19
Tien voor halfzes ’s ochtends. De boomtoppen voor mijn raam waren zwart en de minaret van de moskee was niet meer dan een harde schaduw aan de andere kant van de straat. Ik was wakker geschrokken door de luidspreker ervan die de oproep tot fajr, het ochtendgebed, liet horen.
Allah is groot, vleide de muezzin in het Arabisch. Gebed is beter dan slaap.
Daar was ik niet zo van overtuigd. Ik voelde me sloom en gedesoriënteerd, als een patiënt die zich een weg baant uit een narcose.
Het mechanische gejammer hield op. De stilte werd opgevuld door vogelgezang. Een blaffende hond. Het dichtslaan van een autoportier.
Ik lag in bed, in de ban van een onbestemd gevoel dat er binnenkort een drama zou plaatsvinden. Wat? Wanneer?
Ik zag mijn kamer van zilver roze worden terwijl ik luisterde naar de verkeersgeluiden die zich samenvoegden en harder werden. Ik spoorde mijn onderbewustzijn aan. Waarom voelde ik me zo onbehaaglijk?
Jetlag? Angst voor mijn veiligheid? Een schuldgevoel vanwege Morissonneau?
Ho eens even. Dat was een mogelijkheid die ik nog niet had onderzocht. Ik was op bezoek gegaan in het klooster en vier dagen later was Morissonneau een lijk op een pad. Hadden mijn handelingen de dood van de priester veroorzaakt? Had ik moeten weten dat ik hem in gevaar bracht?
Hád ik Morissonneau in gevaar gebracht?
Wat was dit skelet in godsnaam?
Mijn angst kwam gedeeltelijk voort uit het feit dat anderen iets leken te weten wat ik niet wist.
Blotnik. Friedman. Zelfs Jake leek dingen te verzwijgen.
Vooral Jake? Had mijn vriend bijbedoelingen die hij voor zich hield? Dat geloofde ik niet echt.
En wat moest hij dan verzwijgen?
Nou, bijvoorbeeld het ossuarium van Jakobus. Iedereen draaide om dat onderwerp heen. Ik nam me heilig voor dat mysterie vandaag op te lossen.
Ik voelde me beter. Ik ging iets doen. Of in elk geval maakte ik plannen om iets te gaan doen.
Om zes uur stond ik op, nam een douche en ging naar beneden naar het restaurant, in de hoop dat Ryan ook vroeg wakker was geworden. Ook hoopte ik dat hij zich had verzoend met het feit dat ik in 304 zat en hij verderop in de gang in 307.
Voor ons vertrek uit Montréal hadden we de slaapregeling besproken. Ik had erop gestaan gescheiden kamers te nemen, en had als reden aangevoerd dat we naar Israël gingen voor officiële doeleinden. Ryan had geprotesteerd en gezegd dat niemand het te weten zou komen. Ik had geopperd dat het leuk zou zijn om heen en weer te sluipen. Daar was Ryan het niet mee eens geweest, maar ik had mijn zin gekregen.
Ryan zat aan een tafeltje en keek boos naar iets wat op zijn bord lag.
‘Waarom zouden ze olijven serveren voor het ontbijt?’ Aan Ryans stem te horen was zijn jetlag nog erger dan de mijne.
‘Hou je niet van olijven?’
‘Na vijf uur ’s middags.’ Ryan legde de ongewenste vruchten aan de kant en begon een berg eieren ter grootte van Mount Rushmore te verorberen. ‘In gin.’
Ik trok de conclusie dat er niet gezellig zou worden gepraat en richtte mijn aandacht daarom op mijn hummus met kaas.
‘Gaan Friedman en jij met Kaplan praten?’ vroeg ik toen Mount Rushmore in een heuveltje was veranderd.
Ryan knikte en keek op zijn horloge.
‘Gaat Masada-Max naar Blotnik?’ vroeg hij.
‘Ja. Maar ik heb Jake beloofd om met hem te praten voor ik contact opneem met iemand anders. Hij kan elk moment hier zijn en daarna gaan we naar het ida.’
Na zijn koffie in één teug te hebben opgedronken, stond Ryan op en wees met zijn vinger naar me. ‘Wees voorzichtig daar buiten, soldaat.’
Ik tikte met twee vingers tegen mijn voorhoofd. ‘Begrepen.’
Ryan salueerde terug en liep het vertrek uit.
Om zeven uur kwam Jake opdagen, gekleed in een spijkerbroek, een camouflage-bodywarmer en een blauw hawaïhemd over een wit T-shirt. Dat is me nogal een modestatement voor iemand van een meter tweeënnegentig met een geschoren hoofd en enorme borstelige wenkbrauwen.
‘Heb je laarzen bij je?’ vroeg Jake. Hij plofte in de stoel waar Ryan eerst had gezeten.
‘Voor een ontmoeting met Blotnik?’
‘Ik wil je eerst iets laten zien.’
‘Ik ben hier om een skelet af te geven, Jake.’
‘Eerst moet je dit zien.’
‘Eerst moet jij me vertellen wat er in godsnaam aan de hand is.’
Jake knikte.
‘Vandaag.’ Dat klonk harder dan mijn bedoeling was geweest. Of misschien ook niet.
‘Ik zal het onderweg uitleggen.’
‘Te beginnen met dat ossuarium?’
Er liepen twee mannen langs die Arabisch spraken. Jake keek ze na tot ze door de lage stenen toegangsboog van het restaurant verdwenen.
‘Kun je de botten in de kluis op je kamer doen?’ Jakes stem klonk nauwelijks harder dan een fluistering.
Ik schudde mijn hoofd. ‘Te klein.’
‘Neem ze dan maar mee.’
‘Ik hoop wel dat dit de moeite waard is,’ zei ik en ik gooide mijn servet op mijn bord.
Jake wees op mijn voeten.
‘Laarzen.’
Terwijl we de stad doorkruisten, vertelde Jake me het vreemde verhaal van het ossuarium van Jakobus.
‘Niemand bestrijdt de echtheid van de kist. Het is de inscriptie waaraan wordt getwijfeld. Het ida heeft verklaard dat het een vervalsing is. Anderen zeggen dat het broeder van jezus-deel echt is, maar dat de woorden jakobus, zoon van jozef later zijn toegevoegd. Anderen geloven juist het tegenovergestelde, namelijk dat het deel over Jezus later is toegevoegd. Weer anderen denken dat de Jezus-frase vals is.’
‘Waarom?’
‘Om de waarde van het ossuarium op de antiekmarkt te verhogen.’
‘Heeft een ida-commissie niet elk onderdeel van het ding geanalyseerd?’
‘Ja. Vast. Ten eerste waren er twee subcommissies. De ene keek naar het schrift en de inhoud. De andere naar de materialen. De schrift-en-inhoudsubcommissie had één expert op het gebied van oud Hebreeuws schrift, maar andere, even goed gekwalificeerde epigrafen, trekken zijn conclusies in twijfel.’
‘Is een epigraaf een specialist op het gebied van het ontcijferen en dateren van geschriften?’
‘Dat klopt. Moet je horen. Een slimmerik van de commissie wees op de variaties in handschrift en op de dikte en diepte van de letters als bewijs voor vervalsing. Ik zal je niet vervelen met de details, maar variatie is precies wat je kunt verwachten bij een niet-mechanisch aangebrachte inscriptie. Gelijkvormige letters zouden direct verraden dat het een vervalsing betreft. En de mengeling van rechte en schuine letters is een bekend fenomeen in oude inscripties.
Een volgend punt waren de spelfouten. Jozef werd gespeld als ywsp, en Jakobus als y’ob. Een commissielid zei dat Jozef gespeld had moeten worden als yhwsp en dat de y’ob-spelling van Jakobus nooit was aangetroffen op een ossuarium uit de Tweede Tempel-periode.’
‘De Tweede Tempel-periode is de tijd van Jezus.’
Jake knikte. ‘Ik heb mijn eigen onderzoek gedaan. Meer dan tien procent van de Jozef-inscripties die ik heb weten te traceren heeft dezelfde spelling als die op het ossuarium van Jakobus. Ik heb vijf keer de naam Jakobus aangetroffen. Drie daarvan, de meerderheid, hadden dezelfde spelling als op het ossuarium van Jakobus.’
‘Was de commissie niet op de hoogte van het bestaan van die andere inscripties?’
‘Zeg jij het maar.’
Jakes ogen gingen telkens naar het verkeer om ons heen.
‘Trouwens, in de commissie zat geen enkele expert op het gebied van het Nieuwe Testament of een geschiedkundige op het gebied van het vroege christendom.’
‘En die zuurstofisotopenanalyse?’ vroeg ik.
Jakes ogen gleden naar mij. ‘Je hebt huiswerk gedaan.’
‘Alleen wat op het web gesurft.’
‘De zuurstofisotopenanalyse was aangevraagd door de materialensubcommissie. Daarbij werd geen patina diep in de letters gevonden, maar wel een grijzige kalk-en-waterpasta die er niet hoorde te zitten. De commissie concludeerde dat de pasta er bewust was aangebracht om verwering te simuleren. Maar zo eenvoudig ligt het niet.’
Jake stelde de achteruitkijk- en zijspiegels bij.
‘Het blijkt dat het patina op het jezus-deel van de kist identiek is aan het patina op de rest van de kist. In oud-Aramees zou jezus het laatste woord zijn geweest dat werd gegraveerd. Dus als dat woord echt is, en zelfs een aantal leden van het ida zijn het er nu over eens dat het dat is, dan denk ik dat de hele inscriptie echt moet zijn. Ga maar na. Waarom zouden er op een ossuarium alleen de woorden broeder van iemand zijn gegraveerd? Dat slaat nergens op.’
‘Hoe verklaar je die pasta?’
‘Door boenen kan het patina diep in de letters zijn verdwenen. En het zou de chemische samenstelling van het patina kunnen hebben veranderd doordat er zo koolstofdeeltjes worden gecreëerd. De eigenaar van het ossuarium zei dat het ding in de loop der jaren verschillende keren is schoongemaakt.’
‘Wie is de eigenaar?’
‘Een Israëlische antiekverzamelaar die Oded Golan heet. Golan zegt dat hem bij de aankoop van het ossuarium is verteld dat het uit een graf in Silwan komt.’ Met zijn duim wees Jake naar mijn raam. ‘We zijn nu aan de rand van Silwan.’
Weer bekeek Jake de auto’s voor en achter hem. Door zijn nervositeit werd ik ook gespannen.
‘Het probleem is dat het ossuarium nergens te boek staat als een archeologisch opgegraven kunstvoorwerp uit Silwan of waar dan ook in Israël.’
‘Jij gelooft dat het is gestolen.’
‘Jeetje, denk je dat echt?’ Jakes stem klonk ongelooflijk sarcastisch. ‘Golan beweert dat hij het ossuarium al meer dan dertig jaar in bezit heeft, zodat het legaal is, aangezien antiquiteiten die voor 1978 zijn verkregen vrij mogen worden verhandeld.’
‘Maar jij gelooft hem niet?’
‘Er wordt gezegd dat Golan er een prijskaartje van twee miljoen Amerikaanse dollar aan heeft gehangen.’ Jake snoof. ‘Wat vind je zelf?’
Ik vond dat heel veel geld.
Jake wees door het raampje naar een heuvel die steil oprees vanuit de berm van de weg.
‘De Olijfberg. We zijn om de oostelijke kant heen gereden en nu rijden we langs de zuidrand.’
Jake sloeg af naar links en reed een smalle straat op met aan weerskanten zandkleurige lage gebouwen. Op veel ervan stonden slordige tekeningen van vliegtuigen of auto’s die aangaven dat de bewoner de hadj naar Mekka had gemaakt. Jongens renden achter ballen aan. Om de jongens heen renden weer honden. Vrouwen klopten kleden uit, sjouwden met boodschappen en veegden stoepjes. Mannen praatten met elkaar op roestige tuinstoelen.
In gedachten zag ik ineens een beeld van Palestijnen in een geparkeerde auto voor l’Abbaye Sainte-Marie-des-Neiges. Ik vertelde Jake over hen en herhaalde in mijn eigen woorden een aantal dingen die Morissonneau had gezegd.
Jake deed zijn mond open, bedacht zich en sloot hem weer.
‘Wat is er?’ vroeg ik.
‘Dat kan niet.’
‘Wat kan niet?’
‘Niks.’
‘Wat verzwijg je voor me?’
De enige reactie was een hoofdschudden.
Mijn voorgevoel van een aanstaand drama dat ik eerder die ochtend had gehad spookte door mijn hoofd.
Jake sloeg nog een keer af en reed een open stuk grond achter het dorp op. Links voor ons ging een stenen trap omlaag naar iets wat op een school leek. Op de treden stonden en zaten jongens. Sommige duwden en trokken.
‘Heeft de dood van Morissonneau te maken met…’ Met wat? Ik had geen flauw idee waar we mee bezig waren. ‘Met die mannen?’ Ik maakte een handbeweging naar de hockeytas, het dorp en de lager gelegen vallei. ‘Hiermee?’
‘Vergeet de moslims. Moslims geven geen zak om Masada of Jezus. De islam ziet Jezus niet als een godheid, maar als een heilige.’
‘Een profeet zoals Abraham of Mozes?’
‘Zelfs als de Messias. Volgens moslims is Jezus niet gestorven aan het kruis. Hij is levend naar de hemel gebracht, van waaruit hij zal terugkeren.’
Dat klonk heel bekend.
‘Hoe zit het dan met Allahs heilige strijders? De radicale groeperingen?’
‘Wat is er met hen?’
‘Zouden de jihad-strijders niet graag de botten van Jezus in handen krijgen?’
‘Waarom?’
‘Om het christendom te vernietigen?’
Terwijl we parkeerden, vloog er een spreeuw naar de grond. We keken allebei toe hoe hij door het afval hipte, met zijn vleugels half gespreid, alsof hij niet zeker wist of moest weggaan of blijven.
Jake bleef zwijgen.
‘Ik heb een onaangenaam gevoel over de dood van Morissonneau,’ zei ik.
‘Richt je aandacht niet op de moslims.’
‘Op wie zou jij je aandacht dan richten?’
‘Wil je dat echt weten?’ Jake draaide zich naar mij toe.
Ik knikte.
‘Het Vaticaan.’
Onwillekeurig barstte ik in lachen uit. ‘Je klinkt net als een personage uit De Da Vinci Code.’
Jake zei niks.
Uit mijn raampje zag ik de vogel in een doodgereden dier pikken. Ik dacht aan Poe. Geen opwekkende gedachte.
‘Ik luister,’ zei ik, en ik leunde achterover in mijn stoel.
‘Heb jij katholiek onderwijs genoten?’
‘Jazeker.’
‘Nonnen die het Nieuwe Testament onderwezen?’
‘Ze waren de absolute top als het op schuldgevoel aankwam, maar niet zo bedreven in de Heilige Schrift.’
‘Hebben de goede zusters je geleerd dat Jezus broers en zussen had?’
‘Nee.’
‘Natuurlijk niet. Daarom is de paus zich het leplazarus geschrokken van het ossuarium van Jakobus.’
Die beeldspraak was onaangenaam.
‘De rooms-katholieke Kerk vindt een onbevlekte ontvangenis nou eenmaal geil.’
Over die beeldspraak wilde ik niet eens nadenken.
‘Maar dat is stom. Het Nieuwe Testament staat vol verwijzingen naar de broers en zussen van Jezus. In Matteüs 13:55 staat: ‘Heet zijn moeder niet Maria en broeders Jakobus, Jozef, Simon en Judas?’ In Markus 6:3 wordt hetzelfde herhaald. In Galaten 1:19 refereert Paulus aan zijn ontmoeting met “Jakobus, de broeder des Heren”. Matteüs 13:56 en Markus 6:3 zinspelen er allebei op dat Jezus zusters had.’
‘Zien sommige wetenschappers dat niet als verwijzingen naar halfbroers en -zusters, misschien van een eerdere vrouw van Jozef, voor zijn huwelijk met Maria?’
‘Zowel in Matteüs 1:25 als in Lucas 2:7 wordt gezegd dat Jezus de eerstgeboren zoon van Maria is, hoewel dat geen eerdere kinderen van Jozef uitsluit. Maar er wordt niet alleen in de bijbel verwezen naar broers en zussen van Jezus. De geschiedkundige Josephus heeft het over “de broeder van Jezus – die Christus werd genoemd – wiens naam Jakobus was”.’
Jake was niet te stuiten.
‘In de tijd van Jezus zou maagdelijkheid na het huwelijk ondenkbaar zijn geweest, een overtreding van de joodse wet. Dat hoorde gewoon niet.’
‘Dus Jakobus en de anderen kunnen best latere kinderen van Maria zijn?’
In het evangelie van Matteüs staat heel duidelijk dat Jozef Maria tot zich nam na de geboorte van Jezus.’ Jake benadrukte ‘nam’. ‘En Matteüs had het niet over een handje geven en koekjes eten. Hij gebruikte de zin in de bijbelse betekenis.
Toch is Jozef niet de enige kandidaat voor vader van Jezus’ broers en zusters. Als Jezus volwassen is, verdwijnt Jozef spoorloos. Je hoort nooit meer iets over hem.’
‘Dus dan zou Maria zijn hertrouwd?’
‘Als Jozef is gestorven of haar in de steek heeft gelaten, zou je dat wel verwachten.’
Ik begreep het dilemma van de rooms-katholieke Kerk.
‘Of het nou van Jozef of van een andere man is, er wordt geïmpliceerd dat Maria andere kinderen heeft gebaard. En een van hen was Jakobus. Dus als het ossuarium van Jakobus echt is, komt het hele gegeven van eeuwigdurende maagdelijkheid op losse schroeven te staan, en daardoor misschien ook de onbevlekte ontvangenis.’
Weer liet Jake een gesnuif horen.
‘Sint-Hiëronymus en zijn kornuiten hebben dat in de vierde eeuw bedacht. Jezus’ vriendin Maria Magdalena werd een prostituee. Jezus’ moeder een maagd. Goede vrouwen hebben geen seks. Slechte vrouwen wel. Dat idee sprak het vrouwenhatende, mannelijke ego destijds erg aan. Het concept werd tot dogma verheven en is sindsdien vurig verdedigd door het Vaticaan.’
‘Dus als het ossuarium van Jakobus echt is en de kist echt van de broer van Jezus is geweest, heeft het Vaticaan heel wat uit te leggen.’
‘Reken maar. Het idee van Maria als mama is een enorm probleem voor het Vaticaan. Zelfs als de kist alleen bewijst dat Jozef andere kinderen heeft gehad, is dat nog een probleem. Het impliceert dat Jozef zijn vrouwen bezwangerde. En opnieuw wordt de geloofwaardigheid van de Maagd bezoedeld.’
De spreeuw had gezelschap gekregen van andere. Even keek ik hoe ze vochten om het aas.
Goed. Het ossuarium van Jakobus maakte een eind aan Maria’s maagdelijkheid. Ik kon begrijpen waarom het Vaticaan zich daar zorgen om maakte. Ik begreep ook waarom christelijke of moslimfanatici de kist in handen wilden krijgen. Om dezelfde reden die Morissonneau had genoemd: om het geloof te redden, om het geloof te vernietigen. Maar hoe hield het ossuarium verband met het Masada-skelet? Of was daar geen verband tussen? Waren de twee vondsten toevallig op hetzelfde moment boven water gekomen?
‘Wat heeft het ossuarium van Jakobus te maken met het skelet van Morissonneau?’
Jake zei aarzelend: ‘Ik weet het niet precies. Nog niet. Maar er is een interessante bijkomstigheid. Oded Golan heeft als vrijwilliger op Masada gewerkt.’
‘Voor Yigael Yadin?’ vroeg ik.
Jake knikte en speurde nogmaals de omgeving af. Ik wilde doorvragen over het verband tussen Max en het ossuarium van Jakobus, maar Jake gaf me er de kans niet toe.
‘Laten we gaan.’
‘Waarheen?’ vroeg ik.
‘Naar het familiegraf van Jezus.’