7

‘Toen Luke en ik klein waren,’ zei Falk. ‘Nou ja, niet echt klein. We waren ouder dan dat, zestien, om precies te zijn…’

Hij onderbrak zichzelf toen hij aan de andere kant van de bar een golf van beweging bespeurde. Het was druk geworden zonder dat Falk daar erg in had gehad, en nu hij opkeek, wendde meer dan één bekend gezicht de blik af. Falk voelde de rimpeling van onrust nog voor hij hem zag. Drinkers sloegen de ogen neer en schuifelden zonder morren opzij voor een groepje dat zich een weg baande door de menigte. Voorop liep een vlezige kerel met modderbruin haar met een zonnebril erbovenop. Falk voelde een kou door zijn ingewanden trekken. Hij had Grant Dow weliswaar niet herkend op de begrafenis, maar nu kon hij zich niet vergissen.

Ellies neef. Ze hadden dezelfde ogen, maar Falk wist dat hij verder in niets op haar leek. Dow bleef voor hun tafeltje staan, zijn lobbige lichaam blokkeerde hun zicht. Zijn T-shirt maakte reclame voor een Balinees biermerk. Hij had kleine varkensoogjes die met zijn neus en mond opeengepakt midden in zijn gezicht stonden, terwijl zijn baard woest over een dikke kin was uitgegroeid. Hij had dezelfde tartende blik waarmee hij de rouwenden bij de wake gedwongen had de ogen neer te slaan. Dow veinsde met geheven glas een groet voor Falk en trok een glimlach die ver van zijn ogen verwijderd bleef.

‘Je hebt wel lef om hier te komen,’ zei hij. ‘Dat moet ik je nageven. Vind je niet, oom Mal? Dat moeten we hem nageven.’

Dow draaide zich om. Een oude man achter hem zette een beverige stap naar voren en Falk kwam voor het eerst in twintig jaar oog in oog met Ellies vader te staan. Hij voelde hoe er iets vast kwam te zitten in zijn borst en hij betrapte zichzelf erop dat hij moest slikken.

Mal Deacon had nu een kromme rug maar was nog steeds een lange man, met armen als kabels die naar grote handen liepen. Zijn vingers waren knobbelig en gezwollen door de ouderdom en bijna wit toen hij ter ondersteuning de stoelleuning vastgreep. Zijn voorhoofd plooide zich diep tot een dreigende blik en zijn hoofdhuid, zichtbaar tussen de plukjes grijs haar, was bozig roze.

Falk zette zich schrap voor een uitbarsting, maar in plaats daarvan flitste er verwarring over Deacons gezicht. Hij schudde zachtjes zijn hoofd, waarbij het losse vel van zijn keel tegen een vuile boord schuurde.

‘Waarom ben je teruggekomen?’ Deacons stem was traag en schor. Terwijl hij sprak verschenen er diepe groeven aan weerskanten van zijn mond. Het viel Falk op dat werkelijk iedereen in de pub doelbewust een andere kant op keek. Alleen de barman volgde het gesprek met interesse. Hij had zijn cryptogram neergelegd.

‘Nou?’ Deacon ramde met een knoestige vuist op de stoelleuning en iedereen schrok. ‘Waarom ben je teruggekomen? Ik dacht dat de boodschap duidelijk genoeg was. Heb je die knul van je ook meegenomen?’

Nu was het Falks beurt om verbaasd te kijken. ‘Wat?’

‘Die ellendige zoon van je. Hou je maar niet van de domme, eikel. Is hij ook terug? Je zoon?’

Falk knipperde met zijn ogen. Deacon had hem voor wijlen zijn vader aangezien. Hij keek strak naar het gezicht van de oude man. Deacon keek hem ook dreigend aan, maar zijn woede had iets futloos.

Grant Dow deed een stap naar voren en legde een hand op de schouder van zijn oom. Heel even leek hij te overwegen de vergissing recht te zetten, schudde toen gefrustreerd zijn hoofd en duwde zijn oom zachtjes in een stoel.

‘Knap gedaan, hufter, nu heb je hem van slag gemaakt,’ zei Dow tegen Falk. ‘Zeg nou zelf, denk je echt dat dit nu de beste plek voor jou is?’

Raco trok zijn penning van de politie van Victoria uit zijn broekzak tevoorschijn en smeet hem duidelijk zichtbaar op tafel.

‘Ik zou jou hetzelfde kunnen vragen, Grant. Is dit de beste plek voor jou op dit moment, denk je?’

Dow stak zijn handen in de lucht en trok een gezicht waar de onschuld van afdroop.

‘Ja, ho maar, dat hoeft nu ook weer niet. Mijn oom en ik willen gewoon gezellig iets drinken. Wij zijn niet uit op problemen. Maar deze hier…’ Hij keek Falk recht aan. ‘Hij sleept het achter zich aan als hondenstront.’

Een bijna onhoorbaar geroezemoes golfde door de ruimte. Falk had geweten dat het verhaal weldra zou opduiken. Hij verschoof toen hij elke blik in de pub op zich gericht voelde.

 

De wandelaars hadden het warm en ze hadden er genoeg van. Het wemelde van de muggen en ze vorderden trager dan verwacht over het pad langs de Kiewarra-rivier. Ze sjokten met z’n drieën in ganzenpas voort en kibbelden wanneer ze het de moeite waard vonden om hun stem te verheffen boven het geruis van het water uit.

De tweede in de rij vloekte toen hij frontaal op de rugzak van de leider van de groep botste en het water uit zijn geopende flesje over zijn borst kreeg. De man, die eerder bij een investeringsbank werkte, was om gezondheidsredenen naar het platteland verhuisd en deed sindsdien niets anders dan zichzelf wijsmaken dat hij het niet verschrikkelijk vond. De leider stak zijn hand omhoog en kapte het gemopper af. Hij wees naar het troebele water van de rivier. Ze draaiden zich om en keken.

‘Wat is dat in godsnaam?’

 

‘Hola, dit willen we hier niet hebben, mannen,’ riep de barman van achter de toog. Hij was opgestaan en had zijn vingertoppen op het blad van de toog gezet. Onder zijn rode baard vertoonde hij geen glimlach. ‘Dit is een openbare bar. Iedereen kan hier iets komen drinken – jij, hij – en graag of niet.’

‘En wat is de derde optie?’ Dow grijnsde zijn gele tanden bloot naar zijn vrienden, die plichtmatig lachten.

‘De derde optie is dat je er hier niet meer in komt. De keus is aan jou.’

‘Jaja. Jij altijd, met je mooie beloften.’

Dow keek de barman strak aan. Raco schraapte zijn keel maar Dow negeerde hem. Falk herinnerde zich de woorden van de barman.

Hier betekenen die politiepenningen minder dan zou moeten.

‘Het probleem is niet dat hij hier in de pub zit.’ Het was bijna muisstil in de ruimte toen Mal Deacon sprak. ‘Het probleem is dat hij terug is in Kiewarra.’

Hij stak een door artritis gezwollen vinger op en richtte die tussen Falks ogen. ‘Luister goed en vertel het je zoon. Er is hier niets voor jullie, behalve een stel mensen die niet zijn vergeten wat je zoon mijn dochter heeft aangedaan.’

 

De bankier kotste zijn hamsandwiches uit in de struiken. Hij en de andere twee waren kletsnat, maar hij merkte het nauwelijks.

Het lijk van het meisje lag nu op het pad en rondom haar vormde zich een plas water. Ze was slank, maar ze hadden haar met z’n drieën op de oever moeten trekken. Haar huid was onnatuurlijk wit en er was een glimmende haarlok in haar mond beland. De bankier moest weer kokhalzen bij de aanblik van de lok die tussen haar bleke lippen verdween. Haar oorlelletjes waren rood en rauw rond haar ringetjes. De vissen hadden van de mogelijkheid gebruikgemaakt. Rond haar neusgaten en gelakte vingernagels waren dezelfde tekenen zichtbaar.

Ze was geheel gekleed en zag er jong uit nu het water haar make-up had weggewassen. Haar witte T-shirt was bijna doorschijnend en plakte tegen haar huid, waardoor een kanten beha eronder zichtbaar was. Rond haar platte schoenen zaten nog steeds de waterplanten gewikkeld die haar lichaam hadden vastgehouden. Beide schoenen en alle zakken van haar spijkerbroek waren volgestopt met stenen.

 

‘Onzin. Ik had niets te maken met wat er met Ellie is gebeurd.’ Falk kon zich niet inhouden en had er op hetzelfde moment al spijt van. Hij kon zijn tong wel afbijten. Laat je niet uit de tent lokken.

‘Wie zegt dat?’ Grant Dow stond naast zijn oom. Zijn kille grijns was allang verdwenen. ‘Wie zegt dat jij er niets mee te maken had? Luke Hadler?’ Het leek of er lucht uit de bar werd gezogen toen hij de naam zei. ‘Het probleem is dat Luke helemaal nergens meer iets over kan zeggen.’

 

De fitste van de drie was weggerend om hulp te halen. De bankier zat op de grond naast zijn eigen braaksel. Omgeven door de zurige stank voelde hij zich daar veiliger dan in de buurt van dat vreselijke witte wezen. De groepsleider liep met zompende stappen heen en weer.

Ze konden raden wie ze was. Haar foto had drie dagen in de krant gestaan. Eleanor Deacon, zestien jaar. Vermist sinds vrijdagavond, toen ze niet was thuisgekomen. Haar vader had haar een nacht gegund om de tienerimpuls die haar had weggehouden tot bedaren te brengen. Toen ze zaterdag ook niet thuiskwam, had hij alarm geslagen.

Het leek een eeuwigheid te duren voor de reddingswerkers bij de rivier aankwamen. Het lijk van het meisje werd naar het ziekenhuis gebracht. De bankier werd naar huis gestuurd. Hij was binnen een maand naar de stad terugverhuisd.

De dokter die Ellie Deacons lijk onderzocht rapporteerde verdrinking als doodsoorzaak. Haar longen waren doordrenkt van de rivier. Ze bleek een paar dagen in het water te hebben gelegen, schreef hij, hoogstwaarschijnlijk sinds vrijdag. Hij vermeldde wat blauwe plekken op haar borstbeen en schouders, en schaafplekken op haar handen en armen. Dat stemde overeen met letsel dat veroorzaakt wordt door langsdrijvend puin in het water. Op haar onderarmen zaten een paar oude littekens, mogelijk sporen van zelfverminking. Ze was, noteerde hij bijna terloops, geen maagd meer.

 

Toen Lukes naam werd genoemd ging er een rimpeling door de ruimte, en zelfs Dow leek te begrijpen dat hij te ver was gegaan.

‘Luke was mijn vriend. Ellie was mijn vriendin.’ Falks stem klonk hem vreemd in zijn eigen oren. ‘Ik hield van hen allebei. Dus even dimmen, jij.’

Deacon stond op, zijn stoel schraapte over de vloerdelen.

‘Je hield van Ellie? Je weet niet eens wat dat is. Voor mij was ze mijn eigen bloed.’ Hij schreeuwde en zijn handen trilden toen hij een beschuldigende vinger naar Falk uitstak. Falk zag vanuit zijn ooghoek dat Raco en de barman een blik uitwisselden.

‘Je zegt dat jij en je zoon er niets mee te maken hadden,’ zei Deacon. ‘En hoe zit het dan met dat briefje, vuile leugenaar?’

Hij zei het met een zwierig gebaar, alsof hij een troef in een gesprek uitspeelde. Falks adem stokte. Hij voelde zich uitgeput. Naast hem stond de neef te lachen. Die rook bloed. ‘Daar heb je niet zo snel een antwoord op, hè?’ zei Dow.

Falk dwong zichzelf nee te schudden. Jezus. Dat ellendige briefje.

 

De agenten waren twee dagen bezig Ellies kamer uit te spitten. Dikke vingers woelden onhandig door ondergoedladen en juwelenkistjes. Het briefje werd bijna over het hoofd gezien. Het was geschreven op een enkel velletje dat uit een gewoon schoolschrift was gescheurd. Het was dubbelgevouwen en zat in de achterzak van een spijkerbroek. In Ellies onmiskenbare handschrift stond de datum van haar verdwijning erop geschreven. Daaronder stond één naam: Falk.

 

‘Leg dat eens uit. Als je kunt,’ zei Deacon. Het was muisstil in de bar.

Falk zei niets. Dat kon hij ook niet. En Deacon wist dat. De barman zette met een klap een glas op de toog. ‘Genoeg.’ Hij keek Falk indringend, vragend aan. Raco, die zijn politiepenning zichtbaar in zijn hand hield, trok zijn wenkbrauwen op en schudde nauwelijks merkbaar zijn hoofd. De barman richtte zijn ogen nu op Dow.

‘Wegwezen, jij en je oom allebei. En jullie blijven twee dagen weg, dank je wel. Voor de rest geldt: bestel een drankje of hoepel op.’

 

De geruchten begonnen klein en waren groot aan het einde van de dag. Falk – zestien jaar en bang – had zich verstopt in zijn slaapkamer, geteisterd door duizend gedachten. Hij schrok op toen er op de vensterbank werd geklopt. Lukes gezicht verscheen, spookachtig wit in de avondschemer.

‘Je zit in de shit, makker,’ fluisterde hij. ‘Ik hoorde het mijn vader en moeder zeggen. De mensen praten. Wat deed je nu echt op vrijdag na school?’

‘Dat heb ik je toch gezegd. Ik was aan het vissen. Maar stroomopwaarts. Kilometers verderop, ik zweer het je.’ Falk hurkte neer bij het raam. Zijn benen voelden aan alsof ze hem niet meer konden dragen.

‘Heeft iemand je dit al gevraagd? De politie, iemand anders?’

‘Nee, maar dat gaan ze natuurlijk wel doen. Ze denken dat ik een afspraakje met haar had of zo.’

‘Maar dat was niet zo.’

‘Nee! Tuurlijk niet. Maar stel dat ze me niet geloven?’

‘Je had met niemand afgesproken? Niemand heeft je gezien?’

‘Ik was in m’n uppie, nou goed.’

‘Oké, luister – Aaron, vriend, luister je? Als iemand ernaar vraagt, zeg je dat we samen konijnen aan het afschieten waren. Op de verre velden.’

‘Ver van de rivier vandaan.’

‘Ja. Op de velden bij Cooran Road. Ver bij de rivier vandaan. De hele avond. Oké? We waren wat aan het klieren. Zoals altijd. We hebben er maar een of twee geraakt. Twee. Zeg maar twee.’

‘Ja. Oké. Twee.’

‘Niet vergeten. We waren samen.’

‘Ja. Ik bedoel nee. Ik zal het niet vergeten. Jezus. Ellie. Ik kan het niet…’

‘Zeg het.’

‘Wat?’

‘Kom op, zeg het. Wat je aan het doen was. Oefen het.’

‘Luke en ik waren samen konijnen aan het schieten.’

‘Nog eens.’

‘Ik was samen met Luke Hadler. Konijnen aan het schieten. Op de velden bij Cooran Road.’

‘Zeg het tot het normaal klinkt. En vergis je niet.’

‘Nee.’

‘Heb je het allemaal begrepen’

‘Ja. Bedankt, Luke. Gast. Dank je wel.’