109
Martha’s reflexen waren sneller dan de mijne. Ze dook van het bed en kroop eronder. Ik volgde haar zo snel als ik kon en liet me op de vloer vallen. Geschrokken probeerde ik me te herinneren waar ik mijn wapen had gelaten.
Toen wist ik het.
Het zat in mijn handtas in de woonkamer, en de dichtstbijzijnde telefoon stond daar ook. Hoe kon ik zo kwetsbaar zijn? Zou ik opgesloten in deze kamer sterven? Mijn hart bonsde zo hard, dat het pijn deed.
Ik tilde mijn hoofd een paar centimeter van de vloer en maakte bij het flauwe groene licht van de videorecorder de inventaris op. Ik richtte mijn blik op elk oppervlak, elk ding in de kamer in de hoop dat ik iets zou zien waarmee ik mezelf kon verdedigen.
De kamer stond vol pluchen beesten en poppen, maar een honkbalknuppel, hockeystick, of iets anders wat ik in een gevecht kon gebruiken, was er niet. Ik kon zelfs niet met de tv gooien, want die was aan de muur verankerd.
Ik tijgerde over de parketvloer, stak een arm omhoog en draaide de deur van de slaapkamer op slot.
Precies op dat moment klonk er weer een salvo. Het waren schoten uit een automatisch geweer die de voorgevel van het huis bestreken en weer insloegen in de woonkamer en de logeerkamer aan het einde van de gang. Toen drong eindelijk tot me door wat de ware bedoeling van de aanslag was.
Ik had in die slaapkamer kunnen - moeten - liggen slapen.
Voorzichtig vooruitschuivend op mijn buik, greep ik een poot van een houten stoel beet, duwde ertegen, kantelde de stoel op zijn achterpoten en zette de rugleuning klem onder de deurknop. Daarna pakte ik zijn tweelingbroer vast en sloeg ermee tegen de ladekast.
Met een stuk stoelpoot in mijn hand ging ik op mijn hurken met mijn rug tegen de muur zitten.
Het was te gek voor woorden. De hond onder het bed daargelaten, was mijn enige verdedigingsmiddel een stoelpoot.
Als er iemand de deur binnenkwam om me te doden, was ik er geweest.