Arcana is een term in de kaartlegkunde, legde Leentje uit, met
hetzelfde geduld als hij haar aan het verstand probeerde te brengen
wat poëzie is. De grote Arcana openbaren de verhalen van de zot aan
de wereld, zei ze. Die zotsverhalen wijzen op gebeurtenissen en
toestanden in het leven van degene voor wie de kaarten zich laten
lezen. Uit de omringende elementen is af te lezen dat u onrustig
bent, uit uw evenwicht en ritme, er is iets, er is iets, haar stem
ging omhoog, haar handen bewogen in zwevende cirkels boven de
tarotkaarten, alsof u reikt naar iets waar u niet bij kunt, het is
onaanraakbaar, het is onbereikbaar, wat is dat, wat is dat.
Tsja, zei hij.
De kaarten lagen in kruisvorm en in horizontale banen op haar bureautje, ze tikte ze een voor een aan met de vulpen, die hij haar daarjuist als liefdesgeschenk had toegeschoven, het sarcofaagje waar de gouden schrijfsteel in was opgebaard geweest lag nog met het dekseltje open naast de pentagrammen, staven, bokalen, zwaarden die de kaarten openbaarden.
Zwaarden negen, klonk het uit de mond van de sibille in de zoete wierookwalmen, nieuweeuwse muziek in de ruimte, tjemig. U staat in een lege vlakte te roepen en te zwaaien en te gooien met zwaarden. U wordt moe. Uw ogen zijn gebarsten.
Hij nam verbaasd zijn bril af en hief die naar het licht, voor zover er sprake kon zijn van licht in het schemerige uitdragerijtje. Wat bedoel je.
Het gaat om wat de kaarten zeggen, ikzelf bedoel niets, reageerde ze.
Waar ik tegenaan kijk door mijn ongehavende bril is de barst in je etalageruit.
Uw kernkaart is Koning van Bokalen, sprak de lieftallige kol met de zwarte ogen. Rood. Nee, het verbleekt, het wordt witter. Wit water. Het stroomt over de glazen, komt omhoog, omhoog. Zoveel water.
Tsja, zei hij weer. Waar waren zijn gedachten werkelijk. Die waren uitsluitend bij haar, hoe zij zich aan hem openbaarde. Ze was gehuld in iets gebreids, afhangend tot haar voeten, zo strak rond haar figuur dat het leek of ze gebreid naakt was.
Bent u eigenlijk getrouwd of zo als ik vragen mag, hebt u een hond?
Toen was Hammer nog niet met het woord eigenlijk bezig, maar nu de gebeurtenis opeens in hem terug is, zet hij er een rood golfstreepje onder. Eigenlijk betekent eigenlijk niets, zo vaak als het kan worden weggelaten.
Eigenlijk getrouwd, nee, ook niet of zo. Verder zweeg hij erover, als basalt.
Ze bewoog de vulpen, de dop er nog op en naar boven gekeerd, of ze er niettemin lettertjes mee kriebelde. Nieuwe verskunst in het verschiet, vreesde hij, nu met de hand geschreven, gesigneerd Pearlene. Heur haar. Vond ze mooier dan haar haar. Heur was echte poëzie.
Waarom gaat u niet eens leuk op reis, vroeg de zieneres, van wie hij zich nu, met haar op reis, realiseert dat ze geen achternaam heeft, in ieder geval dat hij die niet kent, nooit haar volledige naam geweten, zoals hij van zijn orchideeën de nomenclaturen kan voordragen als latijnse madrigalen. Als ik jou met je voornaam mag aanspreken en mag bejijen en bejouwen, had hij gezegd, zou je mij dan dezelfde eer willen aandoen, mijn naam is Julius. Weet ik toch, ze lachte vertrouwelijk. Jij mag Juul zeggen. Ik zal het proberen, beloofde ze, zonder dit gestand te doen, ze heeft de hoogwaardige Hammer nooit getutoyeerd. Haar gevraagd hoe ze voluit heette, zei ze:
Ik heet Pearlene.
Dit alles vond plaats bij de tweede keer dat hij haar in het Arcanawinkeltje durfde te bezoeken, de vulpen en het kristallen flesje inkt in roosjespapier. Hij trilde en sprak met houten tong, diep verlegen van haar aanschijn. Drie weken na zijn eerste opwachting, - tot weinig meer in staat dan haar sprakeloos aanstaren, bedwelmd van bewondering. Ik kom je stelen, ik verlang je voor eeuwig.
Daar bent u opnieuw, bracht ze uit, hij zag haar verbazing.
Ik was toevallig weer eens in de buurt, mompelde hij, terwijl wij weten dat hij loog. Etmalen, weken heeft hij door zijn vertrekken geslenterd voor hij de moed had gevonden om nog eens bij haar langs te gaan, - misschien reageerde ze, hem wantrouwend, als een diertje dat de stoeptegel boven haar wereld ziet omhooggekrikt, misschien had ze een vriend: Wat moet die ouwe toch van je. Hoe de dingen beraden te arrangeren.
Wat een mooi cadeau, prees ze hem, en veel te duur voor mijn nederige sonnetten.
Hij glimlachte, de gedachte onderdrukkend: Die versjes van je, daar groei je wel overheen, kind.
Dank u wel. Weet u wat, zal ik de kaarten voor u leggen om u een plezier terug te doen.
IJs gebroken, concludeerde hij. Dat is al iets. Hoe nu verder.
Ze serveerde er blauwige muzelmanse thee bij, zo gloeiend heet dat het een klap tegen zijn tanden gaf.
Hond, nee, ook geen hond. Hoezo.
Kaarten omdraaiend met de plaatjes naar boven, plaatjes naar beneden, weer terugdraaiend, naar elders verschuivend, in een waaiertje ter hand nemend, sprak ze: Er is iets met een hond.
Hij vertelde het Leentje niet, maar in zijn hoofd, tegen de schedelwand, klinkt nog de noodlotstik van zijn rechtershamer: levenslang, de enige keer dat hij dit vonnis uitsprak, snotneus, voor drie moorden, een moordpoging, miljardenfraude, en zoals men maar een knop hoeft aan te raken en de televisie toont taferelen, zo weinig is voor Hammer nodig om in zijn hersens de zaak weer te zien oplichten in knetterend, zwart bliksemlicht. In het epicentrum daarvan ligt een hond.
Doe mij uw hand eens, zei Leentje, uw linker
alstublieft.