25

Mijn kamer was helemaal overhoopgehaald.

Het bed was afgehaald, het beddengoed lag op de grond, het matras lag andersom. De linnenkast en de grote kleerkast stonden wijdopen en de hangers, schoenen en sweatshirts lagen overal verspreid.

Mijn euforie verdween.

‘Wie is daar?’

Dom. Uiteraard waren ze al verdwenen, en zo niet, dan zouden ze zichzelf niet voorstellen.

Ik controleerde de deur op sporen van braak. Het slot was nog intact en er waren geen groeven te zien in het hout.

Met bonzend hart haastte ik me de kamer in.

Elke la stond open. Mijn koffer was omgegooid en de inhoud was door elkaar gesmeten en kapotgemaakt.

Mijn laptop stond onaangeroerd op het bureau.

Ik probeerde te bedenken wat dat wilde zeggen.

Dieven? Nee, natuurlijk niet!

Waarom zouden die de computer achterlaten?

Een waarschuwing?

Van wie? Waarover?

Met trillende handen raapte ik ondergoed, T-shirts en spijkerbroeken op.

Ik leek Jake wel die zijn spullen verzamelde die rond zijn truck lagen.

Mijn hersens kwamen in actie.

Ik wist het.

Die gedachte veroorzaakte een barst. Woede kwam naar binnen.

‘Smerige klootzakken!’

Ik gooide laden dicht. Vouwde sweaters op. Hing broeken opnieuw op.

Mijn razernij hardde me en bande elke kans op tranen uit.

Toen ik klaar was met de slaapkamer, ging ik naar de badkamer. Daar zette ik mijn toiletartikelen weer goed neer. Ik waste mijn gezicht en poetste mijn tanden.

Ik had net een schone blouse aangetrokken toen de telefoon ging. Ryan stond in de lobby.

‘Mijn kamer is doorzocht,’ zei ik direct.

‘Kut.’

‘Waarschijnlijk de Chevrah Kadiesja die op zoek waren naar Max.’

‘Jij hebt geen leuke ochtend.’

‘Nee.’

‘Ik zal de manager in zijn kraag grijpen.’

‘Ik kom naar beneden.’

Tegen de tijd dat ik de trap af was gelopen, had Ryan gezelschap gekregen van Friedman en hadden ze twee dingen vastgesteld: er was geen bezoeker geweest die naar mij had gevraagd, en geen enkele receptionist had mijn sleutel aan iemand gegeven.

Of toegegeven dat hij dat had gedaan.

Dat geloofde ik. De leiding en het personeel van het American Colony waren Arabieren en ik betwijfelde of er een Chevrah Kadiesja-sympathisant onder hen was.

De manager, mevrouw Hanani, vroeg of ik een officiële aanklacht wilde indienen. Haar stem klonk niet erg enthousiast.

Ik wees haar aanbod af.

Duidelijk opgelucht beloofde mevrouw Hanani dat ze een diepgaand onderzoek in het hotel zou beginnen en dat ze de beveiliging zou opvoeren. Ook zou ik gecompenseerd worden voor alles wat gestolen of beschadigd was.

Friedman vertelde haar dat dat een prima idee was.

Ik deed een verzoek en mevrouw Hanani haastte zich naar de keuken om eraan te voldoen.

Toen ze terugkwam, stopte ik de voorwerpen in mijn rugzak, bedankte haar en verzekerde haar dat ik niets van waarde kwijt was.

Ik stapte in Friedmans auto en vroeg me af of ik er later spijt van zou krijgen dat ik per se afzonderlijke kamers had gewild. Professionaliteit kon me even niets schelen. Ik wist zeker dat ik Ryan zou missen als ik in het donker alleen in bed zou liggen.

Het duurde bijna een uur om terug te komen bij de Kidron. De politie van Jeruzalem had een tip gekregen dat een zelfmoordterrorist uit Bethlehem hun kant op kwam. Er waren extra controleposten ingericht en het verkeer was een chaos.

Op weg erheen vroeg ik Friedman naar de vergunning. Hij klopte op een zak en verzekerde me dat hij het papiertje had verkregen. Ik geloofde hem.

Bij Silwan leidde ik Friedman naar dezelfde open plek waar Jake had geparkeerd. Toen Ryan en hij gereedschap uit de achterbak haalden, controleerde ik het dal.

Geen zwarte hoed te bekennen.

Ik ging voorop de heuvel af en Ryan en Friedman volgden.

Bij de tombe bleef ik even staan kijken naar de ingang. Het kleine zwarte gat staarde leeg terug.

Ik voelde mijn hart een keer overslaan, maar ik negeerde het en draaide me om. Mijn metgezellen zweetten en hijgden.

‘En de jakhals?’ vroeg ik.

‘Ik zal even laten merken dat we op bezoek komen.’ Friedman trok zijn revolver, hurkte neer en schoot de tombe in. ‘Als ze daar binnen is, zal ze er nu wel vandoor gaan.’

We wachtten. Er verscheen geen jakhals.

‘Waarschijnlijk is ze kilometers verderop,’ zei Friedman.

‘Ik zal de onderste verdieping controleren,’ zei Ryan, en hij stak zijn hand uit.

Friedman gaf hem de revolver.

Ryan gooide een schop en een koevoet door de opening en wrong zich toen de tombe in. Ik hoorde een tweede schot en het geschraap van laarzen. Stilte. Nog meer geschraap, en toen verscheen Ryans gezicht in de opening.

‘Jakhalsvrij,’ zei hij, en hij gaf Friedman het wapen terug.

‘Ik zal als eerste de wacht houden.’ Friedmans mond vormde een dunne streep. Ik vroeg me af of hij mijn afkeer van kleine ruimtes deelde.

Ik liep met grote passen naar voren, duwde mijn rugzak en vervolgens mijn voeten in de duisternis en liet me vallen. Ik hoopte alle neuronen die mijn gemoedstoestand in de gaten hielden voor de gek te houden. Dat lukte. Ik was al in de tombe voor mijn brein begreep wat er gebeurde.

Naast me hield Ryan een Maglite vast. Onze gezichten leken net pompoenlantaarns en onze schaduwen waren donkere figuren op de grote witte vlakte achter ons.

‘Schijn daarop.’ Ik wees op de noordelijke loculus.

Ryan veranderde de richting van de lamp. De steen was verschoven. In het donker was geen glimp blauw te zien.

Ik kroop naar de loculus en Ryan volgde me.

De kleine nis was leeg.

‘Godverdomme!’

‘Hebben ze hem te pakken?’ vroeg Ryan.

Ik knikte.

Ik was niet verbaasd.

Maar ik vond het vreselijk om te zien.

Max was meegenomen.

‘Het spijt me,’ zei Ryan.

Zuidelijke manieren. Een reflex. Ik wilde net zeggen: ‘Het geeft niet’, toen ik me inhield. Het gaf wel.

Het skelet was verdwenen.

Ik ging op mijn hurken zitten en voelde de sombere sfeer van de tombe. De koude rots. De muffe lucht. De fluweelachtige stilte.

Had ik echt een ontmoeting gehad met een dode uit Masada?

Was ik hem voorgoed kwijtgeraakt?

Bevond ik me nu in een grafkelder van de heiligen?

Werd ik in de gaten gehouden?

Door de Chevrah Kadiesja?

Door de zielen van degenen over wie ik in de catechismussen in mijn jeugd heb geleerd?

Wie was Max geweest?

Wie had er in deze tombe gelegen?

Wie lag hier nog altijd?

Ik voelde een hand op mijn schouder en mijn hersens keerden terug naar het heden.

‘Laten we naar beneden gaan,’ fluisterde ik.

Ik kroop naar de tunnel en gebruikte dezelfde techniek waarmee ik de tombe in was gegaan.

In en naar beneden.

Binnen een paar tellen stond Ryan naast me.

Had ik alle gevallen stenen niet aan de rechterkant neergegooid? Er lagen er nu ook een paar links van me. Klopte mijn herinnering niet? Waren deze stenen ook verplaatst?

Lieve Heer, laat het er alstublieft nog zijn!

Ryan scheen met de Maglite in het gat dat ik had veroorzaakt door mijn valpartij. Een felwitte straal doorboorde een inktzwarte duisternis.

En viel op roodbruin.

Net als eerst spanden mijn ogen zich in om alles te absorberen. Mijn hersens probeerden uit alle macht de beelden te begrijpen.

Ruw weefsel. Bobbelige contour.

Nauwelijks zichtbaar piepte er een bruin buisje aan de ene kant onder een rand vandaan.

Een menselijk kootje.

Ik greep Ryans arm beet.

‘Het is er nog!’

Geen tijd om het archeologisch protocol precies te volgen. We moesten de spullen hiervandaan halen voor de Chevrah Kadiesja erachter kwamen.

Terwijl ik de zaklamp vasthield, stak Ryan de koevoet in een scheur boven een steen die vlak boven het gat zat. Ryan trok en er kwam een regen aan steentjes naar beneden.

De steen wiebelde even en viel toen weer op zijn plaats.

Ryan trok harder.

De steen bewoog, en viel weer terug.

Ik keek toe terwijl Ryan ruim tien keer trok en ik was blij dat Friedman boven onze flank bewaakte. Ik hoopte dat we hem niet hier beneden nodig zouden hebben.

Ryan verwisselde de koevoet voor de schop. Hij duwde het blad in de scheur en leunde vervolgens met zijn volle gewicht op de steel, alsof het een hefboom was.

De steen schoot naar voren en viel met een plof neer.

Ik krabbelde naar de vergrote opening. Die was nu groot genoeg.

Mijn hart begon veel sneller te slaan.

Kalm. Ryan is hier. Friedman staat op wacht bij de ingang.

Met mijn hoofd en schouders eerst trok ik me de loculus in en kronkelde naar de achterkant. Ik bewoog me voorzichtig en drukte me zo dicht mogelijk tegen de muur aan. Ryan verlichtte mijn pad.

Wat ik had gezien was inderdaad textiel. Er waren twee stukken overgebleven, allebei verrot en verkleurd. Het grootste stuk lag bij de opening van de loculus, aan het voeteneinde. Het kleinste lag verder naar binnen, vlak bij de plek waar ik het hoofd vermoedde.

Ik boog me voorover en kon geruit weefsel zien. De stukjes waren klein en de randen gerafeld, wat erop wees dat veel van de oorspronkelijke stof verloren was gegaan.

Sommige botten lagen onder het lijkkleed. Andere eromheen. Buiten het kootje zag ik fragmenten van ellepijp, dijbeen, bekken en schedel.

Hoe konden de restanten worden verzameld zonder het lijkkleed te scheuren? Ik woog de mogelijkheden af. Die waren geen van alle ideaal.

Ik stak mijn vingertoppen onder de stof en tilde een hoek van het grootste stuk op.

De stof kwam met een zacht geritsel omhoog – het geluid van droge bladeren die door voeten worden geplet.

Ik herhaalde die procedure om de paar centimeter.

Sommige delen kwamen makkelijk omhoog en andere zaten vast.

Ik haalde mijn digitale camera uit mijn rugzak. Terwijl Ryan de loculus belichtte als een piepkleine filmset, legde ik mijn padvindersmes neer als een schaalmeter en nam foto’s uit verschillende hoeken.

Nadat de foto’s waren gemaakt, haalde ik de Tupperware-dozen en spatel te voorschijn die ik van mevrouw Hanani had gekregen.

Met het blad van de spatel en mijn vingertoppen maakte ik heel voorzichtig de stof los van de onderliggende botten en stenen. Toen alles los was, rolde ik elk stuk stof zeer zorgvuldig op en stopte elke rol in een apart bakje.

Niet geweldig, maar het beste wat ik onder deze omstandigheden kon doen.

Nu het lijkkleed was verwijderd, kon ik de menselijke resten goed zien.

Het kootje en een hielbeen waren de enige botten die nog intact waren. De rest van het skelet was versplinterd en verkeerde in slechte staat.

Terwijl mijn bewegingen op de muren om me heen werden nagedaan door schaduwpoppen, besteedde ik het volgende uur aan het vergaren van botten, tanden en onderliggend puin.

Mijn rug en gewrichten deden pijn omdat ik dubbelgevouwen in de krappe ruimte moest werken. Mijn voeten werden gevoelloos.

Op een bepaald moment riep Friedman van boven: ‘Gaat het goed?’

‘Prima,’ antwoordde Ryan.

En later: ‘Hoe lang nog?’

‘Nog even.’

‘Moet ik hier ons kamp opslaan?’

‘Nog even,’ herhaalde Ryan.

De bloedrode hemel van de late namiddag ging over in schemering toen we eindelijk bovenkwamen.

Ryan klom als eerste naar buiten. Ik gaf hem de schop, de koevoet en de tas met de overblijfselen van het lijkkleed en degene om wie dat lijkkleed heen had gezeten.

Die eerste lagen opgerold in een stel ondiepe bakjes. De laatste vulden twee grotere bakken. Maar lang niet helemaal. In een derde bak zat puin van de vloer van de loculus.

Friedman zat op de grond met zijn rug tegen de heuvel en zijn enkels over elkaar. Hij leek niet geïrriteerd of verveeld.

Hij zag eruit als Gilligan die op de Kapitein wachtte.

Zodra hij ons zag, dronk Friedman zijn flesje water leeg en kwam hij overeind.

‘Heb je je man?’

Goede vraag. Ik had er een snelle blik op geworpen. De fragmenten van het bekken gaven gemengde signalen af over het geslacht.

Ik stak mijn duim omhoog en wreef toen in mijn handen om het vuil eraf te krijgen.

‘Ga je naar boven?’ vroeg Ryan met een zoetgevooisde liftstem aan Friedman.

Friedman knikte, pakte de schop en begon omhoog te klimmen. Wij liepen achter hem aan.

Twintig meter onder de top stopten we even om op adem te komen. Friedmans gezicht was vuurrood. Ryans haar was nat van het zweet. Zelf wilde ik nu ook niet dat er een close-up foto van me zou worden genomen.

‘Ga je vanavond met ons eten?’ vroeg Ryan toen Friedman uit Silwan wegreed.

Friedman schudde zijn hoofd. ‘Ik moet naar huis.’

Wat wachtte er daar op hem? vroeg ik me af. Een vrouw? Een parkiet? Een karbonade die lag te ontdooien in de keukengootsteen?

Bij het hotel bleven Ryan en Friedman buiten. Ik ging direct naar de balie. De receptionist slaagde erin mijn uiterlijk te bekijken zonder oogcontact te maken. Ik was onder de indruk, maar niet zo erg dat ik de behoefte voelde om uit te leggen waarom ik eruitzag alsof ik onder een trein was gekomen.

Met de sleutels in mijn hand liep ik terug naar de ronde oprijlaan. Ryan had Friedman achtergelaten en liep onder het portiek door op mij af. Achter hem zag ik Friedman met mevrouw Hanani praten.

De hotelmanager stond er stijfjes bij, met haar blik naar beneden gericht en haar armen om haar middel geslagen.

Friedman zei iets en mevrouw Hanani keek met een ruk op en ze schudde haar hoofd als reactie.

Toen Friedman opnieuw iets zei, haalde mevrouw Hanani sigaretten uit haar zak en probeerde er eentje aan te steken. De kop van de lucifer danste in het rond voor hij eindelijk zijn doel raakte. Mevrouw Hanani zoog de rook haar longen in, blies uit en schudde nogmaals haar hoofd.

Friedman liep weg. Mevrouw Hanani nam een trek, blies langzaam uit en keek met samengeknepen ogen door de rookwolken heen naar zijn verdwijnende rug.

‘Wat is er?’ vroeg Ryan.

‘Niks.’

Ik stak hem zijn sleutel toe.

Ryan nam mijn hand in de zijne.

‘In wat voor eten hebt u trek, mevrouw?’

Ik wilde een douche nemen. Ik wilde schone kleren. Ik wilde eten en daarna twaalf uur slapen.

Maar ik had geen flauw idee aan welke keuken ik de voorkeur gaf.

‘Heb je een plan?’

‘Fink.’

‘Fink?’

‘Op Histadrut. Zat er al voor Israël Israël werd. Friedman heeft me verteld dat Mouli Azrieli een instituut is.’

‘Mouli is zeker de eigenaar?’

Ryan knikte. ‘Er wordt beweerd dat Mouli Kissinger de toegang heeft geweigerd omdat hij zijn vaste klanten niet voor een dichte deur wilde laten komen. Maar wat belangrijker is: Mouli schijnt een pittige rundvleesgoulash in elkaar te draaien.’

In elkaar te draaien? Ryan ging op de cowboytour.

‘Een halfuur.’ Ik stak een modderige vinger op. ‘Op één voorwaarde.’

Ryan spreidde zijn armen. ‘Wat dan?’

‘Geen cowboypraat.’

Ik draaide me om naar de trap.

‘Stop de buit in de kluis op je kamer,’ zei Ryan tegen mijn rug. ‘Er zijn hier veedieven.’

Ik bleef staan. Ryan had gelijk. Maar er was ingebroken in mijn kamer. Daar was het niet veilig. Ik was al een stel botten kwijtgeraakt en ik wilde niet het risico lopen dat dat nog eens zou gebeuren.

Ik draaide me om.

‘Denk je dat Friedman de botten vannacht veilig op het hoofdbureau wil opbergen?’

‘Zonder meer.’

Ik stak mijn rugzak uit en Ryan pakte hem aan.

Zeep en shampoo. Blusher en mascara. Een halfuur later, in gedempt licht en vanuit de juiste hoek gezien, kon ik er best mee door.

Fink had wel zes tafels. En tig snuisterijtjes. Hoewel de inrichting uit de tijd was, smaakte de goulash heerlijk.

En Mouli kwam bij ons zitten met een stapel plakboeken. Golda Meir. Kirk Douglas. John Steinbeck. Shirley MacLaine. Zijn verzameling beroemdheden stak die van het American Colony naar de kroon.

In de taxi vroeg Ryan: ‘Wat gaat er door je hoofd, lass?’ Hij had Gunsmoke verruild voor Galway.

‘Mouli heeft nieuwe gordijnen nodig. Wat gaat er door jouw hoofd?’

Ryans glimlach werd zo breed als de baai van Galway.

‘Ah. Dat,’ zei ik.

‘Inderdaad,’ zei hij.

Ik had me geen zorgen hoeven maken over een rusteloze nacht alleen in het donker.