En dan heeft hij de restauratiewerken nog maar met één oog
aanschouwd. Als hij zijn hand van het andere brillenglas
verwijdert, vervaagt hij opnieuw in de spiegel, zoals zijn hele
aanwezigheid op aarde bezig is te vervagen, zoals zijn hele
bestaan.
De preparateur hanteert nog een nevelspuit voor een geurvlies over zijn wangen, - niet het vage bitterzoet van een vijver in het najaar, het ruikt naar iets, naar iets, waarvan hij explodeert in een nieuwe niesbui. Daarbij schokt zijn hoofd, zodat de haarscheiding in de war schiet, dat ziet hij nog en het heeft zijn goedkeuring. Verder ziet hij niets meer, want de bril met het verwrongen montuur zeilt wederom van zijn gezicht en komt op zijn schoot terecht. Hij heeft geen zin meer in die bril, geen zin meer in zijn ogen, dat wil zeggen geen zin meer in kijken, want van wat hij ziet breken de angsten uit hun kettingen.
Beesten zien die er niet zijn, doorzichtige hagedissen op de spoorrail door zijn haar, vissen met zoenmon-den, creatuurtjes in verschijningsvormen van bolletjes, belletjes, kwallen op een transparant douchegordijn, dat heen en weer beweegt als algen in water, water. Delireert hij, verdwaald in waanvisioenen, slaapt hij, droomt hij, welnee, en al zou hij slapen, al zou hij zelfs dood zijn, alles openbaart zich in heldere beelden, verstikt hem met reële benauwdheid zoals het, je zal het zien, de hele komende eeuwigheid het geval zal blijven.
Ugolina heeft de bril weer in haar hand, de visagist verbiedt hij de scheiding op zijn hersendak te herstellen, hij wil helemaal geen scheiding, sorry, thank you, en dat odeurtje, zou dat weer van zijn gezicht af kunnen, please, het wekt reminiscenties aan terminale ziekte.
Het volgende gebeurt: de vrouw en de gezichtenpatissier bedekken zijn linkeroog met een lapje, donkerrood, dat met een donkerrood koord rondom zijn hoofd wordt gehecht. Waargenomen, weergegeven door duizend spiegels verleent het hem opeens iets heldhaftigs. Of hij oogletsel heeft opgelopen tijdens Napoleons terugtocht over de Berezina, hij natuurlijk aan de kant van maarschalk Koetoezov, of heette de kerel Zjoekov. Hij beseft dat hij lacht, alweer, voor de tweede keer vandaag, hoe is het mogelijk, en wel degelijk hardop, ha ha ha. Over het lapje heen komt de bril, het plakbandje is verdwenen, aldaar vertoont het glas een barst, zoals de etalageruit van Arcana, Leentjes toverwinkel.
'Here you are, mister!'
De omslagdoek wordt van hem afgezwierd en hij staat licht wankelend op. Het jasje van zijn maatkostuum, als nieuw, Ugolina spreidt het voor hem open en hijst het over zijn schouders, zijn portefeuille zit er weer in, links in de binnenzak, hoe buitengewoon attent, zorgzaam, lief van het goedige mens. In de kleedruimten van het gerecht, vroeger, stond altijd een serviel iemand klaar die hem in zijn toga takelde. Niet gebruikelijk dergelijk persoon ook maar met een afgemeten hoofdknik te bedanken. Edelachtbare, toch al met zijn rug naar de knecht gekeerd, die hem tevens de plooien-bef ombond, schreed gewoon van de ondergeschikte vandaan, voetvolk is er om machtsbekleders als hij te dienen. Nooit ergens gelezen dat men plebs erkentelijkheid zou moeten betonen. Je krijgt een slab voor, ouwe, anders wordt het een kliederboel waar wij verpleegkundigen dan weer voor kunnen opdraaien.
Pas sinds hij aan boord is gestapt gedraagt hij zich als de klok van opa Oldorff, in plaats van rrrkoekoek produceert hij dank u en is nog niet in de gelegenheid geweest zich erover te verbazen, zoals wanneer hij op de valreep van zijn leven nog katholiek zou zijn geworden.
Ugolina, die hem uit de verslonzing heeft opgericht, wil hij niet als een ratelend mechaniek bedanken. Geeft hij haar een fooi als het personeel dat hem 's morgens het kopje thee in zijn hut komt brengen? Ze kijkt geïntrigeerd naar de wijzerplaat van zijn horloge, dat onder de douche uiteraard niet van zijn pols is geweest aangezien water er geen vat op heeft, vuur ook niet, neerstorting, mokerslagen, straling ook niet, zodat hij het altijd draagt, zonder er aandacht voor te hebben, even onbewust van het feit dat men zijn navel altijd bij zich heeft.
Hij schuift de gouden schakelband van zijn arm, waarin de sporen van de beknelling achterblijven, bevrijd van tijd legt hij Ugolina het Montblancuurwerk uit de ateliers van Nicolas Rieussec in de hand. Het mens deinst achteruit van schrik en wisselt kameleontisch van kleur. 'O nö!', haar stem glijdt ervan uit, ogen gesperd kijkt ze de cycloop in het gezicht. Ze wil hem het techniek-wonder teruggeven, zoiets moois, zoiets kostbaars, maar Hammer vouwt haar vingers, die naar mediterraan voedsel geuren, kruidige worst, spaghetti, mosselen, over het horloge dicht. Dat ze er niet alleen op kan zien hoe laat het is op Corsica, maar desgewenst, je zal het maar willen weten, ook in Shangri-la, Knittlingen, Einig-hausen, Cincinnati, Tir na Nog, Erebos, Atlantis, Ultima Thule, zegt hij.
Dank u in het corsicaans, Ugolina herhaalt het zingend als een litaniegebed, eerst ongelovig, dan gelovig, dan jubelend voordat ze de schat neerlaat in het dal tussen haar borsten, is a ringrazia ti.
'She says thank you', licht de schminkcaravaggio hulpvaardig toe.
Zonder tijd, die gesmolten is, valt te leven,
met een verduisterd oog ook nog wel, zonder onderbroek geen
probleem, maar waar, verdomme, zijn zijn schoenen.