Hij woonde met Helga en Eva, die toen net kon lopen, in de wijde
flat in het appartementsgebouw met uitzicht op de gazons, de
waterpartijen en de beelden tussen de heesters. Zijn auto stond
niet in de ondergrondse garage, maar op straat onder zijn hoge raam
aan de rand van het park, want er wachtte nog een ontmoeting met
een gelegenheidsgeliefde in de binnenstad, waar hij zich na al het
gedoe in de rechtszaal journalisten, televisie, radio, op
verheugde. Ook om weg te zijn uit de geuren van Helga en het kind
en van de in zijn kleren trekkende lucht van verdrassende andijvie
uit de keuken. Nu eventjes niet, Evaatje, je bent zoet, pappie
eventjes krantje lezen.
In het avondblad stond zijn gezicht bij het verslag van de zaak. Jammer dat het portret van jaren terug dateerde: hij nog met melksmoeltje, gestoffeerd met dunnig snorbeginsel onder de secuur getrokken haarscheiding als een meridiaan midden over zijn schedel. De zaak kwam ook in het televisienieuws en de commentaren op dat nieuws, maar dat zou hij allemaal niet zien.
Beneden in de statige laan barstte lawaai uit, zware bonken, glasgerinkel, geroep, - door het lentegroen van de bomen zag Hammer, overeind gesprongen, hoe zijn Porsche door iemand die op het dak ervan had postgevat en er deuken in stond te trappen met een moker tot schroot werd geramd. Anderen waren bezig koplampen en ruiten te verbrijzelen, de portieren werden gesloopt, de banden platgestoken, men wrikte de auto op zijn kant, Hammers trots en troetel kwam ondersteboven te liggen, buikje en pootjes omhoog, toen smeet iemand er een brandend vod overheen, waarop een explosie klonk.
Deze viel samen met de dreun en het schreeuwende gekraak waarmee de deur van het woonappartement werd versplinterd, - daar kroop Eva rond met haar pluchen poesje met het belletje in de buik, dat ze heden, op vorderende leeftijd, nog steeds bezit. Er stormden drie kerels, bivakmutsen over hun hoofden, de flat binnen, Helga stond de tafel te dekken, en smeten iets de kamer in, - het kwam op het witlinnen tafelkleed met de platte en de diepe borden terecht, er zou soep vooraf zijn.
Het duurde tellen voordat de heer Hammer en zijn echtgenote zich realiseerden wat er op hun eettafel kwakte: - twee van de mannen hadden het tussen zich in staan jonassen voordat ze het met een boog de ruimte in zwierden, het schoor langs het plafond, waar een baan rood achterbleef. Het servies ging aan diggelen, daarbovenop en -tussen lag een rasloze zwarte straathond, overgulpt met bloed, zijn keel was doorgesneden, maar hij hijgde nog, tong als een vermiljoenkleurige lap over zijn rode tanden.
Het zwart van die hond, het zwart van de rook die voor het raam in proppen omhoogstulpte, dat zwart dreef het brein van de edelachtbare Hammer binnen om nooit meer te vervluchtigen. Hetzelfde zwart als van zijn rechterstoga, die vanmorgen nog, tik! deed zijn hamertje, in wufte plooien rond zijn knappe en telegenieke gestalte viel. Stroboscopisch flakkerde de hondgedaante van de emeritus Bossaert door het zwart, alles werd zwart, dat was de nacht die over Hammers carrière in de magistratuur viel.
Het valt in archieven en bestanden na te slaan, als wij dat zouden willen, enige weken bood het stof voor internationale commotie. Hammer kon niet meer de straat op zonder lijfwachten, die zolang de deur niet was gerepareerd ook binnenshuis bleven rondhangen en met Eva legotorentjes bouwden op het vloerkleed.
Het hoort bij zijn ankerherinneringen, vastgezogen in de diepten, daar waar dood is.
Hij trok zijn hand terug uit de greep van Pearlene en veegde de kaarten door elkaar.
Ik wil het allemaal liever niet horen, zei
hij.