32
Jake was in de keuken, waar hij een aspirine innam.
‘Deze lichamen zijn niet zomaar in een grot gedumpt.’ Ik wees op Yadins foto. ‘Ze waren begraven. Netjes uitgelegd in graven.’
‘Dat kan niet!’
Ik legde de foto op het aanrecht. ‘Zie je de handen en voeten?’
‘De botten liggen gearticuleerd,’ zei Jake. ‘Ze liggen in de juiste anatomische positie.’
‘Dat wijst erop dat op z’n minst een aantal hiervan primaire begrafenissen was.’
‘Niemand heeft deze locatie ooit zo geïnterpreteerd. Waarom ligt alles zo door elkaar?’
‘Moet je die pijpbenen eens goed bekijken. Daar.’ Met een pen wees ik op een klein gaatje. ‘En daar.’ Ik wees op een ander.
‘Tandafdrukken?’
‘Reken maar.’ Ik tikte tegen verscheidene botten en een aantal lange, gekartelde fragmenten. ‘Deze zijn verbrijzeld om het merg eruit te halen. En moet je dit zien.’ Met mijn pen ging ik naar een gat in de basis van een van de schedels. ‘Een of ander beest heeft geprobeerd die hersens op te eten.’
‘Wat wil je hiermee zeggen?’
‘Dit was geen plek waar lichamen werden gedumpt. Dit was een kleine begraafplaats die is verstoord door dieren. De dode lichamen zijn niet zomaar na de belegering door de Romeinen in een grot gegooid. Mensen hebben de tijd genomen om graven te delven en deze lichamen in de grond te plaatsen. Later zijn ze opgegraven door dieren.’
‘Als de grot is gebruikt als begraafplaats, waarom waren er dan ook kookpotten en lampen en huishoudelijk afval?’
‘Misschien werd de locatie eerst bewoond en later gebruikt als begraafplaats. Of misschien woonden de mensen in een aangrenzende grot en gebruikten ze 2001 als begraafplaats en vuilstort. God, ik weet het ook niet. Maar de aanwezigheid van een begraafplaats doet vermoeden dat de interpretatie dat de Romeinen de lichamen hebben gedumpt niet klopt.’
Jake klonk nog altijd sceptisch. ‘Plunderingen door hyena’s en jakhalzen zijn hier al eeuwen een probleem. In de oudheid werden zowel joodse als christelijke graven in de noordelijke Negev bedekt met platte stukken steen om te voorkomen dat ze door wilde dieren zouden worden opengewoeld. De bedoeïenen van tegenwoordig gebruiken nog altijd stenen.’
‘Als ik naar deze foto kijk, schat ik dat er twee of drie afzonderlijke graven waren en misschien een gemeenschappelijk graf van vijf of zes personen,’ zei ik. ‘De verstoringen hebben waarschijnlijk kort na de begrafenis plaatsgevonden. Daarom ziet alles er zo chaotisch uit.’
‘Hyena’s staan erom bekend dat ze overblijfselen meeslepen naar hun hol.’ Minder scepsis. ‘Dat zou verklaren waarom er zo veel botten ontbreken.’
‘Precies.’
‘Goed. Er waren graven in de grot. Nou en? We weten nog altijd niet van wíé.’
‘Nee,’ stemde ik in. ‘In het memo van Haas staat iets over varkensbotten. Duidt hun aanwezigheid er niet op dat de graven niet-joods waren?’
Jake haalde een knokige schouder op. ‘Haas heeft het over een varkenstallith-raadsel, wat dat ook mag betekenen, maar het is niet duidelijk waar dit varken en de gebedsmantel zijn gevonden. Varkensbotten kunnen erop wijzen dat de lichamen van Romeinse soldaten waren. Die interpretatie heeft zijn voorstanders. Of het kan erop duiden dat de botten van Byzantijnse monniken waren. In de vijfde en zesde eeuw was er een kleine groep monniken op Masada.’
‘Volgens Haas omvatten de overblijfselen zes vrouwen en een foetus van een halfjaar. Dat lijkt me niet erg bij Romeinse soldaten passen,’ zei ik. ‘Of bij monniken.’
‘En vergeet niet: textiel dat bij de botten is gevonden bleek bij analyse uit 40 tot 115 na Christus te stammen. Dat is veel te vroeg voor de monniken.’
Jake richtte zijn aandacht weer op de foto.
‘Jouw interpretatie dat dit een verstoord graf is, is heel steekhoudend, Tempe. Herinner je je die skeletten uit het paleis nog?’
Die herinnerde ik me.
‘Yadins boek wekt de indruk dat hij drie afzonderlijke personen heeft gevonden: een jongeman, een vrouw en een jongetje. Hij concludeerde – heel dramatisch, mag ik wel zeggen – dat de skeletten uit het paleis van de laatste verdedigers van Masada waren.’
‘En dat klopt niet?’ vroeg ik.
‘Het is een nogal boude bewering. Nog niet zo lang geleden had ik toestemming om gearchiveerd bewijs te bekijken dat verband houdt met de locatie van het noordelijke paleis, waaronder alle logboeken en foto’s. Ik verwachtte drie duidelijke skeletten te zullen zien. Dat was niet het geval. De botten waren verbrijzeld en bijzonder fragmentarisch. Wacht even.’
Jake legde de foto neer en pakte het memo van Haas op.
‘Dat dacht ik al. Haas heeft het ook over de skeletten uit het paleis. Hij beschrijft de beide mannen als volwassenen, de een van ongeveer tweeëntwintig en de ander van rond de veertig.’
‘Niet de jongen die Yadin beschreef.’
‘Nee. En, als ik me het goed herinner, waren er van één man alleen de benen en voeten over.’
Ik begon te praten, maar Jake onderbrak me.
‘En nog iets. In Yadins logboek wordt gesproken over dierenuitwerpselen bij de locatie van het paleis.’
‘Hyena’s of jakhalzen zouden de botten van een andere plek daarheen kunnen hebben gesleept.’
‘Dat is nogal een ander beeld dan het dappere gezinnetje dat zich moedig tot de laatste snik verdedigt.’
Ineens wist ik wat me dwarszat aan de skeletten uit het paleis.
‘Stel je eens voor, Jake. Na de verovering hebben de Romeinen achtendertig jaar in Masada gewoond. Zouden ze echt lichamen hebben laten liggen in een van de luxe paleizen van Herodes?’
‘De paleizen kunnen in verval zijn geraakt tijdens de bezetting van de zeloten. Maar je hebt gelijk. Dat zouden ze nooit hebben gedaan.’
‘Yadin wilde dolgraag dat de skeletten uit het paleis van een joods opstandelingengezin waren. Hij heeft zich wat vrijheden gepermitteerd bij het interpreteren van die botten en de ontdekking vervolgens aan de pers verteld. Waarom dan die voorzichtigheid wat betreft de skeletten uit de grot?’
‘Misschien was Yadin zich van het begin af aan al bewust van de varkensbeenderen,’ zei Jake. ‘Misschien gaven die hem een ongemakkelijk gevoel over de identiteit van de mensen uit de grot. Misschien vermoedde hij dat ze niet-joods waren. Misschien dacht hij dat ze van Romeinse soldaten waren. Of van een groep buitenstaanders die op Masada woonde tijdens de bezetting, maar die geen deel uitmaakte van de grote groep zeloten.’
‘Misschien was Yadin zich van nog meer bewust,’ zei ik, denkend aan Max. ‘Misschien was het wel andersom. Misschien begreep Yadin, of een van zijn medewerkers, precies wie er in die grot lagen begraven.’
Jake raadde mijn gedachten. ‘Het afzonderlijke, intacte skelet.’
‘Dat skelet is nooit naar Haas gestuurd met de rest van de beenderen.’
‘Het werd stiekem vanuit Israël naar Parijs gestuurd.’
‘Waar het weggestopt werd in de collectie van het Musée de l’Homme en tien jaar later door Yossi Lerner werd herontdekt.’
‘Nadat hij toevallig het skelet had gevonden, kwam Lerner toevallig het boek van Donovan Joyce tegen en raakte hij zo overtuigd van het explosieve potentieel van het skelet dat hij het heeft gestolen.’
‘En nu is het skelet weer gestolen. Heeft Haas het in dat memo überhaupt over een volledig skelet?’
Jake schudde zijn hoofd.
‘Wat bedoelde Haas met “het raadsel van de varkens-tallith”?’
‘Ik weet het niet.’
Meer onbeantwoorde vragen.
En dan de allerbelangrijkste.
Wie was Max in godsnaam?
Om elf uur haalde Ryan me op in Friedmans Tempo. Nadat hij me nogmaals had bedankt voor het terugbrengen van zijn huurauto, sleepte Jake zich naar bed.
Ryan en ik gingen terug naar het American Colony.
‘Hij is een stuk opgewekter,’ zei Ryan, ‘maar hij blijft een beetje suf.’
‘Het is nog geen achtenveertig uur geleden. Gun hem wat tijd.’
‘Eigenlijk was hij al vrij suf voo…’
‘Ik begrijp het.’
Ik vertelde Ryan over het memo van Haas en de referentie erin aan een varkenstallith-raadsel. Ook zei ik dat Haas’ inventaris van de skeletten bewees dat hij Max nooit had gezien.
Ik maakte Ryan deelgenoot van mijn overtuiging dat de lichamen begraven waren geweest, niet zomaar in de grot gedumpt, en dat de graven later waren verstoord door dieren.
Hij vroeg wat dat allemaal te betekenen had. Behalve vraagtekens zetten bij de traditionele interpretatie van Masada kon ik daar geen antwoord op geven.
‘Heb je de telefoongegevens gekregen?’
‘Ja, mevrouw.’ Ryan klopte op zijn borstzakje.
‘Duurt het altijd zo lang om telefoongegevens te krijgen?’
‘Eerst moet je bevelschriften regelen. Als die zijn uitgeschreven, komt Bell Canada met een slakkengangetje in actie. Ik heb gevraagd om de ingaande en uitgaande gesprekken vanaf november en ik heb gezegd dat ze me de lijst pas hoefden te sturen als ze elke beller hadden geïdentificeerd.’
‘En wat houdt dat in?’
‘Het huis en het kantoor van Ferris. De winkel en het appartement van Kaplan.’
‘En mobieltjes?’
‘Gelukkig hebben we niet te maken met gsm-gebruikers.’
‘Dat vereenvoudigt de zaken.’
‘Aanzienlijk.’
‘En?’
‘Ik heb net een blik op de fax geworpen. Aangezien alles hier dichtzit vanwege de sabbat, dacht ik dat we vanmiddag wel konden verdelen en heersen.’
‘Wil je het samen bekijken?’
‘Wat zeg je ervan?’
Hoe erg kon het zijn?
Negentig minuten later wist ik hoe erg.
In een maand pleegt en ontvangt een gemiddeld persoon genoeg telefoontjes om twee tot vier A4’tjes te vullen. Met heel kleine lettertjes. We keken naar twee bedrijven en twee woningen, over een periode van vierenhalve maand. Reken zelf maar uit.
Hoe moesten we dit aanpakken? Na enige discussie besloten we het wetenschappelijk te regelen. Kop: op chronologische volgorde. Munt: op abonnee.
Het muntstuk koos voor de tijdsbalkaanpak.
We begonnen met november. Ik nam de woning van Ferris en Les Imports Ashkenazim en Ryan nam Kaplans appartement en het Centre d’Animaux Kaplan. In het eerste uur deden we de volgende ontdekkingen:
Hersh Kaplan was niet bepaald de populairste man in de stad. De enige die zijn flat in november had gebeld was Mike Hinson, zijn reclasseringsambtenaar. Hetzelfde gold voor de uitgaande gesprekken.
Bij het Centre d’Animaux Kaplan waren de meeste bellers leveranciers voor huisdieren, huisdiervoer of huisdierbenodigdheden, of mensen uit de buurt, waarschijnlijk klanten.
Thuis bij de familie Ferris werd er over en weer gebeld tussen Dora, de broers, een slager, een koosjere groenteman, een synagoge. Geen verrassingen.
In Mirabel werd er gebeld naar en door leveranciers, winkels en synagogen die verspreid zaten over heel oostelijk Canada. Er was een paar keer naar Israël gebeld. Courtney Purviance belde het pakhuis of werd thuis gebeld. Miriam belde af en toe, maar minder vaak. Avram belde haast nooit naar zijn appartement in Côte-des-Neiges.
In het derde uur ontdekten we dat het patroon in december slechts weinig afweek van dat van november. Laat in de maand werd er een paar keer vanuit het huis van de familie Ferris gebeld naar een plaatselijk reisbureau. Ook werd er contact opgenomen met het Renaissance Boca Raton Hotel. En het Renaissance was twee keer gebeld vanuit het pakhuis.
Om drie uur leunde ik achterover met een zeurende hoofdpijn achter mijn slapen.
Naast me legde Ryan zijn markeerstift neer en wreef in zijn ogen.
‘Even pauzeren om te lunchen?’
Ik knikte.
We gingen naar het restaurant beneden. Een uur later zaten we weer aan het bureau in mijn kamer. Opnieuw pakte ik de gegevens van Ferris en Ryan ging verder met die van Kaplan.
Een halfuur later viel mijn oog ergens op.
‘Dat is gek.’
Ryan keek op.
‘Op 4 januari heeft Ferris gebeld naar l’Abbaye Sainte-Marie-des-Neiges.’
‘Het klooster?’
Ik schoof het blad opzij. Ryan keek ernaar.
‘Ze hebben veertien minuten met elkaar gepraat.’ Hij keek naar mij. ‘Heeft Morissonneau gezegd dat hij contact had gehad met Ferris?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Nee.’
‘Goed gezien, soldaat.’ Ryan markeerde de regel met zijn gele stift.
Tien minuten. Een kwartier. Een halfuur.
‘Bingo.’ Ik wees op het telefoontje. ‘Op 7 januari heeft Ferris naar Kaplan gebeld.’
Ryan verwisselde de gegevens van de dierenwinkel voor die van Kaplans privé-telefoon.
‘Tweeëntwintig minuten. Ferris die aan Kaplan vroeg om Max te verkopen op de zwarte markt?’
‘Het telefoontje is van drie dagen nadat Ferris met Morissonneau had gesproken.’
‘Drie dagen nadat Ferris had gesproken met iemand in het klooster.’
‘Dat is waar.’ Daar had ik niet aan gedacht. ‘Maar het telefoontje van 4 januari duurde bijna een kwartier. Ferris moet wel met Morissonneau hebben gepraat.’
Ryan stak zijn ‘ik citeer een citaat’-wijsvinger op. ‘Veronderstelling leidt tot blunders.’
‘Dat verzin je,’ zei ik.
‘Angelo Donghia.’
‘En dat is…?’
‘Het staat op internet. Simpson’s Quotations. Google het maar.’
Ik nam me voor om dat inderdaad te doen.
‘De autopsie van Ferris was op 16 februari,’ zei Ryan. ‘Heeft Kaplan gezegd hoe lang hij die foto had toen hij hem aan jou gaf?’
‘Nee.’
Terug naar de gegevens. Een paar regels lager zag ik een vaag bekend nummer, voorafgegaan door het landnummer van Israël. Ik stond op en keek in mijn agenda.
‘Op 8 januari heeft Ferris iemand van het ida gebeld.’
‘Wie?’
‘Dat weet ik niet. Het is het nummer van de centrale daar.’
Ryan leunde achterover. ‘Enig idee waarom hij dat heeft gedaan?’
‘Misschien bood hij aan om het Masada-skelet terug te geven.’
‘Of het terug te verkopen.’
‘Misschien was hij op zoek naar documentatie.’
‘Waarom zou hij die willen hebben?’
‘Om zichzelf te overtuigen van de echtheid van het skelet.’
‘Of om de waarde ervan op te schroeven.’
‘Dat zou gebeuren door een echtheidsverklaring.’
‘Toen je voor het eerst contact met hem opnam, heeft Blotnik toen gezegd dat hij al van de beenderen af wist?’
Ik schudde mijn hoofd.
Ryan maakte een aantekening.
Er ging nog een halfuur voorbij.
De fax was vaag en de cijfers en letters waren nauwelijks leesbaar. Mijn nek deed pijn. Mijn ogen brandden. Gespannen stond ik op en ik ijsbeerde door de kamer. Ik hield mezelf voor dat het tijd was om op te houden. Maar ik neem mijn eigen advies slechts zelden ter harte. Ik ging weer terug naar het bureau en ploeterde verder terwijl ik elke ademhaling in cadans met het gebonk in mijn hoofd hoorde.
Ik zag het als eerste.
‘Ferris heeft Kaplan op de 10de nogmaals gebeld.’
‘Iemand in Ferris’ pakhuis heeft Kaplan nogmaals gebeld op de 10de.’
Misschien kwam het door de hoofdpijn. Misschien door de eentonigheid. Ik vond Ryans pietluttigheid niet langer amusant.
‘Zit ik je soms in de weg?’ Het kwam er scherper uit dan de bedoeling was geweest.
Met een verbaasde blik in zijn blauwe ogen keek Ryan me aan. Een hele poos staarde hij me recht aan.
‘Sorry. Kan ik iets voor je halen?’
Ryan schudde zijn hoofd.
Ik liep naar de minibar en maakte een blikje cola light open.
‘Kaplan kreeg op de 19de nog een telefoontje van Ferris,’ zei Ryan tegen mijn rug.
Ik liet me in mijn stoel vallen en zocht het uitgaande telefoontje in de lijst van Ferris’ pakhuis.
‘Vierentwintig minuten. Ze waren vast de grote slag aan het plannen.’
De aderen in mijn hoofd hamerden nu met zware, bonzende slagen. Ryan zag dat ik mijn vingers tegen mijn slapen drukte en hij legde een hand op mijn schouder.
‘Hou alsjeblieft op als je er genoeg van hebt.’
‘Met mij is er niks aan de hand.’
Ryans ogen dwaalden over mijn gezicht en hij streek een paar plukjes van mijn voorhoofd.
‘Niet zo opwindend als surveillance?’
‘Niet zo opwindend als mitose.’
‘Maar nuttig recherchewerk.’
‘Echt waar?’ Nu werd ik echt chagrijnig. ‘Wat hebben we nou helemaal ontdekt in vijf uur? Kaplan belde Ferris. Ferris belde Kaplan. Alsof dat zo geweldig is. Dat wisten we immers al, want dat heeft Kaplan ons verteld.’
‘We wisten niet dat Morissonneau door Ferris is gebeld.’
Ik glimlachte. ‘We wisten niet dat iemand in het klooster door Ferris is gebeld.’
Ryan stak zijn hand op. ‘Wij zijn goed.’
Lusteloos gaf ik een klap tegen zijn hand.
En stootte mijn cola om met mijn elleboog. The Real Thing zorgde voor een enorme puinhoop, maakte een grote plas op het bureau en rolde toen vrolijk op de grond.
We sprongen overeind. Terwijl ik wegrende om handdoeken te halen, pakte Ryan de bladzijden met telefoongegevens op en schudde ze uit. Ik dweilde, hij depte en daarna legden we de bladzijden plat op de vloer van mijn badkamer om te drogen.
‘Sorry,’ zei ik zwakjes.
‘Droogtijd,’ zei Ryan. ‘Laten we gaan eten.’
‘Ik heb geen honger.’
‘Je moet wat eten.’
‘Niet waar.’
‘Wel waar.’
‘Je lijkt mijn moeder wel.’
‘Voeding is de sleutel tot een goede gezondheid.’
‘Een goede gezondheid is niets anders dan het langzaamst mogelijke tempo om dood te gaan.’
‘Die heb je niet van jezelf.’
Ongetwijfeld niet. Van George Catlin?
‘Je moet eten,’ herhaalde Ryan.
Ik hield op met tegenwerpingen maken.
We aten in het restaurant van het hotel en de stemming in ons nisje was stijfjes en onnatuurlijk. Dat lag aan mij. Ik voelde me rusteloos en mijn zenuwen waren gespannen.
We praatten om dingen heen – over zijn dochter, mijn dochter. Niet over moord. Niet over skeletten. Al deed Ryan zijn best, er vielen langdurige stiltes.
Boven gaf Ryan me voor mijn deur een zoen. Ik vroeg niet of hij mee naar binnen ging en hij drong niet aan.
Het duurde lang voor ik die avond in slaap viel. Dat kwam niet door de hoofdpijn of door de muezzin. Ook niet door de katten die beneden in de straat vochten.
Ik sluit me niet zo gauw ergens bij aan. Niet bij de Junior League, de tuinclub of de Sweet Potato Queens. Ik ben een alcoholist die nooit bij de AA is gegaan. Ik heb niets tegen verenigingen, maar ik ben nou eenmaal een vrouw die zich graag in haar eentje redt.
Ik lees. Ik neem in me op. Beetje bij beetje ontrafel ik het raadsel van mezelf.
Zoals waarom ik op dat moment naar een buik vol Merlot verlangde.
De AA noemt ons ‘gewezen en toekomstige’ alcoholisten. Anderen noemen ons heel naïef ‘genezen’. Zij hebben het mis. De dop op de fles draaien wil niet zeggen dat er een eind komt aan de alcoholische dans. Daar maakt niets een eind aan. Het zit in de dubbele helix.
De ene dag word je verkozen tot koningin van het bal. De volgende dag heb je geen reden om uit je bed te komen. De ene nacht slaap je als een pasgeboren kind. De volgende ben je klaarwakker en lig je gespannen te woelen zonder dat je weet waarom.
Die nacht was zo’n nacht. Uur na uur staarde ik door mijn donkere raam naar de minaret en vroeg ik me af naar wie die spiraal reikte. De god uit de koran? Die uit de bijbel? De thora? De fles?
Waarom was ik zo kortaf geweest tegen Ryan? Goed, we waren uren bezig geweest zonder veel te ontdekken. Goed, ik had liever het raadsel rond Max opgelost. Maar waarom had ik dat afgereageerd op Ryan?
Waarom had ik zo’n behoefte aan iets alcoholisch?
En waarom was ik zo onhandig geweest met de cola? Daar zou Ryan me nog heel vaak aan herinneren.
Na middernacht dommelde ik in en droomde onsamenhangende dromen. Telefoons. Kalenders. Betekenisloze nummers, namen en datums. Ryan op een Harley. Jake die de jakhals verjoeg uit een grot.
Om twee uur stond ik op om water te halen, waarna ik vermoeid op de rand van het bed ging zitten. Wat betekenden die dromen? Waren ze alleen maar een herhaling, veroorzaakt door de hoofdpijn en de eentonigheid van die middag? Probeerde mijn onderbewustzijn me een boodschap te sturen?
Uiteindelijk viel ik in slaap.
Meer dan eens werd ik wakker, met de lakens in mijn vuisten geklemd.