8

Toen Aaron Falk acht jaar was, had hij gezien hoe Mal Deacon zijn eigen kudde in een wankelende, bloederige massa had veranderd met een scheerschaar en een harde hand. Aaron voelde pijn opwellen in zijn borst terwijl Luke, Ellie en hij toekeken hoe het ene schaap na het andere met een felle ruk op de grond van Deacons schuur werd gegooid en te dicht op de huid werd geschoren.

Aaron was een boerenkind, dat waren ze alle drie, maar dit was iets anders. Na een meelijwekkende roep van de kleinste ooi deed hij zijn mond open om iets te zeggen maar Ellie kapte hem af en trok hem weg aan zijn mouw. Ze keek hem aan en schudde een keer met haar hoofd.

Ze was op die leeftijd een tenger, intens kind en geneigd tot langdurig zwijgen. Aaron, die zelf ook aan de stille kant was, vond dat allang best. Meestal lieten ze Luke het woord voeren.

Ellie had haar hoofd nauwelijks opgeheven toen de geluiden uit de schuur naar hun plekje op de verzakte veranda kwamen gedreven. Aaron was nieuwsgierig geworden, maar het was Luke die vond dat ze hun huiswerk moesten neerleggen en op onderzoek uit moesten gaan. Maar nu, met het gejammer van de ooien in hun oren en een verstarde uitdrukking op Ellies gezicht die hij niet eerder had gezien, wist Aaron dat hij niet de enige was die wou dat ze dat niet hadden gedaan.

Toen ze wilden weglopen schrok Aaron van Ellies moeder, die zwijgend in de deuropening van de schuur stond toe te kijken. Ze stond stijf tegen de deurstijl gedrukt, gekleed in een slecht zittende bruine trui met een vettige vlek erop. Ze nam een slokje amberkleurige vloeistof uit een glas zonder haar ogen van het scheren af te wenden. Haar gelaatstrekken waren terug te zien in haar dochter. Ze hadden dezelfde diepliggende ogen, bleke huid en brede mond. Maar Aaron vond Ellies moeder eruitzien alsof ze honderd was. Pas jaren later besefte hij dat ze die dag nog niet eens veertig kon zijn geweest.

Terwijl hij stond te kijken, sloot Ellies moeder haar ogen en liet ze haar hoofd ver naar achteren zakken. Ze haalde diep adem, haar gezicht trok strak. Toen ze haar ogen weer opendeed, richtte ze die strak op haar man en staarde met zo’n zuivere en niets verbloemende blik naar hem dat Aaron bang was dat Deacon zich zou omdraaien en die zelf zou zien. Spijt.

Het weer had dat jaar het werk zwaarder gemaakt voor iedereen en een maand later was Deacons neef bij hen ingetrokken om een handje te helpen. Twee dagen later was Ellies moeder weggegaan. Misschien was het de laatste druppel geweest. Eén man aan wie je een hekel had was al meer dan genoeg voor een mens.

Ze had twee koffers en een rinkelende tas vol flessen in een oude auto gegooid en halfslachtig geprobeerd haar dochters tranen te stelpen met de loze belofte dat ze snel zou terugkomen. Falk wist niet goed na hoeveel jaar Ellie was opgehouden dat te geloven. Hij vroeg zich af of ze het ergens nog steeds geloofde op de dag dat ze stierf.

 

Falk stond nu met Raco op de veranda van Het Vlies terwijl de brigadier een sigaret opstak. Hij bood het pakje aan maar Falk schudde zijn hoofd. Hij had vanavond al genoeg in het verleden verkeerd.

‘Heel verstandig,’ zei Raco. ‘Ik probeer te stoppen. Voor de baby.’

‘Goed van je.’

Raco rookte langzaam en blies het pluimpje de warme nachthemel in. Het pubgedruis was lawaaiiger geworden. ­Deacon en Dow hadden de tijd genomen voor hun vertrek en er hing nog steeds een zweempje agressie in de lucht.

‘Je had het me eerder moeten vertellen.’ Raco nam een trekje. Onderdrukte een kuch.

‘Ik weet het. Het spijt me.’

‘Heb jij er iets mee te maken? Met de dood van dat meisje?’

‘Nee. Maar ik was niet bij Luke toen het gebeurde. Het was anders dan we hebben verteld.’

Raco zweeg even.

‘Je hebt dus gelogen over je alibi. Waar was Luke?’

‘Ik weet het niet.’

‘Heb je het hem nooit gevraagd?’

‘Natuurlijk wel, maar hij…’ Falk wachtte even, herinnerde het zich weer. ‘Hij stond er altijd op dat we vasthielden aan ons verhaal. Altijd. Zelfs als we gewoon met z’n tweeën waren. Hij zei dat het veiliger was om consequent te zijn. Ik drong niet aan. Ik was hem dankbaar, weet je. Ik dacht dat hij het om mijn bestwil deed.’

‘Wie wisten nog meer dat het een leugen was?’

‘Een paar mensen vermoedden het. Mal Deacon, uiteraard. Een paar anderen. Maar niemand wist het zeker. Tenminste, dat dacht ik altijd. Maar nu weet ik het niet zeker. Gerry Hadler blijkt het al die tijd geweten te hebben. Misschien is hij niet de enige.’

‘Denk je dat Luke Ellie heeft vermoord?’

‘Ik weet het niet.’ Hij staarde de lege straat in. ‘Ik wil het weten.’

‘Denk je dat dit ermee samenhangt?’

‘Ik hoop hartgrondig van niet.’

Raco zuchtte. Hij drukte de sigaret zorgvuldig uit en gooide toen een plens bier over de peuk.

‘Goed, makker,’ zei hij. ‘Ik zal je geheim bewaren. Voorlopig. Tenzij het aan het licht moet komen, in welk geval jij alles opbiecht wat je weet en ik nergens iets van af wist, oké?’

‘Ja. Dank je wel.’

‘Kom morgenochtend om negen uur naar het politiebureau. We gaan een babbeltje maken met Lukes vriend, Jamie Sullivan. De laatste die toegeeft hem nog levend te hebben gezien.’ Hij keek Falk aan. ‘Als je nog in de stad bent.’

En met een zwaai verdween hij in de nacht.

 

Teruggekomen in zijn kamer ging Falk op het bed liggen en haalde zijn mobieltje tevoorschijn. Hij hield het in zijn hand maar toetste geen nummer in. De jachtkrabspin zat niet meer boven de lamp. Hij probeerde niet te denken aan waar die nu zou zijn.

Als je nog in de stad bent, had Raco gezegd. Falk was zich er terdege van bewust dat hij de keus had. Zijn auto stond naast de pub geparkeerd. Hij kon zijn tas inpakken, de bebaarde barman betalen en binnen vijftien minuten op weg zijn naar Melbourne.

Raco zou misschien met zijn ogen rollen, en Gerry zou proberen te bellen. Maar wat konden ze eraan doen? Ze zouden het niet leuk vinden, maar daar kon hij mee leven. Maar Barb – Falk kon zich haar gezicht met een pijnlijke helderheid voorstellen – zou misnoegd zijn. En hij wist eigenlijk niet of hij daarmee zou kunnen leven. Falk verschoof ongemakkelijk bij de gedachte. De kamer leek in de hitte gespeend van lucht.

Hij had zijn eigen moeder nooit gekend. Ze was nog geen uur na zijn geboorte gestorven in een uitdijende plas van haar niet te stelpen eigen bloed. Zijn vader had geprobeerd – zelfs uit alle macht geprobeerd – om het gat te vullen. Maar elke flard moederliefde die Falk tijdens zijn jeugd had ervaren, elke warme taart uit de oven, elke al te geparfumeerde knuffel was van Barb Hadler gekomen. Ze was weliswaar Lukes moeder, maar ze stond altijd voor hem klaar.

Ellie, Luke en hij waren vaker bij de Hadlers thuis dan bij de anderen. Bij Falk thuis was het vaak stil en leeg, zijn vader zat vaak uren vast door de eisen die de velden aan hem stelden. Ellie schudde haar hoofd als ze opperden om naar haar toe te gaan. Vandaag niet, zei ze dan. Als Luke en hij per se afwisseling wilden, had Falk er altijd spijt van. Bij Ellie thuis was het rommelig, en er hing een geur van lege flessen.

Bij de Hadlers was het zonnig en bedrijvig, er kwamen lekkere dingen uit de keuken en er golden duidelijke regels voor huiswerk en de bedtijd, en er werd bevolen om die stomme tv uit te zetten en naar buiten, de frisse lucht in te gaan. De boerderij van de Hadlers was altijd een zoete inval geweest, tot twee weken geleden, toen hij een plaats delict van de ergste soort was geworden.

Falk lag bewegingloos op het bed. Er was een kwartier verstreken. Hij had nu onderweg kunnen zijn, maar in plaats daarvan was hij er nog steeds.

Hij zuchtte en draaide zich op zijn zij; zijn vingers zweefden boven zijn telefoon terwijl hij zich afvroeg wie hij moest inlichten. Hij stelde zich zijn appartement in St. Kilda voor, het licht gedoofd, de voordeur goed op slot. Daar wachtte niemand meer op hem. Niemand kwam fris uit de douche gestapt terwijl er muziek speelde en er een fles wijn op het aanrecht stond te ademen. Niemand die enthousiast de telefoon opnam en graag wilde horen waarom hij een paar dagen langer bleef.

Meestal kon hij daar goed mee leven. Maar op dat moment, in de gastenkamer van een pub in Kiewarra, wilde hij dat hij meer een thuis zoals dat van Barb en Gerry Hadler had gevormd in plaats van precies zo een als zijn vader.

Hij werd maandag weer op zijn werk verwacht, maar ze wisten dat hij naar een begrafenis was geweest. Hij had expres niet gezegd van wie. Hij wist dat hij kon blijven. Hij kon een paar vrije dagen opnemen. Voor Barb. Voor Ellie. Zelfs voor Luke. Hij had bij de zaak-Pemberley meer overuren en goodwill opgebouwd dan hij kon gebruiken. Zijn nieuwste onderzoek moest op z’n best nog op gang komen.

Falk lag het te overpeinzen en er verstreek nog een kwartier. Ten slotte pakte hij zijn telefoon en sprak hij een boodschap in voor de lankmoedige secretaresse van de financiële eenheid, namelijk dat hij om persoonlijke redenen een week vrij nam, met onmiddellijke ingang.

Het viel nauwelijks te zeggen wie van de twee het meest verrast was.