36

‘Met Ryan.’

‘Met Tempe.’

‘Hoe was het etentje?’ Ingetogen.

‘Jake is niet komen opdagen.’

Zijn adem stokte even. Verbazing.

‘Ik zal die schoft laten afranselen.’

‘Eigenlijk was het maar goed ook. Ik geloof dat ik iets heb gevonden in de telefoongegevens.’

‘Ik luister.’

‘Wanneer is Ferris met Miriam naar Boca gegaan?’ vroeg ik.

‘Half januari.’ Ryan hield zijn antwoorden kort. Ik stelde me voor hoe Friedman en hij opgevouwen als pretzels in een donkere auto zaten.

‘Goed. Hier is de volgorde voorzover ik die heb weten te reconstrueren. Op 28 en 29 december werd er vanuit het pakhuis in Mirabel gebeld naar het Renaissance Boca Raton Hotel. Ferris boekte een kamer.’

‘Goed.’

‘Op 4 januari werd er gebeld naar l’Abbaye Sainte-Marie-des-Neiges. Ferris vertelde Morissonneau over zijn plan om Max op te halen.’

‘Ga verder.’

‘Op 7 januari werd Kaplan thuis gebeld. Ferris nam contact op met zijn tussenpersoon. Kaplan werd nogmaals gebeld op 10 januari. Dan is er van de 16de tot en met de 23ste een opvallende afname in de uitgaande telefoontjes van Mirabel.’

‘Omdat Ferris in het zuiden was met Miriam.’

‘Precies. Er werd twee keer naar het Boca-hotel gebeld. Waarschijnlijk Purviance die de baas iets moest vragen. Maar moet je horen. Op 19 januari werd Kaplans privé-nummer weer gebeld vanuit het pakhuis.’

Ryan begreep het direct. ‘Ferris was in Florida. Hij kan het niet zijn geweest. Dus wie heeft Kaplan gebeld?’

‘Purviance?’ opperde ik.

‘Zij leidde de zaak toen Ferris weg was. Maar waarom zou Purviance Kaplan bellen? Hij is geen klant of leverancier. En Ferris’ transacties met Kaplan waren niet bepaald koosjer. Het lijkt me niet dat ze Purviance daarbij hebben betrokken.’ Stilte. ‘Kan Purviance hebben gereageerd op een bericht?’

‘Dat vroeg ik me ook af. Bij de inkomende telefoontjes van het pakhuis stond er geen van Kaplans huis of winkel.’

‘Dus iemand heeft het huis van Kaplan gebeld uit het pakhuis van Ferris terwijl Ferris in Florida was. Maar Kaplan had het pakhuis niet gebeld, niet vanuit zijn huis of zijn winkel, waardoor het onwaarschijnlijk is dat Purviance hem belde naar aanleiding van een bericht dat hij had ingesproken voor Ferris. Dus wie heeft er in godsnaam gebeld? En waarom?’

‘Iemand anders die toegang had. Een familielid?’

‘Dan blijft de vraag: waarom?’

‘Scherpzinnige vragen, rechercheur.’

‘Wel godverdomme.’

‘Wel godverdomme. Heb je nog iets van Birch gehoord?’

Ik hoorde geruis en stelde me voor dat Ryan een gerieflijkere houding probeerde te vinden.

‘Purviance wordt nog steeds vermist.’

‘Dat is slecht nieuws, hè?’

‘Als mevrouw iets heeft gehoord of gezien, kan de dader haar hebben omgelegd om te voorkomen dat ze gaat praten.’

‘Jezus.’

‘Maar het ballistisch onderzoek heeft iets opgeleverd over de 9mm-Jericho die Ferris heeft gedood. Dat wapen is opgegeven als gestolen door een vierenzeventigjarige loodgieter die Ozols heet. Gestolen uit een auto in Saint-Léonard.’

‘Wanneer?’

‘Op 22 januari, minder dan drie weken voor Ferris werd doodgeschoten. Birch denkt aan straattuig. Ze krijgen een wapen te pakken, overvallen een pakhuis, en toen het misging, werd Ferris neergeknald.’

In mijn onderbewustzijn roerde zich iets.

‘Volgens Purviance was er niets van waarde gestolen,’ zei ik, afgeleid door de prikkel van mijn achterhoofd.

‘De dader kan in paniek zijn geraakt en zijn weggevlucht.’

‘De wapendiefstal wijst op voorbedachte rade. Iemand wilde een overval plegen en had een wapen nodig. Bovendien heeft Ferris twee kogels in zijn achterhoofd gekregen. Dat doet professioneel aan en lijkt niet op schieten uit paniek.’

‘Miriam was in Florida.’

‘Ja,’ stemde ik in. ‘Dat klopt.’

Op de achtergrond hoorde ik een stem.

‘Kaplan gaat ergens heen,’ zei Ryan, en hij verbrak de verbinding.

Omdat ik niet meer slaperig was, pakte ik de telefoongegevens er weer bij. Ditmaal begon ik met die van Kaplans huis. De lijsten voor januari en februari waren kort.

Vrijwel meteen kreeg ik een nieuwe schok te verwerken.

1 februari: 9-7-2. Het internationale landnummer voor Israël. 0-2: het kengetal van Jeruzalem en Hebron. Dat nummer kende ik.

Het Rockefeller. En ditmaal niet het nummer van de centrale.

Kaplan had het kantoor van Tovya Blotnik gebeld. Het gesprek had drieëntwintig minuten geduurd.

Minstens tien dagen voor Ferris stierf was Blotnik al op de hoogte geweest.

Had ik Blotniks nummer ook nog ergens anders gezien? Was dat de fluistering die ik van mijn Es had gehoord?

Ik bladerde terug en controleerde de lijsten van Ferris’ pakhuis van februari.

Bingo. Ferris had het nummer van de centrale van het Rockefeller op 8 januari gebeld. Een maand later had hij het directe nummer van Blotnik gebeld.

Was dat het signaal dat mijn achterhoofd me had gestuurd? Op de een of andere manier leek dit niet de oplossing van het raadsel.

Wat was er dan?

Denk na.

Het leek wel een fata morgana. Hoe harder ik me probeerde te concentreren, hoe sneller de illusie oploste.

Stik maar.

Ik begon Ryans nummer weer in te toetsen, maar hield toen op. Friedman en hij waren druk bezig Kaplan te schaduwen. Een rinkelende telefoon zou hen verraden. Of de telefoon zou uitstaan.

Ik probeerde Jake.

Nog steeds geen gehoor.

Gefrustreerd smeet ik de hoorn op de haak.

Tien over elf. Waar was hij in godsnaam?

Ik probeerde me weer op de lijsten te richten, maar mijn hersens weigerden zich te concentreren.

Ik stond op en ijsbeerde door de kamer, waarbij mijn blik van het bureau naar de ramen naar de motieven die in het tapijt geweven waren gleed. Welk verhaal vertelden die motieven?

Welk verhaal zou Max ons te vertellen hebben als hij kon spreken?

Blotnik en Kaplan hadden met elkaar gepraat. Waarom? Had Kaplan het ida gebeld om ze zo veel mogelijk informatie over het skelet te ontfutselen? Nee, dat had Ferris moeten doen. Kaplan was alleen maar de tussenpersoon. Was Blotnik dan een potentiële koper geweest?

Was Jake ziek? Lag hij soms bewusteloos in zijn slaapkamer op de grond?

Was hij boos? Had hij zich meer gestoord aan mijn opmerkingen over Blotnik dan hij had laten merken?

Klopte Jakes mening over Blotnik?

Een vreselijke gedachte.

Was Blotnik meer dan ambitieus? Was hij gevaarlijk?

Ik probeerde Jake nog een keer. Weer kreeg ik het antwoordapparaat.

‘Godverdomme!’

Haastig trok ik een spijkerbroek en een windjack aan, pakte Friedmans autosleutels en rende de trap af.

Achter geen enkel raam van Jakes appartement brandde licht. De mist was dichter geworden en onttrok de omliggende huizen praktisch aan het zicht.

Geweldig.

Ik stapte de auto uit en stak snel de straat over terwijl ik me afvroeg hoe ik door het hek om Jakes huis moest komen. Boven de muur zag ik boomtoppen, waarvan de takken rafelige klauwen vormden tegen de avondhemel.

Ik had me geen zorgen hoeven maken. Het hek zat niet op de klink en stond op een kier.

Een mazzeltje of een veeg teken?

Ik liep naar binnen.

In de tuin wierp een gloeilampje een ziekelijk geel schijnsel over de geitenren. Toen ik erlangs liep, hoorde ik iets bewegen. Ik wierp een blik opzij en zag vage gehoornde contouren.

‘Bèè,’ fluisterde ik.

Geen reactie.

Dierengeuren vermengden zich met stadsgeuren. Uitwerpselen. Zweet. Rottende sla en klokhuizen.

Jakes trap was een smalle, zwarte tunnel. Schaduwen sloten aan op andere schaduwen, waardoor er een rozenkrans aan vormen ontstond. De klim leek een eeuwigheid te duren. Ik keek telkens achterom.

Toen ik bij de deur was, klopte ik zacht aan.

‘Jake?’

Waarom fluisterde ik?

‘Jake!’ riep ik hard, en ik bonsde met mijn vlakke hand op de deur.

Drie pogingen. Geen reactie.

Ik duwde de kruk omlaag en de deur zwaaide naar binnen.

Een rilling van angst.

Eerst het hek, nu de deur. Zou Jake zijn weggegaan zonder af te sluiten?

In geen miljoen jaar als hij echt was vertrokken. Maar sloot hij ook alles af als hij thuis was? Dat kon ik me niet herinneren.

Ik aarzelde.

Als Jake thuis was, waarom gaf hij dan geen antwoord? Waarom had hij mij niet gebeld?

Er schoten allerlei beelden door mijn hoofd. Jake die op de grond lag. Jake die bewusteloos op bed lag.

Er stootte iets tegen mijn been.

Ik maakte een sprong van schrik en sloeg een hand voor mijn mond. Met bonzend hart keek ik omlaag.

Een van de katers keek naar me op en zijn ogen waren glimmende rondjes in het donker.

Voor ik kon reageren, zwaaide de deur naar binnen. De scharnieren piepten zacht, en de kat was verdwenen.

Ik tuurde door de spleet naar binnen. Aan de andere kant van de kamer kon ik voorwerpen zien die naast de computer waren gegooid. Zelfs in het donker zag ik dat het Jakes zonnebril was. Zijn portefeuille. Zijn paspoort.

En ik wist wat die dingen betekenden.

Ik duwde de deur open en liep naar binnen. ‘Jake?’

Ik zocht naar een lichtknopje, maar vond er geen.

‘Jake, ben je thuis?’

Tastend liep ik door de duisternis en ik sloeg een hoek om naar de voorkamer. Ik zocht de muur af toen er links van me iets met een klap viel.

Terwijl de adrenaline door me heen schoot, vonden mijn vingers de knop. Trillend drukte ik erop en de kamer baadde in het licht.

De kat zat op het aanrecht in de keuken, zijn poten waren gebogen en zijn spieren waren gespannen, klaar om te vluchten. Op de stenen lag een kapotte vaas, waar roestig water uit stroomde als bloed uit een lijk.

De kat sprong op de grond en rook aan de plas.

‘Jake!’

Met een ruk hief de kat zijn kop op, maar toen verstijfde hij, met een pootje gekromd in de lucht. Hij keek me aan en zei een keer aarzelend: mrrrp.

‘Waar is Jake in godsnaam?’ vroeg ik.

De kat klapte dicht als een fraudeur tijdens een belastingcontrole.

‘Jake!’

Geschrokken schoot de kat langs me heen en hij vertrok zoals hij was gekomen.

Jake was niet in zijn slaapkamer. Of in zijn werkkamer.

Mijn hersens sloegen de details op toen ik door het appartement liep.

Beker in de gootsteen. Aspirine op het aanrecht. Foto’s en papieren weggehaald van de tafel. Voor de rest zag het huis er nog net zo uit als toen ik was vertrokken.

Had Jake de beenderen naar Ruth Anne Bloom gebracht?

Ik snelde naar de achterveranda en zocht naar een lichtschakelaar op de muur. Toen ik er een vond en erop drukte, gebeurde er niets.

Gefrustreerd ging ik terug naar de keuken en rommelde in de laden tot ik een zaklamp te pakken had. Ik deed hem aan en ging terug naar de veranda.

De kast stond aan de andere kant. Waar de dubbele deuren samenkwamen, zag ik een zwarte streep van boven naar beneden schieten. Mijn hart kromp ineen.

Ik hield de zaklamp vast boven één schouder en sloop langzaam naar voren. Ik rook lijm en stof en de modder van eeuwen. Buiten mijn lichtstraal overlapten schaduwen elkaar, waardoor er vreemde vormen ontstonden.

Anderhalve meter voor de kast bleef ik stokstijf staan.

Het hangslot was verdwenen en een van de deuren hing scheef. Beenderen of geen beenderen, Jake zou het slot hebben gebruikt.

Net als het hek aan de voorkant.

Ik draaide me met een ruk om.

Duisternis.

Ik hoorde mezelf door mijn mond in- en uitademen.

Met twee passen had ik de afstand overbrugd en ik bescheen de binnenkant van de kast. Een voor een controleerde ik de planken. Stofdeeltjes dwarrelden en tolden in de felle witte lichtbundel.

De gereconstrueerde ossuaria waren er.

De fragmenten waren er.

De beenderen die in het lijkkleed hadden gezeten waren verdwenen.