138
Helder maanlicht viel op het heuvelachtige terrein en wierp lange schaduwen die er heel misleidend uitzagen, net diepe afgronden die zich voor je voeten openden. Ik bleef in het struikgewas aan de kant van de weg lopen, om de open plek heen en naar de hoger gelegen kant van het huis waar geen ramen zaten.
Een dure SUV stond aan de zijkant van het huis geparkeerd naast een simpele houten deur. De deurknop draaide makkelijk in mijn hand en de deur ging open. Nu stond ik in een hal.
Ik zocht op de tast mijn weg in het donker en kwam in een ruime keuken. Daarna kwam ik in een woonkamer met een hoog plafond die baadde in het licht van de maan.
Ik bleef dicht langs de muur lopen en ontweek de lange leren banken en grote potten met palmen en pampagras. Ik keek net op tijd op om boven aan de trap een straal licht van een zaklantaarn te zien verdwijnen.
Ik trok mijn wapen, ging met twee treden tegelijk de beklede trap op en dook op de overloop in elkaar.
Ik luisterde en hoorde boven het geluid van mijn eigen ademhaling uit zacht gemompel dat uit de kamer aan het einde van de gang kwam.
Toen klonk er een hoge gil door de nacht. Ik rende naar de deur, draaide aan de knop en schopte de deur open.
Ik nam de situatie snel in me op. Er stond een groot tweepersoonsbed waarop een vrouw zat met haar rug tegen het hoofdeinde. Een gedaante in het zwart hield een mes tegen de keel van de vrouw.
‘Handen omhoog!’ riep ik. ‘Laat dat mes vallen. Nu!’
‘Het is al te laat,’ zei een stem. ‘Draai je maar gewoon om en ga weg.’
Ik stak mijn hand uit naar de schakelaar aan de muur en deed het licht aan.
Wat ik zag, was schokkend, afschuwelijk, ongelooflijk. De indringer met het mes was Carolee Brown.