20

Voor ik kon reageren, stapte Jake uit de truck. De spreeuwen krasten protesterend en vlogen naar de hemel.

Jake was bezig achter de stoel, waar hij spullen uit zijn tas in het ritsvak van mijn hockeytas stopte. Toen zwaaide hij de tas over zijn schouder, keek goed om zich heen, sloot het portier aan de bestuurderskant en liep weg.

Ik volgde, met een vloedgolf aan vragen in mijn hoofd.

Het familiegraf van Jezus? Als de echtheid daarvan werd bewezen, zou die ontdekking gigantisch zijn. cnn, bbc, wereldwijd astronomisch.

Wat voor bewijs had Jake?

Waarom vertelde hij me dit nu pas?

Wat was het verband tussen dit graf en de botten die ik had meegenomen van l’Abbaye Sainte-Marie-des-Neiges? En tussen het graf en het ossuarium van Jakobus?

Ik was bang.

Ik was verbijsterd.

Ik was volslagen hyper.

Tien meter heuvelafwaarts bleef Jake op een richel staan.

‘We staan op de rand van het Kidron-dal.’ Jake wees op de kloof aan onze voeten. ‘Iets ten zuiden van hier komt de Kidron samen met de Hinnom en gaat dan naar het westen.’

Blijkbaar keek ik niet-begrijpend.

‘Het Hinnom-dal loopt ten zuiden van de Jaffa-poort aan de westkant van de Oude Stad, dan oostwaarts langs de zuidkant van de berg Zion tot het bij de Kidron komt. De Kidron scheidt de Tempelberg van de Olijfberg aan de oostkant van de stad.’ Jake wees. ‘Daar. Weet je veel over de Hinnom?’

‘Niet echt.’

‘Die heeft een nogal kleurrijke geschiedenis. Er wordt beweerd dat er voor onze jaartelling in de Hinnom baby’s werden geofferd aan de goden Moloch en Baal. De joden hebben er een vuilnisstort voor de stad van gemaakt; afval, alles wat onrein werd geacht, waaronder de lichamen van geëxecuteerde misdadigers, werd daar verbrand. In latere joodse literatuur werd de vallei Ge-Hinnom genoemd en in het Grieks van het Nieuwe Testament Gehenna. Door de vuilnisverbrandingen bood de Hinnom een beeltenis voor een brandende hel in de boeken van Jesaja en het Nieuwe Testament. Gehenna is ook de oorsprong van het woord hel.

Jake wees met zijn duim naar een oude boom achter me.

‘Judas schijnt zichzelf daar te hebben verhangen. Volgens de overlevering viel zijn lijk van die boom en werd het van de ingewanden ontdaan.’

‘Je gelooft toch niet echt dat dat de boom op de plek is waar…’

Een klein vogeltje vloog tussen ons door, zo snel dat ik de kleur ervan niet kon zien. Jake stak een arm omhoog en een laars gleed weg. Er vielen kiezels omlaag.

Mijn adrenalinepeil steeg.

Nadat hij zijn evenwicht had hervonden, stelde Jake me een vraag.

‘Waar ging Christus volgens de bijbel heen na zijn kruisiging?’

‘Naar een tombe.’

‘Hij daalde af in de hel en herrees op de derde dag. Ja toch?’

Ik knikte.

‘In de tijd dat dat werd geschreven, brandde de Hinnom constant en was het voor de mensen synoniem geworden aan de plek “daar beneden” waar de verdorvenen in de vernietigende vlammen zouden worden gegooid. Hel. De helse vallei. De bijbel verwijst naar een begrafenis op een plek in of vlak bij de Hinnom.’

Jake liet geen tijd voor commentaar.

‘Deze valleien waren de plaats waar de rijken hun tombes hadden.’

‘Zoals Jozef van Arimatea.’

‘Precies.’ Jake wees met vlakke hand naar links en naar achteren, en liet zijn hand toen met de klok mee een cirkel beschrijven. ‘Silwan is het dorp achter ons. Abu Tor ligt aan de andere kant van de weg.’ Jake maakte de cirkel af op de heuvel rechts van ons. ‘De Olijfberg ligt in het noorden.’

Ik probeerde alles te plaatsen op basis van zijn vingers. Jeruzalem kroop naar de top ten westen van de berg; zijn koepels keken uit over de Kidron op de minaretten van Silwan.

‘Deze heuvels zijn één grote gatenkaas van oude tombes.’ Jake trok een bandana te voorschijn en veegde het zweet van zijn voorhoofd. ‘Ik neem je straks mee naar een tombe die een paar jaar geleden aan het licht is gekomen bij de aanleg van een Palestijnse weg.’

‘Hoe ver naar beneden in de vallei?’ vroeg ik.

‘Een heel eind.’

Jake propte de bandana weer in een zak van zijn spijkerbroek, greep een struik beet en sprong van de richel af. Ik keek toe hoe hij omlaagklauterde, met zijn kale kop die schitterde als een koperen pot.

Met behulp van dezelfde struik ging ik op mijn hurken zitten, strekte mijn benen uit en gleed op mijn buik over de richel. Toen mijn voeten op vaste grond stonden, liet ik de struik los, draaide me om en begon voorzichtig af te dalen. Onderweg gleed ik uit over losliggende stenen en greep ik me vast aan de begroeiing.

De zon kwam steeds hoger te staan aan een stralend blauwe hemel. In mijn windjack begon ik te zweten.

Steeds maar weer moest ik denken aan het stel dat buiten l’Abbaye Sainte-Marie-des-Neiges had gestaan. Mijn ogen gingen voortdurend van de grond voor mijn voeten naar het dorp achter me. Op de plek die Jake had gekozen om af te dalen bedroeg de helling minstens zestig procent. Als iemand ons nu wilde neerschieten, waren we makkelijke doelwitten.

Toen ik op een goed moment achteromkeek zag ik een man over een pad langs de rand van de vallei lopen.

Mijn hartslag schoot meteen in een hogere versnelling.

Een moordenaar? Of een man die op een pad langs de rand van de vallei liep?

Ik keek heuvelafwaarts. Jake liep steeds meer op me uit.

Ik voerde het tempo op.

Vijf meter lager gleed ik uit en stootte mijn scheenbeen. De tranen sprongen te voorschijn van de plaats waar ze kennelijk al klaar hadden gestaan. Ik knipperde ze weg.

Stik maar. Als iemand ons wilde vermoorden, waren we nu al dood geweest.

Ik viel terug in mijn slakkengang voor beginners.

Jake had gelijk gehad: de tombe was niet helemaal op de bodem, maar wel een heel eind omlaag, in een grasachtig stuk dat bezaaid was met rotsen en keien.

Toen ik er aankwam, zat hij op zijn hurken bij een rots en tuurde hij in een rechthoek die ongeveer even groot was als mijn magnetron. Ik zag hem een krant oprollen, een kant ervan aansteken en de geïmproviseerde toorts in de opening steken.

O, god.

Ik deed mijn ogen dicht en sprak mezelf kalmerend toe.

Voel.

Wind tegen mijn gezicht.

Ruik.

Gras dat door de zon is verwarmd. Vuilnis. Rook van steenkool.

Proef.

Stof op mijn tanden en tong.

Luister.

Het gezoem van een insect. Een piepende versnellingsbak, helemaal boven in het dal.

Ik haalde diep adem. Een tweede keer. Een derde.

Ik opende mijn ogen.

Bij mijn voeten bloeiden kleine rode bloempjes.

Ik haalde nogmaals adem. Telde.

Zes bloemen. Zeven. Tien.

Ik keek op en zag dat Jake me vreemd aankeek.

‘Ik heb een beetje last van claustrofobie.’ Dat was het understatement van de laatste tien jaar.

‘We hoeven niet naar binnen te gaan,’ zei Jake.

‘We zijn er nu toch,’ zei ik.

Er verscheen een sceptische blik op Jakes gezicht.

‘Met mij gaat het prima.’ De meest optimistische opmerking van de afgelopen tien jaar.

‘De lucht is goed,’ zei Jake.

‘Wat wil je nog meer?’ vroeg ik.

‘Ik ga wel als eerste,’ zei Jake.

Hij gleed van de helling af en verdween, met zijn voeten naar voren.

‘Geef me de botten aan.’ Zijn stem kwam gedempt en hol naar buiten.

Mijn hartslag versnelde toen ik met de tas worstelde. Ik ademde net zo lang door tot hij weer normaal was.

‘Kom maar naar beneden.’ Een zin die zo uit een quizprogramma kon komen.

Ik haalde diep adem.

Ik draaide me om en stak mijn voeten de duisternis in. Jake pakte mijn enkels beet. Centimeter voor centimeter kroop ik achteruit, tot ik zijn handen om mijn taille voelde. Ik liet los.

Onheilspellende duisternis. Van buitenaf drong er een asymmetrisch vierkantje licht naar binnen.

‘Gaat het?’ vroeg Jake.

‘Uitstekend.’

Jakes zaklamp ging aan.

De ruimte was ongeveer zes vierkante meter en het plafond was zo laag dat we moesten bukken. De vloer was bezaaid met wikkels van etenswaren, blikjes en glasscherven, en op de muren stonden allerlei graffiti. De lucht rook naar een combinatie van modder en ammonia.

‘Slecht nieuws, Jake. Hier zijn al eens mensen geweest.’ Ik wees op een gebruikt condoom.

‘Deze tombes zijn heel populair bij zwervers en jongeren.’

Jakes lichtstraal danste van de ene plek naar de andere. Hij zag er gelig en zwak uit, en was weinig bemoedigend.

Toen mijn ogen zich aanpasten, zag ik meer details.

De ingang van de tombe was op het oosten gericht en keek uit op de Oude Stad. In de noordelijke, westelijke en zuidelijke muren zat een reeks rechthoekige nissen die allemaal ongeveer zestig centimeter breed waren. Van een paar nissen werd de ingang versperd door stenen, maar de meeste stonden wijd open. In de amberkleurige straal kon ik zien dat ze gevuld waren met aarde.

‘Die kleine kamers heten loculi,’ zei Jake. ‘Kochim in het Hebreeuws. In de eerste eeuw werden de doden in een laken gewikkeld en in de loculi achtergelaten om te vergaan. Daarna werden de botten verzameld en opgeslagen in ossuaria.’

Ik voelde gekriebel op een van mijn handen. Ik keek omlaag. Jake merkte het en richtte de straal in mijn richting.

Er liep een hooiwagen met hoge passen over mijn mouw. Ik pakte de spinachtige voorzichtig bij een pootje en zette hem ergens anders. Ik mag dan in paniek raken in kleine ruimtes, maar voor spinnen ben ik helemaal niet bang.

‘Deze tombe heeft een lagere verdieping.’

Jake liep met gebogen knieën naar de zuidwestelijke hoek. Ik liep achter hem aan.

Jake richtte zijn licht op wat ik voor een loculus had aangezien. Hij verdween in volslagen duisternis.

‘Durf je de kelder in als ik je opvang?’

‘Hup,’ zei ik, zonder mijn amygdala tijd te geven om te reageren.

Jake ging op zijn buik liggen, stak zijn benen in het gat en kronkelde omlaag. Ik deed mijn ogen dicht en volgde zijn voorbeeld.

Ik voelde handen.

Ik voelde vaste grond.

Ik ging stevig op de grond staan.

Ik opende mijn ogen.

Er was geen enkel lichtpuntje te zien. Jake stond zo dicht bij me dat onze schouders elkaar raakten.

Ik kreeg een sterke belangstelling voor de zaklamp.

‘Licht?’

Een gele straal doorboorde de duisternis.

‘Zijn die batterijen nieuw?’ vroeg ik.

‘Min of meer.’

Op deze verdieping was de geur van ammonia sterker. Nu herkende ik hem: urine. Ik nam me voor om de grond niet aan te raken.

Jake liet zijn straal over de muur schijnen waar we tegenover stonden, en toen over de muur links van ons.

De onderste kamer was kleiner, maar leek qua indeling hetzelfde als die erboven. Dat hield in dat er twee loculi aan de noordkant zouden zijn. Twee aan de zuidkant. Drie aan de achterkant.

‘Je zei toch dat er duizenden van dit soort tombes waren?’ Mijn stem klonk doods in de ondergrondse ruimte.

‘De meeste zijn al lang geleden leeggeroofd. Deze heb ik toevallig gevonden toen ik met studenten aan het wandelen was in de herfst van 2000. Een knul merkte de opening op en zag buiten verspreidde kunstvoorwerpen liggen. Het was duidelijk dat er net grafschenners waren geweest, dus belden we het ida.’

‘Heb je een volledige opgraving gedaan?’

‘Niet echt. De ida-archeoloog was totaal niet onder de indruk. Hij zei dat er niets over was dat het beschermen waard was en heeft ons aan ons lot overgelaten. Wij hebben gered wat we konden.’

‘Waarom die desinteresse?’

‘Volgens hem was de plek niets bijzonders. Ik weet niet of die kerel die avond een afspraakje had met een lekker wijf of zo. Hij wilde hier in elk geval weer zo snel mogelijk vandaan.’

‘Jij bent het niet eens met zijn beoordeling?’

‘Minder dan twee jaar nadat we deze tombe hadden gevonden, onthulde Oded Golan, de antiekhandelaar over wie ik je heb verteld, het bestaan van het ossuarium van Jakobus aan een Franse epigraaf die André Lemaire heet.’

‘Denk je dat het ossuarium gestolen is uit deze tombe?’

‘Dat lijkt wel logisch. Er wordt gezegd dat het ergens uit de buurt van Silwan komt. Binnen twee jaar na het plunderen van deze tombe werd het ossuarium aan de wereld getoond.’

‘Als het ossuarium van Jakobus uit deze tombe komt, doet dat vermoeden dat de broer van Jezus hier is begraven.’

‘Ja.’

‘Waardoor dit het familiegraf van Jezus is.’

‘Indrukwekkend, hè?’

Omdat ik niet wist wat ik moest zeggen, deed ik er het zwijgen toe.

‘We vonden twaalf kisten, die stuk voor stuk kapot waren geslagen. De stoffelijke resten die erin hadden gezeten waren op de grond gegooid.’

‘Resten?’

‘Botten.’

Jake liet zich op één knie zakken en trok de andere op. Door zijn beweging dansten er trage schaduwen op de muren.

‘Maar dat is nog niet het allermooiste. Het ossuarium van Jakobus van Golan heeft gedetailleerde versieringen en het motief is identiek aan dat op de kisten die we hier hebben gevonden. Bovendien…’

Met een ruk kwam Jakes hoofd omhoog.

‘Wat is er?’

Zijn vingers omklemden mijn arm.

‘Wat is er?’ fluisterde ik.

Jake legde een vinger tegen mijn lippen en knipte de zaklamp uit.

Mijn aderen leken vol ijs te stromen.

Ik herinnerde me de man op de rand van de vallei. Waren we gevolgd?

Het zou heel makkelijk zijn om de ingang te blokkeren! Het zou heel makkelijk zijn om in de tunnel te schieten!

Naast me voelde ik Jake volkomen onbeweeglijk worden en ik verstrakte eveneens.

Met bonkend hart spitste ik mijn oren om het kleinste geluidje op te vangen.

Niks.

‘Vals alarm,’ fluisterde Jake nadat er een eeuwigheid was verstreken. ‘Maar we hebben de botten boven achtergelaten. Die ga ik even halen.’

‘Kunnen we niet gewoon naar het ida gaan?’

‘Als ik je vertel wat we hier nog meer hebben gevonden, wil je vast de volledige rondleiding.’ Jake gaf me de zaklamp. ‘Ik ben zo terug.’

‘Kijk goed om je heen als je daar boven bent,’ fluisterde ik. ‘Zorg ervoor dat er geen pauselijke strijder naast de ingang gehurkt zit.’ Het grapje klonk flauw.

‘Zal ik doen.’

Ik keek naar Jake toen hij zich door de tunnel omhoogwerkte en ik hoopte dat ik genoeg kracht in mijn armen had om hetzelfde te doen. Toen zijn laarzen verdwenen, kroop ik langs de muur waar ik met mijn gezicht naartoe zat en richtte de lichtstraal in de eerste van de loculi.

Leeg, maar in de met aarde bedekte vloer zaten groeven en schuurplekken. Hadden Jakes studenten dat gedaan? Of de grafschenners?

Ik volgde de muur en ging de hoek om.

Voor elke loculus gold hetzelfde.

Met gebogen knieën liep ik naar het begin van de tunnel. Ik keek omhoog en luisterde. Niet het kleinste geluid zweefde omlaag van boven.

De lucht was vochtig en koud. Onder mijn jack kleefde mijn bezwete blouse aan mijn rug. Ik huiverde.

Waar bleef Jake in godsnaam?

‘Jake?’ riep ik naar boven.

Geen antwoord.

‘Waarschijnlijk inspecteert hij de omgeving,’ mompelde ik in mezelf om de stilte te doorbreken.

Ik bewoog me langs de zuidelijke muur toen de straal verzwakte, weer sterker werd, verzwakte en uitging.

Een inktzwarte duisternis.

Ik schudde de zaklamp. Zelfs geen straaltje. Ik schudde hem nogmaals. Niks.

Achter me hoorde ik een geluid.

Had ik me dat ingebeeld?

Ik hield mijn adem in. Een. Twee. Dr…

Ik hoorde het weer: het geschraap van iets zachts over steen.

Ik bleef als aan de grond genageld staan.

Een paar tellen later voelde ik nog een kleine beweging, meer dan ik die hoorde.

Mijn nekharen en de haartjes op mijn armen gingen overeind staan.

Ik bleef doodstil staan. Een seconde. Een jaar.

Nog een geluid. Ditmaal anders. Angstaanjagender.

Mijn huid trok zich strak van mijn schedel tot mijn borstbeen.