HOOFDSTUK VI

Voor de purperen poorten

Thyra werd langzaam wakker, alsof ze zich met moeite onttrok aan de greep van een eindeloze droom. Ze lag op de harde vlakke grond, gewikkeld in een gescheurde mantel en keek slaperig om zich heen.

De torens van Ithombar, de hoofdstad van de Onsterfelijken, rezen vlak voor haar op. Ongelooflijke hoogten bereikten ze, die dunne smalle spitsen.

Ze bestonden uit glanzend rood kristal en waren gebouwd op een manier die geen sterfelijk mens ooit aanschouwd had. Niet van steen of hout waren ze gemaakt maar van een glasachtig glinsterend materiaal, zonder naden of verbinding. De waarneming staakte bij het aanschouwen van deze hemelhoge torens, allemaal uit één stuk vervaardigd. Vlak voor haar verrezen de poorten van de onsterfelijke stad, waarin na hun dood de machtigste en edelste heiligen, filosofen en dichters wonen - de grote namen en geesten en harten van deze Gulzund wereld, die stuk voor stuk deze plaats van de volmaakte en nimmer eindigende vrede van de voorbije en komende eeuwen gevonden hadden. Ze staarde verbijsterd naar de hoge poorten. En plotseling kon ze bijna lachen. Arme Shamad! De laatste droom van overwinning en praal en pracht kon zelfs hij niet waar maken.

Want de poorten waren… gesloten! Het geluid van leer op droge steen trok haar aandacht. Ze keek om en het bloed stolde haar in de aderen toen ze de dodelijke slang zag, die vlak achter haar over de grond kronkelde. Nu zag ze ook Shamad die nog geen tien passen van haar verwijders op een platte steen zat. Zijn goedgevormde blanke handen speelden rusteloos met een scherp mes. Hij keek haar aan, een flauwe glimlach om de lippen. En plotseling was ze doodsbang. Misschien omdat de vrees zo diep in haar doorbeet, bleef ze hem aanstaren en nam ze ieder detail van zijn verschijning in zich op. Zijn gewaad, eens kostbaar en koninklijk, was versleten, gescheurd en gevlekt. Het vlees was van zijn machtig lichaam gevallen en er waren slechts botten, spieren en een tanige huid overgebleven.

Hij moest zich nodig scheren. Zijn holle ingezonken wangen lagen onder een stoppelbaard verborgen. Zijn lippen, die konstant bewogen alsof hij tegen een onzichtbaar iemand fluisterde, waren kleurloos, droog en gebarsten. Kleine schuimige blaasjes speeksel glinsterden in zijn mondhoeken. De ogen brandden koortsachtig in de holle kassen, omgeven door ongezonde kringen. Hij zag er ziek uit - doodziek.

Toen hij merkte dat ze naar hem keek, gleed zijn brandende blik van haar borsten naar haar gezicht. Hij grijnsde en hief in een soort van zelfspot zijn magere handen omhoog.

„Welkom voor mijn troon,” zei hij lachend. „Mijn koninkrijk is wat kleiner geworden en mijn hof is tot twee leden ingekrompen - jij en ik. Zamog,” hij wierp een snelle blik over zijn schouder, „is weggegaan om de jongen, je minnaar, te doden. Maar dat is al vele uren geleden. Ik vrees dat zelfs mijn

trouwe monster mijn dienst verlaten heeft, net zoals al de anderen. Trouweloos, trouweloos! Maar ik heb jou nog,” zei hij, haar plotseling recht aankijkend.

Thyra was verschrikkelijk bang. Het hart zonk achter haar ribben weg en haar keel werd droog. Ze probeerde iets te zeggen en kuchte pijnlijk. „Er staat wijn naast je. Drink! ” zei de toonloze stem.

Ze trok een bevende hand uit haar gewaad, zocht een kop en nam een paar diepe slokken van de sterke rode wijn.

Van onder zijn neergeslagen oogleden hield de Bedrieger haar in het oog. Zijn degen sloeg nerveus, met rinkelende geluidjes, tegen de steen. Ze zette de lege kop neer en wendde haar ogen van de spookachtige uitdrukking op zijn gezicht af om opnieuw naar de muren en poorten van de stille, geheimzinnige stad te staren. Hij volgde haar blik en zijn gezicht verwrong zich in een grijns. „Op slot, op slot, op slot,” zei hij schor. Toen lachte hij luid en maakte een vaag gebaar met zijn hand. „Ik kan nergens meer naar toe.” Ze keek in de richting van zijn wijzende vinger en zag plotseling voor de eerste keer de rand van de wereld.

Voor zover een mensenoog kon zien rees in het gedempte licht van de vroege ochtend van horizon tot horizon een stenen rots op, die de hemelen in tweeën sneed. De woestijn liep door tot een punt ongeveer dertig yards van hen verwijderd en hield dan op. Er achter bevond zich slechts een lege hemel, blauw, zonder wolken en zonder vogels. Niet het kleinste wolkje was zichtbaar dat de strenge strakheid van de blauwe oneindigheid verbrak.

Het was ontstellend. Te uitgestrekt om te verdragen. De geest verzette zich er tegen, weigerde het in zich op te nemen. Ze wendde haar ogen van de verschrikkelijke verten af en zag dat hij haar zat aan te staren.

„Ik kan begrijpen waarom die jongen, je minnaar, me die hele ellendige weg gevolgd heeft….” „Hij is mijn minnaar niet. Hij heeft me nog nooit aangeraakt. Ik ben een maagd van Zoromesh en mijn geloften verbieden mij om…,” zei ze haastig. Met de hand, die het scherpe mes omknelde, wuifde hij haar woorden weg. „Woorden! Woorden! Je hebt hem lief of niet? En hij jou? “

„Ja, ik heb Kadji lief met hart en ziel,” haar stem beefde. ,,En hij, dat weet ik niet…. Met geen blik, geen woord heeft hij ooit….” „Onzin! Jullie zijn kinderen, kinderen! Hij is gebonden aan de Eed der Wrake. Hij moet de eer van zijn stam redden - natuurlijk mag hij zich niet aan de liefde van een vrouw overgeven. Hij mag niet eens over liefde spreken, net zo min als jij,” zei Shamad.

Met wijdopen gesperde ogen keek Thyra de krankzinnige man aan. Zou dat waar zijn? Zou dat de reden zijn waarom Kadji maanden geleden in de grot haar schuchtere avances genegeerd had? Het moest wel zo zijn. Wat een dwazen waren ze geweest. Allebei gebonden aan kuisheid van lichaam en \yoord, door vrijwel dezelfde geloften en geen van beiden hadden ze begrepen dat de ander net zo gebonden was.

„… maar waarom heb jij me achtervolgd, meisje? Dat heb ik nooit begrepen. Ik heb je nooit kwaad gedaan! ” zei hij, bijna onhoorbaar. Ze rechtte haar rug en keek hem aan. Ze was verzwakt na de lange uren op haar paard, zo uitgeput en vermoeid dat ze in het zadel flauw gevallen was. Hij kon toeslaan

voordat ze haar armen en benen van de gescheurde mantel bevrijd had en op haar voeten stond. Maar ze sprak:

„Laat het hier dan maar eindigen,” dacht ze. „Heb jij vergeten dat je je moordenaars er op uit gestuurd hebt om mij te doden? Mij, een Prinses van den Bloede uit het Huis van de Heilige Azakour? “

Hij beet zich nadenkend op de lippen en keek haar aan met zijn met bloed doorlopen, dodelijk vermoeide ogen.

„Dat is het dus,” fluisterde hij. „Maar de belangrijkste reden is dat de zusterorde, waartoe ik behoor, mij uitgezonden heeft om jou te vernietigen,” zei ze, terwijl ze probeerde haar stem vast te laten klinken. „Want ik behoor tot de Witte Heksen van Zoromesh, nog niet een ware tovenares, maar meer een novice. Mijn moeder bracht me bij de zusters toen ik nog een kind was en de oudere zusters hebben mij opgevoed na haar dood.”

Iets van interesse glinsterde in zijn ogen. „De Witte Heksen? Maar wat heb ik ooit gedaan waarmee ik de Witte Zusters beledigd heb? ” riep hij verbaasd uit.

„Jij beledigt deze aarde van Gulzund alleen al door je bestaan op deze wereld,’-‘ zei ze dapper, de kracht en moed voor deze woorden puttend uit een onbekende bron diep in haar ziel. „Jouw gemene overweldiging van de Heilige Naam en de Troon van Yakthodah is een doodzonde en een regelrechte belediging van de Goden zelf. Zij zullen niet toestaan dat iemand van zulk laag bloed als het jouwe de Gezegende Drakentroon bevuilt! En daarom zonden ze mij om je te vernietigen als ik dat kon. En als het mij niet lukte, zou er een ander komen en nog één en nog één….”

Met een ruk sprong Shamad overeind en kwam op haar af. Zijn krijtwitte gezicht vertrokken en trillend van een verschrikkelijke woede alsof haar woorden hem op een niet te aanvaarden manier getroffen hadden.

„Dan moesten ze maar een andere heks achter me aansturen,” beet hij haar toe. „Want jou zal ik doden en die baardeloze jongen en de oude man en die verrader Zamog ook, als ze komen opdagen… en dan sla ik de hand aan mezelf.” De scherpe degen flitste door de lucht, glanzend als een stalen spiegel in het zonlicht, toen hij naar haar borst uithaalde….