Hoofdstuk 7
Een bestelwagen, waarop aan weerskanten 'Epicery Flannery' geschilderd stond, reed in de richting van de grens en passeerde San Diego. Op de drempel van de politiepost zat een agent te dommelen. Hij hief de hand op bij wijze van welkom aan het adres van de halfbloed achter het stuur.
De wagen stopte bij de haven. Een man die aan de kade een pijp zat te roken stond op en kwam dichter bij. Zijn gezicht was vreemd misvormd. Het was alsof zijn kin en mond bij een of andere knokpartij van hun plaats geraakt waren en geen medische verzorging het geval ooit weer recht had kunnen zetten.
'Gegroet, Borg,' zei Joe de Bokser, uit het portierraam hangend.
'Ah. Joe! Nog altijd zo vechtlustig?'
'Tot je dienst.'
'Dat 's genoeg geweest,' zei Luke. 'We hebben geen tijd om beleefdheden uit te wisselen. Stap in, Borg.'
'Mij nodig?'
'Ja.'
'Daar moet voor betaald worden,' zei de man met het scheve gezicht.
'Komt in orde,' antwoordde Luke. Hij stak de hand in de zak en haalde er een bundel biljetten uit die hij de ander overhandigde.
'Ga ik achterin zitten?' was het enige commentaar van Borg.
'Nee, er is geen ruimte. Kom voorin.' De wagen vertrok weer. Luke reed hard, het gaspedaal nagenoeg door de vloer trappend. Borg waarschuwde. 'Kijk uit, er is hier altijd politie in de buurt. Beter dat we niet de aandacht trekken.'
Luke reed iets langzamer. Zij passeerden National City zonder lastig te worden gevallen, volgden dan een weg in de buurt van Rio Tia Juana. Van tijd tot tijd gaf Borg de richting aan.
'Wat een wildernis! 'gromde Joe.
'Als jij voor de bevoorrading moest zorgen,' antwoordde de ander, 'zou je er wel aan gewend zijn.'
Luke beet zich op de lippen. Ongerust vroeg hij: 'Die Dunromin is te vertrouwen?'
" 't Hangt er van af tot op welke hoogte. De vorige keer heeft hij een prijsverhoging bedongen. Je moet hem in de gaten houden. En bovendien ..
Hij aarzelde, alvorens er aan toe te voegen:
'Dunromin wenst de chef te ontmoeten.'
'Dat kan weleens lukken,' zei Joe, 'maar je wordt er nooit beter van.'
Zij zwegen. De wagen reed nu over een erbarmelijke weg vol diepe gaten en kuilen. De wagen hotste en botste. Twee of drie scherpe bochten, dan een soort van ravijn. En dan mondde de weg uit op een rotsachtige en wind-gegeselde vlakte.
'Wat een idee om hier te gaan zitten,' mompelde Luke. Niemand ging er op in, alsof zij bang waren afgeluisterd te worden. In de verte brandde een licht en eindelijk zagen zij de omtrekken van de ranch.
'We zijn er,' zei Borg. 'En blijf alsjeblieft in de wagen zitten zolang Dunromin er niet is.'
'Waarom?'
'Vanwege z'n wilde beesten. Duivels! Ze zouden je aan stukken hebben gescheurd eer je 't weet. Dunromin is de enige die ze baas kan.'
Bij de houten schutting bracht Luke de vrachtwagen tot staan, drukte enkele keren op de toeter. Een oorverdovend gehuil was het antwoord. De deur van het gebouw ging open en vormde nu een lichtend vierkant. In dat vierkant van licht verscheen een man. Hij beschutte zijn ogen met de hand, en riep:
'Satan, rustig! ... Rustig! ... Wie daar?'
'Borg!' schreeuwde Borg, proberend zich boven het geblaf verstaanbaar te maken. 'Ik ben met een paar vrienden. Leg die verdoemelingen van je aan de ketting!'
'Okee!' schreeuwde Dunromin terug. 'Maar 't is een rare tijd voor bezoek.'
Een ogenblik later gingen de drie mannen de ranch binnen. Zij keken nieuwsgierig om zich heen, naar het meubilair en de armzalige inrichting.
'Nog altijd dezelfde armoedige bende,' zei Borg.
'Jij hoeft er niet te wonen,' wierp Dunromin tegen. 'Wat kom je hier doen?'
'M'n vrienden wouen hier iets deponeren.'
Luke mengde zich in het gesprek: 'Allemaal heel eenvoudig. Je hebt immers die schuur daar.'
'Hangt af van de geboden huurprijs,' spotte de rancher. 'Maar ik ben niet veeleisend. Borg kent me.'
Borg gaf geen antwoord. Joe stak zijn kin vooruit.
'Met enige goeie wil komen we best tot een overeenkomst.' Dunromin keek hem zwijgend aan, keerde hem dan de rug toe. Hij verliet het vertrek, kwam enkele ogenblikken later terug en zette borden op tafel. 'Als jullie honger hebben ...'
'Straks,' zei Joe. 'We hebben eerst nog een karweitje op te knappen.'
Luke haalde een koker uit zijn zak en stak een sigaret op. Een zoetige geur vulde het vertrek. Dunromin haalde de schouders op. Dat je die vuiligheid verkocht om geld te verdienen, was tot daar aan toe, maar het zelf roken ... Wat een stommiteit!
Borg keek onverschillig toe. Hij had al begrepen dat zijn kameraden een of andere vuile streek in de zin hadden. En, indien mogelijk, zou hij zich er buiten houden. Luke deed een lange haal aan zijn sigaret. 'Is er een rustig plekje achter je ranch?'
'Nee,' zei Dunromin, kort en krachtig. 'Maar .. 'Nee,' herhaalde de rancher. 'Niet op mijn land. Niets er van. Ga maar een eind verder, als je iets te doen hebt.' De vier schenen elkaar uitstekend te begrijpen, hoe weinig er ook gezegd was. Joe was de eerste die naar buiten ging. Luke volgde hem op de hielen. Zij riepen Borg, die deed of hij doof was. Luke begon zich op te winden. Joe kalmeerde hem.
'Laat maar. We houden ons met hun straks wel bezig. Laten we bij elkaar blijven.'
'Okee.'
Zij reden de bestelwagen naar een schuur waarvan de omtrekken zich tegen het schemerduister aftekenden. Eén van de twee kisten werd naar binnen gebracht, de deuren van de schuur gingen weer dicht. De honden rukten woest aan hun kettingen.
'Vlug!' drong Luke aan, verteerd door een angst die hij niet vermeesteren kon.
Joe haalde de schouders op. Tijd noch plaats deed hem iets. Ook zonder dat hij marihuana rookte. Hij stond met beide benen op de grond, schonk niet de minste aandacht aan de koude wind die over de kale en verlaten vlakte blies. Hij lachte om het valse licht van een door zwarte, laaghangende wolken omfloerste maan. Slechts één ding kwelde hem: dorst.
De wagen verliet de ranch. De honden huilden nog steeds. Luke huiverde. 'Een doodsgehuil.'
'Welnee,' zei Joe. 'Doe niet zo kinderachtig. En rij wat harder. We hebben geen tijd te verliezen. Je weet dat Madam weldra haar plan uit gaat voeren. En op dat moment moeten we van de Saint niets meer te vrezen hebben.'
In een kleine vallei, een kilometer of twee bij de ranch vandaan, vonden zij wat zij zochten; een rustige plek, eenzaam, ver van de bewoonde wereld. Niemand kwam hier blijkbaar ooit voorbij. Het was trouwens nagenoeg onmogelijk geweest de wagen zo ver te krijgen, door een droge rivierbedding, over woest terrein. Geen kans dat de banden hier sporen nalieten.
'Eerste klas,' zei Joe.
Hij sprong uit de wagen, onmiddellijk gevolgd door Luke, trok zijn jas uit. Luke keek hem aan. Joe mopperde: 'Steek je poten uit. Ik ben niet van plan 't alleen te doen.' Op zijn beurt trok Luke zijn jas uit, sloeg zijn mouwen op.
De beide bandieten begonnen een gat te graven. De maan verlichtte hun groteske figuren en de omgeving verkreeg iets sinisters in die koude gloed. Luke zweette overdadig. Het karwei ging zijn krachten te boven, maar telkens als hij even met graven ophield, waarschuwde Joe hem, en in geenszins duistere termen. Zij groeven en groeven ...
'Verd! ..kankerde Luke. 'Waarom gooien we hem er zo niet in, zonder die kist, dan hoeven we niet zo'n grote kuil te graven.'
'Madam heeft gezegd hem met kist en al te begraven. En ze weet wat ze wil,' antwoordde Joe. 'En je weet maar nooit wat ons zou kunnen overkomen als we 't deksel oplichten.' Een ogenblik later voegde hij er aan toe: 'Rij de wagen achteruit.'
Luke liet het zich geen twee keer zeggen. Hij wierp zich achter het stuur en reed de wagen achteruit tot vlak bij het pas gegraven gat. Met vereende krachten deden zij de kist in de kuil duikelen. Zij hadden nu niets anders meer te doen dan de kuil dicht te gooien. Zij begonnen er mee, keken dan elkaar hijgend aan. Joe veegde zich het zweet van zijn gezicht.
'Een ogenblikje uitblazen,' zei hij. Luke gaf geen antwoord, zette zijn schop in de grond en ging op de bumper van de wagen zitten. Enige tijd verliep. Geen van beiden sprak. Joe toverde een platte fles te voorschijn. Dronk, overhandigde de fles dan aan zijn makker. Alles zonder dat er een woord gewisseld werd. In de verte klonk onophoudelijk het geblaf van de honden.
'Zullen we opschieten?' stelde Luke voor. 'Vooruit maar,' zei Joe.
Zij begaven zich weer naar het graf en werkten met koortsachtige haast. Hoe eerder het karwei achter de rug, hoe liever. Dan, eindelijk, de laatste spade. Zij overdekten het graf met in de omgeving opgeraapte stenen, en herademden.
'Een flinke regenbui er overheen, en er is niets meer van te zien,' zei Joe. 'Welterusten, Saint.' Dat leek hem voldoende als grafrede voor de grootste tegenstander die de onderwereld ooit gekend had.