Hoofdstuk 2

De Saint, Hoppy en hun biograaf zouden nog geruster geweest zijn als zij tegenwoordig hadden kunnen zijn bij een toneel dat zich, vrijwel op hetzelfde moment, in een vervallen ranch aan de Mexicaanse grens afspeelde. Een bord bij de deur verkondigde de aanwezigheid van twee grote en bloeddorstige honden. Ongenode bezoekers die zich op het terrein mochten wagen, waren al gauw ingelicht omtrent de gevoelens die deze twee waakhonden koesterden ten opzichte van de mensheid, met uitzondering van de baas.

Deze stond inmiddels zijn best te doen de beide honden in bedwang te houden. Zij lieten hun tanden zien, schuim droop van hun kaken en hun geblaf was schier oorverdovend.

'Hemelse goedheid! Waarom laat je die krengen niet afmaken? Vandaag of morgen scheuren ze mij nog eens aan stukken.'

'Geen onoverkomelijk verlies,' antwoordde Dunromin, de eigenaar van de ranch.

De nieuw aangekomene glimlachte zuur, met zijn scheve, door een ongeluk misvormde mond. 'Nou, nou,' zei hij.

Samen begaven zij zich naar binnen. Dunromin had zijn van nijd grommende wilde beesten vastgelegd. In het vertrek waar hij zich met zijn bezoeker terug had getrokken bevond zich langs de muur een plank vol kistjes, waarop etiketten zoals: 'Zaden,' 'Visgerei,' 'Patronen' enzovoort. Hij nam één kistje van de plank en zette het op de tafel. De inhoud er van stond slechts in heel ver verband met het opschrift op het etiket: 'Spijkers en Schroeven.' In werkelijkheid was het een kistje overdekt met aanwijzingen in Chinees schrift. Eén er van luidde: 'China Girl Tea, Ltd.'

Vervolgens zette Dunromin ook de andere kistjes, zes in het geheel, op de tafel voor zijn bezoeker neer.

'Goed werk,' zei deze prijzend.

'Gevaarlijk,' antwoordde Dunromin.

'Als je soms van plan bent je prijzen weer te verhogen, doe je er beter aan dat meteen uit je hoofd te zetten.'

'Is 't waarachtig? En waarom, Borg?'

'Omdat,' antwoordde Borg, 'als 't voor jou gevaarlijk is, dan is het voor de baas nog gevaarlijker... en voor ons allemaal op de koop toe.'

Dunromin lachte schamper. Hij zette een fles en twee grove glazen op de tafel, schonk overvloedig in en stak dan zijn pijp op.

'Met andere woorden, je wilt de hele winst voor jullie zelf opstrijken. Maar dat is ook gevaarlijk. Op je gezondheid, Borg!'

Zij klonken. Borg vertrok zijn hele gezicht. Het scherpe vocht scheen zijn keel te verschroeien. 'Allemachtig!' riep hij uit. 'Je hebt je toch niet vergist? Dat is geen whisky. Dat is nitroglycerine!'

'Wel?' vroeg Dunromin, tot hun uitgangspunt terugkerend.

'Goed, ik zal er met de baas over spreken,' beloofde Borg. 'Hij moet dan maar beslissen of hij je aandeel wil verhogen. Maar dan moet de omzet ook omhoog.'

'Het overschrijden van de grens is mijn zaak niet.' Hij bediende zich opnieuw, leegde zijn glas in één teug, alsof het onschuldig als melk was.

'Zeg eens, wanneer krijg ik die geheimzinnige baas nu eindelijk eens te zien? Ik zou weleens met hem willen praten.'

"t Zou me verbazen,' antwoordde zijn gezel. 'Hij laat zich niet graag zien. Ik ken hem zelf ook niet,' voegde hij er als met tegenzin aan toe.

'Dat bewijst dat je niet handig genoeg bent. Ik heb plotseling zin om even naar de stad te gaan.' Zonder verder iets te zeggen, greep hij een kistje en ging er mee naar de wagen van Borg die op de binnenplaats van de ranch geparkeerd stond. Bij het zien van de bezoeker begonnen de honden opnieuw tekeer te gaan. 'Hoe dan ook,' merkte Borg op, 'als je wilt dat de patroon dezer dagen je ranch eens komt bezoeken, kun je die krengen daar beter muilkorven.' Hij zette zich achter het stuur. De zes kistjes stonden in de bagage-ruimte van de wagen. 'Tot volgende week?' vroeg hij.

'Afgesproken,' antwoordde Dunromin. 'En ... tegen het nieuwe tarief.'

Hij leunde tegen het portier van de auto. Borg wilde afrijden. De ander glimlachte en onthulde zijn verrotte gebit. En in zijn hand was plotseling een pistool. Borg barstte in een gesmoord lachen uit.

'Allemachtig! Heb je die nog uit de tijd van je wilde jaren in Texas overgehouden?'

'Misschien, maar hij is er niet minder gevaarlijk om. Kom op, Borg, laat je geheugen werken.'

'Goed dat je 't zegt! Ik had bijna vergeten je te betalen.'

'Daar was ik al bang voor.'

Hij lette zorgvuldig op de handen van de ander terwijl deze zijn portefeuille te voorschijn haalde en hem dan biljetten van tien dollar overhandigde, kennelijk met tegenzin. Borg probeerde nogmaals zich te 'vergissen,' maar Dunromin had zijn ogen wijd open. En bovendien was daar de dreigende loop van het pistool. Een ogenblik later was de wagen in een wolk van stof vertrokken. Dunromin bleef hem nog éven staan nakijken, met een glimlach op zijn sluwe gezicht. Hij liet de honden weer los, die vrolijk tegen hem opsprongen, ging naar binnen en lichtte de hoorn van de ouderwetse telefoon aan de muur. Hij draaide aan de zwengel tot hij eindelijk gehoor kreeg, en vroeg: 'Antonio?'

Een gegrom aan het andere eind van de draad. Dunromin scheen er echter genoegen mee te nemen.

'Hij is net weg,' zei hij. ik heb een hogere prijs voor het vee weten te bedingen, maar hij wil in ruil een paar stuks meer hebben.'

Opnieuw een gegrom.

Dunromin vervolgde: ik heb gezegd dat ik de koopman persoonlijk zien wil. Maar dat is blijkbaar nogal moeilijk, omdat hij 't zo druk schijnt te hebben. Mocht hij hier komen, dan geef ik je wel een seintje. En jij brengt een paar vaqueros mee.'

Voor de derde keer een onverstaanbaar gegrom, en Dunromin hing de telefoon weer op. Hij scheen meer dan tevreden over dat gesprek.

Borg had onder de bedrijven de weg genomen die hem, langs de grens en de Rio Tia Juana, naar San Diego zou brengen, via National City. In San Diego begaf hij zich rechtstreeks naar de haven. Een kleine kustvaarder lag te wiegen op de golfslag. Een kort onderhoud met de kapitein, en dan overhandigde hij hem één van de kistjes. Hij bezorgde een ander in een hotel, voor een reiziger die het de volgende dag zou komen halen. Een derde ging per auto naar het noorden. En zo vervolgens. Toen Borg de richting van Los Angeles insloeg, had hij zich van zijn hele lading ontdaan. Alles volgens de voorschriften van degene die de organisatie leidde.

Simon Templar wachtte inmiddels bij de telefoon in zijn bungalow op nieuws van zijn vriend Bertie. Het was reeds laat, de volgende dag, toen het antwoord kwam. Bertie bood zijn verontschuldigingen aan:

'De ene inlichting had ik vrijwel onmiddellijk. De andere vergde meer tijd.'

'De eerste eerst.'

'Een Buick, op naam van Shirley Wilson, 1719 Hollywood Boulevard. Ik kan je ook nog het een en ander meer over Shirley vertellen.'

Bertie verwachtte blijkbaar een vraag. Maar Simon Templar had er plezier in hem in dat opzicht teleur te stellen. De journalist kwam tenslotte met enkele mededelingen voor de dag.

'Heel veel geld. Doet niets. Heeft geërfd van haar ouders die bij een auto-ongeluk om het leven zijn gekomen. Bijzonder mooie vrouw. Heeft een oom, Wilson genaamd, die haar belangen behartigt. Hij is een beursman'. Bertie liet zijn inlichtingen slechts bij stukken en brokken los, nog steeds wachtend op een vraag, die echter uitbleef. Tenslotte zei hij:

'Shirley is ongetrouwd. Er gaan af en toe weleens geruchten over een aanstaand huwelijk, maar zij schijnt de voorkeur te geven aan haar vrijheid ... Tenzij ze vandaag of morgen tegen de ware aanloopt. Is dat voldoende, Casanova Templar?'

'En het tweede antwoord?' vroeg Simon, zonder meer. Het antwoord was even kort als krachtig: 'Een vals nummer.'

Er voer een huivering door het ruggenmerg van de Saint. De waarschuwing van zijn instinct had hem geen parten gespeeld. Reeds meende hij de schallende trompetten van Avontuur te horen. Zijn ogen schitterden. Het gezicht van Mr. Hoppy Uniatz stond niet minder vrolijk. Uit heel het voorkomen van de Saint bleek dat er werk aan de winkel was.

'Ja,' vervolgde Bertie. 'Het nummer is dat van een oude Chevrolet, eigendom van een neger. Niet iets voor jou, dacht ik zo.'

'Heb je de eigenaar geprobeerd te vinden?'

'Ja, zeker. Daarom heeft 't zo lang geduurd. Zijn wagen staat in de buurt van Lornita en komt, om zo te zeggen, bijna nooit op straat. Elke keer als hij er mee uit rijden gaat, moet hij zich naar huis laten slepen.'

'Bravo, Bertie. Goed gedaan. Weet je toevallig hoe die eigenaar heet?'

'Rico Bully, maar beter bekend als Ice-cream!' Simon belde af. Er begon beweging in de zaak te komen. En verder? Hij had er zelf geen flauw vermoeden van. Hoe dan ook, het zou vermoedelijk gauw genoeg duidelijk worden, vooral als hij een handje hielp, zoals hij overigens van plan was.

Inderdaad reed zijn wagen enige tijd later in de richting van Hollywood Boulevard. Op enige afstand van nummer 1719 bleef hij staan, stapte uit en ging te voet naar het huis waar Shirley Wilson woonde. Een groot fraai huis, met een gazon er voor. Hij liet Hoppy achter als schildwacht.

Toen hij op de belknop drukte drong zilverig gerinkel tot hem door. De deur ging open en op de drempel verscheen een stevige tante, met een chocola-kleurig gezicht onder een wit mutsje. Haar donkere ogen namen de bezoeker argwanend op.

'Wat is er van uw dienst?'

'Miss Wilson ... Miss Shirley Wilson?'

'Ik ken u niet.'

'Ik ben speciaal hier gekomen om kennis te maken, blonde schoonheid. Laat me maar even binnen, dat is voldoende. En, als je wilt, nodig ik je uit om te gaan dansen, maar beloof me dat je 't niet aan Miss Wilson vertelt!'

Het vriendelijke gezicht van de dienstbode begon zich te plooien in een glimlach. Simon bukte zich naar haar toe. 'Je moet 't aan niemand over vertellen... maar ik ben een engel.'

Meteen begon de ander hartelijk te lachen. 'En hoe heet die engel dan wel?'

'Engelen hebben nooit namen. Dat dient hun tot niets. Je hoeft hun tegenwoordigheid maar te wensen en ze zijn er.'

'Wat is er Pamela?'

Bovenaan de trap die in de hall uitkwam, verscheen de slanke gestalte van Shirley, en Simon kwam een stap naar Voren. Pamela deed geen poging hem tegen te houden. Hij bereikte de voet van de trap, keek naar Shirley op en vond haar nog bekoorlijker dan de vorige keer. En eens te meer bleek zijn voorgevoel juist te zijn geweest; want, in de fluwelige blik van haar op de bezoeker gerichte ogen, stond panische angst te lezen. 

'Wat? ...' stamelde zij.

'Als je me uitnodigt om binnen te komen, als je me een stoel aanbiedt, als je me Whisky inschenkt, zal ik 't je vertellen, Shirley;'

Hij lette scherp op de nerveuze reactie van de lange slanke hand op de leuning van de trap. Toen hij haar voornaam noemde, kromden zich haar fraaie vrouwelijke vingers; Maar Shirley beheerste zich en daalde de treden af. Zij slaagde er zelfs in te glimlachen. Onderaan de trap bleef zij staan.

'Heb ik u gevraagd hier te komen?'

'Je wilde het graag ... en dat is voor mij hetzelfde.' Zij ging hem voor naar de zitkamer. Een lange japon van groene zijde deed haar sierlijke vormen voordelig uitkomen. Simon knipoogde tegen de dienstbode. Pamela glimlachte tegen hem. Simon had een bondgenote veroverd. De kamer bestond uit twee gedeelten: de ene helft vrij strak gemeubileerd, de andere was eerder een soort van intiem boudoir, met verfijnde smaak ingericht, met veel tierlantijnen en snuisterijen uit een vroegere periode, maar niettemin een geheel dat aan de schoonheid van Shirley een vreemd iets verleende.

'Wat is er van uw dienst?' vroeg zij, terwijl zij zich omdraaide en hem een stoel aanwees.

Simon keek haar aan. Hij voelde voor deze vrouw die hij gisteren pas voor het eerst gezien had een emotie die uit het diepst van zijn wezen scheen te komen, het verlangen haar in zijn armen te nemen en samen met haar de oorzaak van haar verdriet op te sporen, te troosten.

'Neem je 't me kwalijk dat ik hier gekomen ben?'

'Dat hangt er van af,' zei zij. 'Ik ontvang niet zo maar de eerste de beste,'

'Je bent rijk, mooi, onafhankelijk, zonder echtgenoot, zonder liefde,' reciteerde hij.

Haar knappe gezicht waarin de gloed van haar donkere ogen gloeide, verstrakte. Het bloed stroomde sneller, kleurde haar konen, haar oogleden knipperden terwijl zij haar onbekende bezoeker aankeek.

'Wat geeft u het recht mij te komen ondervragen?'

'Ik heb geen enkel recht, behalve het recht je te helpen, kleine meid.'

'Ik ben geen ... eh ... kleine meid.'

'Gister zei je dat niet.'

'Het is onbehoorlijk van u mij daaraan te herinneren. Ik had een zwak ogenblik. Later zou ik me wel hebben weten te verdedigen.'

Hij keek haar aan met een soort van stille tederheid, en iets in zijn blik noopte haar te zwijgen. Zij beet zich op de lippen, haalde de schouders op, en zij zei op geheel andere toon:

'Pardon. Ik ben u mijn excuses verschuldigd... en mijn erkentelijkheid. U bent goed voor mij geweest, gisteren. Maar ... maar wat komt u vandaag hier doen?'

'Ik kom inlichtingen vragen.'

Er verscheen opnieuw onrust in haar donkere ogen. Zij herhaalde zijn woorden, op een toon alsof zij er een bedreiging in voelde.

'Ja,' zei hij, 'want je zoudt er nog weleens een keer behoefte aan kunnen hebben om op mijn schouder uit te schreien.'

'Bent u gek geworden!'

'Onder ons gezegd en gezwegen, je bent de tweehonderd zeven en dertigste die me dat voor de voeten gegooid heeft. Ik zou 't zelf bijna gaan geloven. Laten we dus aannemen dat ik gek ben. Maar een ongevaarlijke gek... voor sommigen', voegde hij er gedempt aan toe.

'U bent een zonderling mens,' mompelde zij. 'Wie bent u?'

'Men noemt mij Simon.'

'Maar dat is een voornaam.'

'Dat is voor ons voldoende. Jij bent Shirley, ik ben Simon. En jij hebt bescherming nodig...'

'Hoe ben je achter mijn adres gekomen?' Hij glimlachte even.

'Ik ben je gisteren gevolgd, toen je de bioscoop uitging.' Dit keer was er onmiskenbaar angst in haar ogen. Hij had kennelijk de juiste snaar getroffen. Het was evenwel niet zijn bedoeling haar bang te maken. 'Ik ben geen detective,' verduidelijkte hij, 'maar 't is nogal eenvoudig om het nummer van een auto op te nemen ..

Hij zweeg even, stelde haar dan definitief gerust. 'Het is nog eenvoudiger een gezicht te herkennen waarvan je eens een foto gezien en bewonderd hebt. Je weet wel, in zo'n geïllustreerd weekblad... De charmante Shirley Wilson was het middelpunt van aller bewonderende blikken tijdens die gala-avond ... enzovoort.'

Zij keek hem aan, ditmaal zonder met de oogleden te knipperen. Zij glimlachte enigszins vermoeid. 'Wat verlangt u van me?'

'Niets.'

Hij stond op. Op een delicaat gesneden tafeltje bespeurde hij een agenda in ivoren kaft. Hij schreef zijn telefoonnummer er in, terwijl hij zei: 'Crestview 1-2345. Gemakkelijk te onthouden, maar het was niet zo gemakkelijk juist dat nummer te krijgen. Onthou goed wat ik zeg, Shirley! Wat er ook gebeurt, ik kom ... Je hoeft maar te zeggen: Simon, ik wacht op je. Tot spoedig, kleine meid.'

Hij liep de hall door. Pamela scheen plotseling nergens vandaan te komen, schoot hem haastig tegemoet. 'Mr. Engel,' fluisterde zij. 'Voorzichtig zijn met Miss Shirley. Zij, de hele tijd ziek. Het ene ogenblik schreien, het volgende weer lachen.'

'Zou dat niet op verliefdheid kunnen wijzen, Pamela? Lijkt mij van wel.'

'Nee,' wierp Pamela tegen. 'Dat is 't niet. Veel ernstiger. Ik wil 't niet zeggen.'

Mr. Uniatz zat met een verheerlijkt gezicht in de wagen, en leek meer en sprekender op een gorilla dan ooit. 'Ik luister,' zei Simon zonder meer, terwijl hij achter het stuur ging zitten.

'Wel,' zei Hoppy, 'ze houden je in de gaten.'

'Wie zijn die zé?'

Hoppy wees met een duim als een worst naar de spiegel, glimlachte verguld. Simon bespeurde' in de spiegel de zware en brede gestalte van een man die op enige afstand van de wagen op schildwacht stond, met zijn rug tegen een boomstam geleund, een tandenstoker in de mond. Zijn hele houding getuigde van onverschilligheid, maar te overdreven om niet geveinsd te zijn. 'De Reus . .mompelde de Saint. 'Ik ken hem alleen maar als Joe de Bokser, hij is geschrapt wegens gemene praktijken in de ring ... Zijn tegenstander is er aan bezweken.'

De Saint had een sigaret opgestoken. Hij keek onafgebroken naar de schildwacht. 'Staat hij daar vanwege mij?'

'Denk ik niet, Saint. Hij stond er al voordat wij kwamen. Nee, het is vast en zeker om dat meisje begonnen.' Simon reed langzaam weg. Hoppy scheen plotseling teleurgesteld. Waarom de kans op een ontmoeting met Joe de Bokser niet even waargenomen, vroeg hij. 'We zien hem nog wel,' beloofde de Saint, en sloeg de eerste de beste zijweg in.