlees. Dat is duurder. Veel duurder.'
'Goed, goed,' suste Joe. 'Wind je niet op. De griet heeft ons een vuile streek uitgehaald. De chef heeft ons alleen maar gevraagd haar hier naar toe te brengen. Maar we hebben geen kwaaie bedoelingen met haar.'
'En verder?'
'Later krijg jij je aandeel.'
De honden gingen feller en feller te keer. Op dat moment bonsde er iets tegen de deur. De drie mannen richtten zich op, keken elkaar verontrust aan. Joe vloekte binnensmonds. Plotseling kwam hij tot een besluit en begaf zich naar de deur. Opnieuw deed een harde klap het hout ratelen.
'Doe niet open!' waarschuwde Borg.
Joe was reeds bij de drempel. Hij schoof de grendel af en opende de deur. Er was niemand te zien.
'Niemand?'
De wind scheen in kracht te zijn toegenomen, zou men zeggen. De honden gingen te keer als razenden. Het bleke licht van de maan scheen niet bij machte door de zware wolken heen te dringen. Joe stak zijn hoofd naar buiten, keek speurend om zich heen. Hij haalde de schouders op.
'Een windstoot, waarschijnlijk,' gromde hij. 'Een ouwe rammelkast zoals deze, Dunromin. Auhhh! .. Hij stootte een jammerend gehuil uit. Hij draaide zich om en strompelde weer naar binnen, met de hand tegen het voorhoofd, en die hand was met bloed besmeurd. Bloed stroomde over zijn gezicht, droop af langs zijn wang. Dunromin onderdrukte een kreet. Borg keek zwijgend toe, zijn misvormde gezicht nog schever nu. En niettemin verscheen er nog steeds niemand op de drempel. Joe bleef staan waar hij stond, zijn knieën dreigden het te begeven. , 't Is hem!..stamelde hij.
'Wie?' vroeg Borg, terwijl hij driftig dichter bij kwam. 'Wie hem?..
'De ... de Saint...'
Er volgde een lange stilte, slechts verbroken door het loeien van de wind, het geraas van de honden. Iedereen probeerde zich te realiseren wat Joe gezegd had. 'De Saint?...
'Ja,' stamelde Joe. 'We hadden hem in handen weten te krijgen. Hij had zijn neus in onze zaken gestoken. En we hebben hem ...'
Hij dempte zijn stem, keek om zich heen, en maakte dan driftig de zin af.
'Zonet... Luke en ik ... we hebben hem begraven bij de droge bedding van de rio.'
'Goede God!' riep Borg uit.
Hij rende weg om de deur dicht te gaan doen. Op hetzelfde ogenblik dreunde er een harde klap op het houten luik van een venster. Dunromin was onbeweeglijk blijven staan. Hij scheen volkomen verslagen, niet bij machte zijn koelbloedigheid te herwinnen. Borg greep Joe bij de arm, dwong hem te gaan zitten, schonk hem in. 'Kom op! Hou je kop bij elkaar! ... Jullie hebben hem begraven, zei je?'
'Ja!' bevestigde Joe uit alle macht. 'In een kist, dichtgespijkerd. Hij heeft er met geen mogelijkheid uit kunnen komen.'
'Niks aan verloren,' zei Borg. 'Maar wat nou?...' Hij keek Joe vragend aan. Dunromin zei: 'Ik ga Luke halen.' Hij begaf zich op zijn beurt naar de deur die hij behoedzaam opende. Hij stak zijn hoofd naar buiten en keek zoekend om zich heen. Er gebeurde niets. Hij draaide zich om.
'Allemaal onzin, 't Is de wind, die je een stuk hout naar je kop geblazen heeft.'
Hij ging naar buiten, en meteen viel hij op zijn gezicht. Simon Templar, verscholen achter de schutting van de ranch, genoot op zijn gemak van de eerste zoete vruchten van de weerwraak. De zaken, meende hij, gingen goed. Bij het naderen van de ranch had hij zich er rekenschap van gegeven welk een hindernis de honden vormden. Het was dus zaak hen ergens anders naar toe te lokken. Zijn plan was meteen gemaakt. Hij verzamelde de nodige stenen en begon een systematisch bombardement van de honden. Het maakte hen ongeveer dol. Toen Simon hen eenmaal had waar hij hen hebben wou, richtte hij zijn vuur op de deur van de ranch. Hij wist heel nauwkeurig welk effect dat lawaai zou hebben op degenen die hem begraven hadden.
Joe kwam echter niet ver genoeg naar buiten om de gewenste verandering in de toestand te kunnen forceren. Simon aarzelde toen hij Borg naar buiten zag komen. De man met het scheve gezicht kreeg een steen pal tegen zijn maag, kromp van pijn, brulde, viel. De honden, razend van woede, wierpen zich op hem. Het was het moment waarop de Saint gewacht en gerekend had. Hij sprong op de schutting, greep zich vast aan de tak van een boom, zwaaide even heen en weer, zette zich dan in volle vaart af, in de richting van de schuur. Het was zijn bedoeling de ranch aan de achterkant binnen te dringen. Maar, eenmaal in de schuur, de deur dicht, terwijl buiten Dunromin probeerde de honden van hun prooi af te trekken, hoorde Simon een vage zucht. Hij was meteen op zijn hoede.
Een vage lichtstraal, die achter uit de schuur kwam, viel op een kist die de tweeling had kunnen zijn van die waaruit hij pas ontsnapt was; maar deze was open. Op het gebronsde gezicht van Simon Templar verscheen een dreigende glimlach. Hij had geen uitleg nodig om te weten, waartoe, en voor wie, deze kist dienst gedaan had. Wie anders dan Shirley kon daarin vervoerd zijn? Maar waar was zij? Ongetwijfeld niet ver uit de buurt. Ditmaal maakte de Saint zich niet druk over het treffen van voorzorgsmaatregelen. Alles in hem was klaar voor, actie, op leven en dood desnoods. Hij bereikte een uithoek achterin de schuur. 'Goedenavond,' zei hij vriendelijk. Luke schrok zodanig dat zijn knieën tegen elkaar sloegen. Verwilderd staarde hij naar de man die hij, nog geen uur geleden, eigenhandig begraven had. 'Vraag excuus,' zei Simon met een grafstem, "t is slechts mijn spook.'
De gele begon zijn mond open te doen. Hij draaide zich om naar Shirley alsof hij van haar hulp verwachtte. Maar wat had hij van haar te verwachten? Zij lag hijgend op een baal hooi. Enkele ogenblikken vroeger had Luke zich over haar heen gebogen, met wilde ogen, een waanzinnige glimlach, en met schuim op de lippen. 'Je hebt me altijd veracht, eh, Shirley?... De kleurling die je je sigaretten verschafte, eh? ... Een knechtje, wat? ... Je deed er mee wat je wou. Voor een glimlach van je zou ik mijn leven hebben willen geven. Eén keer heb je me - je herinnert het je, aan je voeten zien kruipen ... Maar nu zul je er voor betalen .. Zij scheen amper bij machte te spreken. 'Betalen?..
'Ja, m'n lieve kind ... Ik weet niet wat de chef met je van plan is ... maar ik weet... wat ik wil.'
'Luke, ik ben bereid om je geld te geven ... Ik ben rijk. Als je wilt kunnen we mijn oom opbellen. Hij zal je een aanzienlijk bedrag uitbetalen. En ik zweer je dat ik m'n mond zal houden. Maar ik smeek je, Luke, laat mij...' Hij lachte smalend. Hij genoot van haar angst, haar vernedering, na de hondse manier waarop zij hem altijd behandeld had. Hij drukte zich dichter tegen haar aan. Zij opende haar mond. Zij stond op het punt te gaan gillen. Maar in de hand van de gek tegenover haar zag zij eensklaps dat glinsterende mes! Hij hief het mes op. Zij zag zijn bedoeling, haar gezicht open te kerven, haar voor heel haar leven te verminken... indien zij het waagde te schreeuwen. En zij zweeg, van angst verlamd. Juist op dat moment had een kalme spottende stem gezegd:
'Goedenavond.'
Shirley keek Simon met onuitsprekelijke verbazing aan, niet in staat haar ogen te geloven. Zij herinnerde zich niets van hetgeen er gebeurd was nadat men haar in dat huis in Long Beach had vastgegrepen. De rest was bewusteloosheid geweest. Maar eens te meer was de Saint opgedoken op het juiste moment.
Luke sidderde. Kletterend viel er iets op de vloer. De kleurling had zijn mes laten vallen. De blik van Simon rustte even op het wapen, toen hij weer opkeek brandde er een gevaarlijk, een angstaanjagend vuur in zijn ogen. Luke scheen naar adem te snakken. 'Ik zweer je, Saint..bracht hij niet dan met moeite uit. Shirley keek scherp op. Wat had Luke gezegd? Shirley Wilson keek naar de rijzige gestalte tegenover haar. Zij vroeg zich af of zij droomde. Luke had hem wel degelijk de Saint genoemd. De rustige toeschouwer tegenover haar, op wiens schouder zij enkele dagen vroeger, in die cinema, haar hoofd had laten rusten, was Simon Templar! Simon! Hij had haar dus niet bedrogen toen hij haar zijn voornaam genoemd had. En zij had zijn aanbod om haar te helpen versmaad! Wat zou er van haar terecht zijn gekomen, zonder de koppige vastberadenheid en het doorzettingsvermogen van de Saint?
De Saint kwam op de kleurling toe, die beefde als een opgehitste maagd.
'Dat bestaat niet...' stamelde hij. 'De geschiedenis van Lazarus heeft mij altijd veel belang ingeboezemd. Ik heb dat verhaal al lang eens willen verifiëren. Wel, 't is waar. Ik ben uit mijn graf opgestaan, Luke.'
'Jij... Luister..Hij sprak haastig, ademloos, .. ik heb er allemaal niets mee te maken. Zij heeft die opdracht gegeven, en zij ...'
'Als je me vertelt waar ik haar vinden kan, dan geloof ik dat ik je misschien ietwat lankmoediger zou kunnen behandelen ... Kom op, verricht je goede daad.' Luke rilde alsof hij voor zijn voeten een afgrond zag opengaan.
'Ik weet niet waar ze is ... Ze houdt zich voor ons verborgen.'
'Je beschikt natuurlijk over een manier om met haar in verbinding te treden.'
'Nee ...' fluisterde de kleurling.
Simon slaakte een zucht. Het zou er wel weer van komen dat hij maatregelen zou moeten treffen die hem feitelijk tegen de borst stuitten. Onverwachts schoot zijn hand uit, kletste patsend tegen de kaak van het gele scharminkel. Luke scheurde zijn mond open.
'Een goede raad, Safraan, gil niet... De honden van je vriend de rancher houden er niet van. Ik trouwens ook niet.'
Luke hief smekend de handen op. Hij keek de Saint doodsbang aan, beseffend dat hij geen genade hoefde te verwachten van de man die hijzelf in het gezicht geslagen en bespot had. Hij zag nog maar één uitweg: voor de dag komen met de waarheid. 'Ze belt ons straks op,' begon hij fluisterend. 'En waarom, mag ik vragen?' zei Simon, alsof hij de gedachten van de ander lezen kon.
Luke aarzelde niet langer. Hij was aan het eind van zijn krachten.
'Zij zou Mr. Wilson opbellen.'
'Mijn oom,' verduidelijkte Shirley. Simon knikte.
'Weet ik, Shirley. De goede heer Jasper Wilson is een financier en beheert je fortuin, maar hij is niet in staat je te verhinderen domheden uit te halen, als ik 't goed zie. Dus, Luke, er wordt contact opgenomen met Wilson? Voor een losprijs, vermoed ik?'
Het was eerder een bevestiging dan een vraag, en Luke knikte. De Saint glimlachte, in zijn ogen dansten blauwe vonken.
'En onze 'Madam' - je weet werkelijk niet hoe ze heet? Hoe betreurenswaardig! Madam laat jullie dus weten wanneer de zaak voor elkaar is, waar en wanneer en hoe de losprijs betaald wordt. Pracht...' Zijn arm schoot opnieuw uit, maar ditmaal niet om een oorvijg uit te delen. Zijn vuist trof Luke onder de kin en de gele zakte in elkaar als een vod. Simon greep hem bij zijn das, die hij vervolgens afrukte en de ander bij wijze van prop in de mond duwde. Hij zocht in de schuur rond en vond een paar stukken touw. Even later was de kleurling afdoende geboeid. Maar niet dan nadat Simon de zakken van zijn tegenstander doorzocht had, waarbij achtereenvolgens een pistool, het etui met het spuitje en twee pakjes marihuana te voorschijn kwamen. 'Wel, da is dat, Shirley,' zei hij, haar bij de schouders vattend. 'Geloof je werkelijk dat ik een spook ben?' Zij glimlachte verlegen. Hij knikte, glimlachte op zijn beurt. 'Je weet nog niet dat onze kameraden mij wel degelijk levend begraven hadden. Maar zo gemakkelijk ontdoet men zich nu eenmaal niet van een afgezant des hemels. En nu stel ik voor, darling, dat we ons eens met onze drie musketiers bezig gaan houden.'