106
De lucht was grijs en somber toen Martha en ik van huis vertrokken en San Francisco uit reden. Ik zette de autoradio aan en was net op tijd voor het weerbericht. Ik luisterde met een half oor en manoeuvreerde voorzichtig door het gebruikelijke drukke spitsverkeer.
Terwijl ik door Portrero Street hobbelde, dacht ik aan commissaris Tracchio. Gisteren, toen we elkaar bij het Paleis van Justitie waren tegengekomen, had hij me gevraagd om weer te komen werken en dat had me helemaal van de wijs gebracht, alsof hij me mee uit had gevraagd.
Het enige wat ik had hoeven doen was ja zeggen.
Als ik dat had gedaan, zou ik deze ochtend naar het paleis zijn gereden, mijn mensen hebben voorgehouden dat we volle kracht vooruit moesten, in de berg papieren op mijn bureau en de onopgeloste zaken zijn gedoken.
Maar hoewel de commissaris flink had staan slijmen, had ik hem moeten teleurstellen.
‘Ik heb nog een paar vrije dagen over, chef. Die heb ik hard nodig.’
Hij zei dat hij het begreep, maar dat leek me onwaarschijnlijk. Ik wist nog steeds niet wat ik met mijn leven wilde en ik had het idee dat ik dat niet zou weten zolang ik de moorden in Half Moon Bay niet tot op de bodem had uitgezocht.
Die onopgeloste moorden lieten me maar niet los.
Intuïtief wist ik dat ik de schoft zou vinden die mijn onbekende slachtoffer en al die anderen had vermoord, als ik deed waar ik goed in was, als ik volhield.
Op dit moment was dat het enige wat me echt interesseerde.
Ik nam de 280 naar het zuiden en zodra ik de stad uit was, draaide ik de raampjes open en zette ik de radio op een andere zender.
Om een uur of tien wapperde mijn haar rond mijn hoofd en draaide Sue Hall mijn oude lievelingsnummers op 99.7 FM.
‘Het regent vanochtend niet,’ bromde ze tevreden. ‘Het is 1 juli, een mooie grijze dag in San Francisco, met een parelmoeren mist. En wat houden we van die mist in San Francisco.’
Daarna kwam het perfecte nummer uit de luidsprekers: Fly like an Eagle.
Ik zong uit volle borst mee. De melodie pompte zuurstof in mijn bloed en bracht me in een opperbeste stemming.
Ik was vrij.
De afschuwelijke rechtszaak was achter de rug en opeens lag mijn toekomst open voor me, net als de snelweg.
Zo’n 25 kilometer buiten de stad moest Martha er even uit en ik reed de parkeerplaats van een Taco Bell in Pacifica op. Het was een houten keet, die was gebouwd in de jaren zestig voordat de planologische dienst goed en wel wist wat er gebeurde. Nu stond hier op een van de mooiste plekjes aan de kust een van de meest smakeloze gebouwen ter wereld.
In tegenstelling tot de snelweg, die voor het grootste deel hoog boven de oceaan liep, lag de parkeerplaats van de snackbar op zeeniveau. Een rij rotsen scheidde het asfalt van het strand en daarachter golfde de diepblauwe Stille Oceaan over de rand van de horizon.
Ik kocht een onweerstaanbare churro met kaneel en suiker en een beker zwarte koffie en ging op de keien zitten kijken naar surfers met strakke getatoeëerde lijven die de golven trotseerden, terwijl Martha over het heldere grijze zand rende totdat de mist vrijwel helemaal door de zon was opgelost.
Toen dit prachtige ogenblik in mijn geheugen was opgeborgen, riep ik Martha terug naar de auto. Twintig minuten later reden we de buitenwijken van Half Moon Bay binnen.