15
Falk leunde tegen de rotsboom en keek omlaag naar de stoffige rivierbedding. Het huis van de Hadlers en zijn auto waren aan het eind van het pad links van hem. Rechts van hem voerde de schim van een vergeten pad weg van de rivier en dieper de wildernis in. Het was in de afgelopen twintig jaar vrijwel verdwenen maar voor Falk was het een tatoeage op het landschap. Hij had er duizend keer overheen gelopen. Hij bleef lang stilstaan, besluiteloos. Ten slotte stapte hij naar rechts. Duizend keer. Nog een keer kon geen kwaad.
Het kostte maar een paar minuten om het eind van het pad te bereiken, maar toen Falk uit het bosje tevoorschijn kwam, was de hemel al diep indigo. Aan de overkant van een veld lichtte een boerenwoning grijs op in de schemering. Falk stak het veld recht over, zoals hij altijd had gedaan. Naarmate hij dichterbij kwam, vertraagde hij zijn pas tot hij ongeveer twintig meter voor het gebouw helemaal stilstond. Hij staarde naar het huis waar hij in zijn jeugd had gewoond.
De veranda, die vroeger geel was, had nu een fletse blauwe kleur, merkte hij met een soort verontwaardiging op. Er zaten lelijke plekken waar de verf was afgebladderd. Daaronder zag hij strepen geel, die erdoorheen gaapten als vette littekens. De houten traptreden waarop hij als jongetje met speelgoed en voetbalplaatjes had zitten spelen, zakten nu door van ouderdom. Eronder lag een blikje bier in het vlassige gras genesteld.
Hij onderdrukte de plotselinge aandrang om het op te rapen en een vuilnisbak te zoeken. Om het hout te verven. De trap te repareren. Maar hij bleef staan waar hij stond. De ramen waren onverlicht op één na, waarachter de blauwe gloed van een televisie scheen.
Falk voelde een scherpe steek van verlangen naar wat had kunnen zijn. Hij zag zijn vader weer ’s avonds bij de hordeur staan: een lange figuur, omkranst door het lichtschijnsel uit het huis. Hij riep dat het was afgelopen met spelen en dat hij binnen moest komen. Etenstijd, Aaron. Bad, bed. Kom maar, jongen. Tijd om naar huis te gaan. Zijn vader sprak zelden over Aarons moeder, maar toen Aaron klein was, deed hij graag alsof hij haar aanwezigheid kon voelen in het huis. Hij liet zijn vingers glijden over dingen waarvan hij wist dat zij ze had aangeraakt – de keukenkranen, de badkameronderdelen, de gordijnen – en stelde zich haar voor op die plek.
Ze waren hier ooit gelukkig geweest, wist Falk. Hij en zijn vader, tenminste. Nu hij naar het huis keek, was het als een scheidslijn in zijn leven. Een markering op de piek van ervoor en erna. Er borrelde een golf van woede op, die minstens voor een deel voor hemzelf gold. Hij wist niet waarom hij hiernaartoe was gekomen. Hij deed een stap achteruit. Het was gewoon het zoveelste gebouw dat een opknapbeurt nodig had. Hier was niets meer van zijn vader of van hem te vinden.
Hij wilde zich net omdraaien om weg te gaan, toen de hordeur piepend openging. Er kwam een vrouw naar buiten, wier plompe gestalte afstak tegen de gloed van de televisie. Haar doffe hazelnootkleurige haar was naar achteren gekamd in een futloze paardenstaart en haar taille lubberde over de band van haar broek. Haar gezicht had de paarsrode kleur van een vrouw met een drankgebruik dat de grens tussen gezellig en zwaar had overschreden. Ze stak een sigaret op, inhaleerde diep en keek Falk zwijgend en met kille ogen aan.
‘Kan ik je helpen, makker?’ Ze ademde uit en kneep haar ogen tot spleetjes toen de rook in haar gezicht kringelde.
‘Nee, ik…’ Hij zweeg, gaf zichzelf in gedachten een schop. Hij had iets moeten bedenken. Een smoes voor het feit dat hij bij het vallen van de avond bij het huis van een vreemde rondhing. Hij bestudeerde haar gelaatsuitdrukking. Hij zag achterdocht, maar geen herkenning. Ze wist niet wie hij was. Dat hielp. Hij overwoog en verwierp in één adem het idee om het haar te vertellen. Hij kon altijd met zijn penning wapperen. Dat zou hij ook doen, als het moest. Maar Falk de politieman schaamde zich voor zijn situatie.
‘Sorry,’ zei hij. ‘Ik heb de mensen gekend die hier vroeger woonden.’
De vrouw zei niets, nam nog een trekje van haar sigaret. Haar vrije hand ging naar achteren en plukte bedachtzaam het zitvlak van haar korte broek tussen haar billen vandaan. Ze hield haar samengeknepen ogen nog steeds strak op Falk gericht.
‘Manlief en ik zijn de enigen hier. We wonen hier al vijf jaar. En daarvoor heeft zijn moeder er zo’n vijftien jaar gewoond.’
‘Ze woonden hier ongeveer zo lang geleden,’ zei Falk. ‘De mensen voor haar.’
‘Die zijn weg,’ zei ze op de toon van iemand die gedwongen wordt iets te zeggen wat zonneklaar is. Ze plukte met haar wijsvinger en duim aan haar tong en haalde er een draadje tabak af.
‘Dat weet ik.’
‘Wat doe je hier dan?’
Het was een goede vraag. Falk wist eigenlijk niet wat hij moest antwoorden. Er klonk een geluid vanuit het huis en de vrouw draaide zich om. Ze deed de hordeur ver genoeg open om haar hoofd naar binnen te kunnen steken.
‘Ja, schat,’ hoorde Falk haar zeggen. ‘Ik regel het. Het is in orde. Niemand. Ga maar weer naar binnen. Nee, alleen een… Ga naar binnen, wil je?’ De vrouw wachtte even en verscheen toen weer, rood aangelopen en met een boze blik. Ze keerde zich weer naar Falk en kwam van de veranda af naar hem toe. Ze bleef een paar meter voor hem stilstaan.
‘Je kunt maar beter nu meteen weggaan, als je geen mot wilt.’ Haar stem was kalm maar vijandig. ‘Hij heeft er al een paar op en hij zal niet blij zijn als hij naar buiten moet komen, snap je? We hebben geen ene mallemoer te maken met wat er hier destijds is gebeurd. Begrepen? Nooit gehad ook. Zijn moeder ook niet. Dus pak je perskaart of verfspray of zak met hondenstront of wat je hier ook van plan bent en flikker op, ja?’
‘Luister, het spijt me.’ Falk deed een grote stap naar achteren en liet haar zijn geopende handen zien. Ontwapenend. ‘Ik wilde u niet boos maken. Noch uw man.’
‘Nou, dat heb je wel gedaan. Dit is ons huis, oké? Gekocht en afbetaald. En ik pas ervoor om te worden lastiggevallen. Het is twintig jaar geleden. Hebben jullie eikels er nog steeds geen genoeg van?’
‘U hebt gelijk. Ik ga al.’
Ze deed een stap naar voren, wees met haar ene hand naar het huis en hield in de andere haar mobieltje vast.
‘Dat is je geraden. En anders is het niet de politie die ik bel. Dan roep ik hem daarbinnen, en een paar maten van hem, en die zullen je graag de boodschap bijbrengen. Begrepen? Hoepel. Op.’ Ze haalde diep adem en sprak nu met luidere stem. ‘En dat mag je vertellen aan iedereen die dat moet weten. We hebben niets te maken met de mensen die hier woonden. Niets te maken met die griezels.’
Het woord leek over de velden te echoën. Falk bleef als verstard staan. Toen draaide hij zich zonder te antwoorden om en liep weg.
Hij keek niet één keer om.