11

De jonge acacia zag er iets minder zielig uit toen hij eenmaal in de aarde stond, maar niet veel. Schoolkinderen in uniform keken onthutst toe toen er mulch rond de voet werd geschept. Leraren en ouders stonden in groepjes bij elkaar, sommigen lieten hun tranen de vrije loop.

Een paar pluizige gele blaadjes van de acacia gaven de strijd meteen op en dwarrelden op de grond. Ze landden naast een plaquette met een recente gravering:

 

Ter herinnering aan Billy Hadler en Karen Hadler,

zo geliefd bij onze schoolfamilie.

 

Het jonge boompje maakte geen schijn van kans, dacht Falk. Hij voelde de hitte dwars door zijn schoenzolen.

Op de speelplaats van zijn vroegere lagere school werd Falk opnieuw bekropen door het gevoel dat hij dertig jaar in de tijd terug was. De speelplaats van asfalt was een miniatuurversie van het plein dat hij zich herinnerde en de waterkraantjes leken absurd laag. Maar het was meteen vertrouwd en wekte half herinnerde beelden van gezichten en gebeurtenissen op die hij allang was vergeten.

Luke was destijds een goede bondgenoot voor hem geweest. Hij was een van die jongens met een bereidwillige glimlach en een scherpe geest die zich moeiteloos wist te handhaven in de jungle van de speelplaats. ‘Charismatisch’ zou het woord zijn geweest, als ze dat op die leeftijd hadden gekend. Hij was gul met zijn tijd, zijn grappen, zijn spullen. Zijn ouders. Iedereen was welkom bij de Hadlers. Hij was loyaal op het overdrevene af. Toen Falk een keer een afgedwaalde voetbal in zijn gezicht had gekregen, had hij Luke van het jongetje dat hem had geschoten moeten trekken. Falk, destijds lang en schutterig, was zich er altijd van bewust geweest dat hij bofte met een vriend als Luke.

Falk verschoof ongemakkelijk toen de ceremonie ten einde liep.

‘Scott Whitlam, het schoolhoofd,’ zei Raco met een knik toen een fit uitziende man met een das zich beleefd losmaakte van een groepje ouders.

Whitlam kwam met uitgestoken hand naar hen toe gelopen. ‘Het spijt me dat ik jullie heb laten wachten,’ zei hij nadat Raco Falk had voorgesteld. ‘Iedereen wil op momenten als deze praten.’

Whitlam was begin veertig en bewoog zich met de soepele energie van een voormalige atleet. Hij had een brede borst en een dito glimlach. Er stak een centimetertje keurig bruin haar onder de rand van zijn hoed uit.

‘Het was een mooie ceremonie,’ zei Falk en Whitlam keek om naar het boompje.

‘Die hadden we nodig.’ Zijn stem daalde. ‘Maar dat boompje kan het wel schudden. Joost mag weten wat we de kinderen moeten vertellen als het doodgaat. Maar goed…’ Hij knikte naar het gebouw van gele baksteen. ‘We hebben alle spullen van Karen en Billy verzameld, zoals je had gevraagd. Het is niet veel, vrees ik, maar ze liggen in mijn kantoor.’

Ze volgden hem over het plein. Ergens in de verte rinkelde een bel. Het einde van de schooldag. Van dichtbij boden de gebouwen en speeltoestellen een deprimerende aanblik. De verf was overal van afgebladderd en het kale metaal was rood van de roest. In de plastic glijbaan zaten scheuren en slechts één bord op het basketbalveldje had een ring. De tekenen van een gemeenschap in armoede waren overal te zien.

‘Geld,’ zei Whitlam toen hij hen rond zag kijken. ‘Er is nooit genoeg.’

Achter het schoolgebouw stonden een paar droeve schapen in een bruine omheining. Daarachter liep het land steil omhoog naar een reeks met rimboe bedekte heuvels.

De leraar stond stil om een handvol blad uit de drinkbak van de schapen te vissen.

‘Onderwijzen jullie nog steeds agrarische vaardigheden?’ Falk herinnerde zich dat hij ooit een vergelijkbare waterbak had gecontroleerd.

‘Een paar. Maar we proberen het simpel te houden. Het moet leuk zijn. De kinderen krijgen thuis al genoeg van de grimmige werkelijkheid mee,’ zei Whitlam.

‘Geef jij dat vak?’

‘Mijn hemel, nee, ik ben een nederig stadsmens. We zijn anderhalf jaar geleden vanuit Melbourne hier komen wonen en ik kan nu net de voor- en achterkant van een koe uit elkaar houden. Mijn vrouw was toe aan een ander landschap dan de stad.’ Hij zweeg even. ‘Nou, dat hebben we gekregen.’

Hij duwde een zware deur open naar een gang die naar broodjes rook. Aan de muren hingen kindertekeningen en -schilderingen.

‘Sodeju, sommige zijn wel heel deprimerend,’ mompelde Raco.

Falk zag wat hij bedoelde. Er waren hele gezinnen van stokfiguurtjes die allemaal met de mondhoeken omlaag waren getekend. Een schildering van een koe met engelenvleugels. Toffee mijn koe in de hemel, luidde het beverige bijschrift. Op elke poging tot een landschap waren de velden bruin gekleurd.

‘Je had de tekeningen moeten zien die we niet hebben opgehangen,’ zei Whitlam en hij stond stil voor de deur van zijn kantoor. ‘De droogte. Die gaat dit stadje de kop kosten.’

Hij haalde een enorme sleutelbos uit zijn zak en liet hen zijn kantoor binnen. Hij gebaarde hen naar stoelen die betere tijden hadden gekend en verdween in een opslagkast. Een moment later kwam hij tevoorschijn met een dichtgetapete kartonnen doos.

‘Alles zit hierin. Spulletjes van Karens bureau, een paar werkjes van Billy. Vooral schilderingen en schriftjes, ben ik bang.’

‘Bedankt.’ Raco nam de doos van hem aan.

‘Ze worden gemist.’ Whitlam leunde tegen zijn bureau. ‘Allebei. We kunnen het allemaal nog steeds amper bevatten.’

‘Hoe nauw werkte je met Karen samen?’ vroeg Falk.

‘Behoorlijk nauw, we hebben een kleine staf. Ze was een kanjer. Ze beheerde de financiën en rekeningen. Ze was er heel goed in. Te slim voor dit werk, eigenlijk, maar het was goed te combineren met haar zorg voor de kinderen en zo, denk ik.’

Het raam stond op een kier en er kwamen geluiden van de speelplaats binnendrijven. ‘Luister eens, mag ik vragen waarom jullie hier zijn?’ zei Whitlam. ‘Ik dacht dat dit was opgelost.’

‘Het ging om drie leden van hetzelfde gezin,’ zei Raco. ‘Helaas is zoiets nooit een uitgemaakte zaak.’

‘Juist. Natuurlijk.’ Whitlam klonk niet overtuigd. ‘Nu is het zo dat ik verplicht ben de veiligheid van de leerlingen en het personeel te waarborgen, dus als…’

‘We bedoelen heus niet dat er iets is om je zorgen over te maken, Scott,’ zei Raco. ‘Als er is iets wat je moet weten, dan hoor je het.’

‘Oké, de boodschap is duidelijk,’ zei Whitlam. ‘Hoe kan ik jullie helpen?’

‘Vertel ons over Karen.’

 

De klop op de deur was zacht maar resoluut. Whitlam keek op van zijn bureau toen de deur openging. Er stak een blond hoofd om de hoek van de deur.

‘Scott, heb je een momentje?’

Karen Hadler kwam zijn kantoor binnen. Ze glimlachte niet.

 

‘Ze kwam bij me langs om met me te praten, de dag voor Billy en zij werden vermoord,’ zei Whitlam. ‘Ze maakte zich natuurlijk zorgen.’

‘Hoezo “natuurlijk”?’ vroeg Raco.

‘Sorry, dat was niet grappig bedoeld. Maar jullie hebben net die kindertekeningen gezien. Ik bedoel dat iedereen bang is. De volwassenen evengoed.’

Hij dacht even na.

‘Karen was echt een zeer gewaardeerd lid van ons team. Maar ze was de laatste paar weken nogal gestrest. Ze was kortaf, wat ongewoon was. Beslist afgeleid. En ze had een of twee fouten in de boeken gemaakt. Niets ernstigs, we haalden ze eruit. Maar nogmaals, dat was niets voor haar. Ze zat ermee. Ze was normaal gesproken zeer precies. Dus kwam ze er met me over praten.’

 

Karen trok de deur achter zich dicht. Ze koos de stoel die het dichtst bij Whitlams bureau stond. Ze zat kaarsrecht en hield haar benen netjes bij de enkels gekruist. Haar wikkeljurk was flatteus maar ingetogen, met een subtiel printje van witte appels op een rode ondergrond. Karen was het soort vrouw wier knappe, jeugdige uiterlijk door leeftijd en moederschap was verzacht tot iets wat minder uitgesproken, maar op zijn eigen manier even aantrekkelijk was. Ze kon gemakkelijk worden gecast als een hoe-houdt-ze-al-die-ballen-in-de-lucht-moeder in een supermarktreclame. Iedereen kon vertrouwen hebben in een schoonmaakmiddel of ontbijtproduct dat door Karen Hadler werd aanbevolen.

Ze hield nu een klein stapeltje papieren in haar hand op haar schoot geklemd.

‘Scott,’ begon ze en ze stopte. Hij wachtte. Ze haalde diep adem. ‘Scott, ik wist eerlijk gezegd niet of ik hiermee wel naar jou toe moest gaan. Mijn man…’ Karen bleef hem aankijken, maar Whitlam had het idee dat haar dat moeite kostte.

‘Luke, tja. Hij zou het niet leuk vinden.’

 

Raco leunde naar voren. ‘Klonk ze alsof ze bang was voor haar man?’

‘Dat dacht ik toen niet.’ Whitlam kneep in zijn neusbrug. ‘Maar nu ik weet wat er de volgende dag gebeurde, besef ik dat ik misschien niet aandachtig genoeg luisterde. Ik ben bang dat ik signalen heb gemist. Ik heb me dat sindsdien afgevraagd. Maar het mag duidelijk zijn dat als ik ook maar even had vermoed dat ze in gevaar waren, ik haar en Billy nooit naar huis had laten gaan.’ Whitlams woorden waren een onbewuste echo van die van Jamie Sullivan.

 

Karen frunnikte aan haar trouwring.

‘Jij en ik werken al een tijdje samen, en dat gaat heel goed, zou ik zeggen…’ Ze keek op en Whitlam knikte. ‘Ik vind dat ik iets moet zeggen.’

Ze wachtte weer even, haalde diep adem.

‘Ik weet dat er de laatste tijd wat problemen waren. Met mij en mijn werk. Een paar vergissingen hier en daar.’

‘Misschien een stuk of twee, maar dat geeft niet, Karen. Je bent een goede arbeidskracht, dat ziet iedereen.’

Ze knikte en sloeg haar ogen neer. Toen ze weer opkeek, stond haar gezicht strak.

‘Dank je wel. Maar er is een probleem. En ik kan het niet negeren.’

 

‘Ze zei dat de boerderij het niet zou redden,’ zei Whitlam. ‘Karen dacht dat ze nog zes maanden hadden, misschien minder. Ze zei dat Luke het niet geloofde. Hij was er blijkbaar van overtuigd dat het tij zou keren, maar zij zag het aankomen, zei ze. Ze maakte zich zorgen. Ze verontschuldigde zich zelfs bij mij.’

Whitlam maakte een geluidje van ongeloof.

‘Het lijkt nu absurd. Maar ze maakte excuses voor het feit dat ze zo verstrooid was. Karen vroeg me niet tegen Luke te zeggen dat zij het me had verteld. Dat zou ik natuurlijk toch al niet hebben gedaan. Maar ze zei dat hij boos zou worden als hij dacht dat ze het rondvertelde.’

Whitlam knauwde op zijn duimnagel.

‘Ik denk dat ze het kwijt moest. Ik gaf haar een glaasje water, verzekerde haar dat haar baan niet op de tocht stond, dat soort dingen.’

‘Heb je Luke Hadler goed gekend?’ vroeg Falk.

‘Nee. Ik heb hem een paar keer ontmoet, natuurlijk. Op ouderavonden. Ik zag hem soms in de pub, maar maakte dan niet echt een praatje. Maar hij leek me best aardig. Hij was ook een actieve vader. Toen ik dat telefoontje kreeg, kon ik het niet geloven. Het is al erg genoeg om een lid van je team te verliezen, maar een leerling… Het is de ergste nachtmerrie van een leraar.’

Falk vroeg: ‘Van wie hoorde je wat er was gebeurd?’

‘Iemand van de politie van Clyde belde naar de school. Ik neem aan omdat Billy een leerling was. Het was toen al best laat, tegen zevenen. Ik maakte al aanstalten om weg te gaan maar ik weet nog dat ik hier bleef zitten, in een poging het nieuws tot me door te laten dringen. En te bedenken hoe ik het de kinderen de volgende ochtend zou vertellen.’

Hij haalde droevig zijn schouders op.

‘Er is geen goede manier. Billy en mijn dochter waren vriendjes, weet je. Ze zaten in dezelfde klas. Daarom was het zo’n schok toen ik hoorde dat Billy erbij was.’

‘Wat bedoel je?’ vroeg Raco.

‘Omdat hij die middag rond dat tijdstip bij ons had moeten zijn,’ zei Whitlam, alsof dat vanzelfsprekend was. Hij keek beurtelings naar de uitdrukkingsloze gezichten van Falk en Raco. Hij stak verward zijn handen uit.

‘Sorry, ik dacht dat jullie het wisten. Ik heb het de rechercheurs uit Clyde verteld. Billy zou die middag bij ons komen spelen maar Karen belde mijn vrouw en zei op het laatste moment af. Ze zei dat Billy niet helemaal lekker was.’

‘Maar hij was gezond genoeg om naar school te gaan. Geloofden jij en je vrouw haar?’ vroeg Falk en hij boog zich naar voren.

Whitlam knikte. ‘Ja. Dat doen we nog steeds, voor de goede orde. Er waart een mild virus rond. Misschien wilde ze hem vroeg in bed stoppen. Ik denk dat het gewoon een treurig toeval was.’

Hij wreef met zijn hand over zijn ogen.

‘Maar zoiets,’ zei hij. ‘Als je bedenkt dat hij op een haar na niet daar was geweest… God, je blijft zitten met een heleboel “wat als”-vragen.’