Epiloog

Droge herfstbladeren dwarrelden rond mijn schoenen terwijl ik langs de hoek van het ziekenhuisparkeerterrein naar het hek van de Bodyfarm slofte. De wind joeg dofgrijze wolken over de heuvels en de kale bomen. Stroomafwaarts rafelden flarden ochtendmist zich uit boven de rivier die de campus scheidde van de Bodyfarm.

Ik deed het hek van het slot, zwaaide het wijdopen en opende de binnenpoort. De stalen ketting ratelde door de gaten van de houten afscheiding en kletterde op de grond terwijl de grote deur openzwaaide. Het gras op de open plek was al bruin, sprietig en doorgeschoten. Vlammende esdoornbladeren bedekten het gras en hingen ergens in de lucht, gevangen in spinnenwebben. Al met al een opmerkelijk grauwe ochtend, kil en grijs. Toch zag ik het niet zozeer als een voorbode van het naderende seizoen, eerder als een metafoor voor de recente gebeurtenissen. De gewurgde moeder en haar nimmer geboren kind, de hulpsheriff die in vlammen ten onder was gegaan, het tragische einde van een ooit veelbelovende sportman en sheriff, het einde van een trotse stamboom, in een staat waar oude stambomen en oude vetes veel gewicht in de schaal leggen. Nu zowel de oude als de jonge Kitchingstelgen begraven waren en de aanklacht wegens moord tegen Williams een feit was, hoopte ik dat alle vetes en oude rekeningen snel vergeven en vergeten zouden zijn. Althans, voorzover dergelijke bloedige vetes dat toestonden.

Aan de rand van de open plek lag een nieuw lichaam, een blanke man wiens toch al omvangrijke buik al aan het opzwellen was. Een kleine meter ervandaan waren een bewegingssensor en een nachtzichtcamera aan een stevige paal gemonteerd. Niemand had ooit de interactie tussen nachtelijke roofdieren en menselijke kadavers bestudeerd, en dus had een van mijn postdoctorale studenten deze waarnemingsapparatuur geïnstalleerd voor zijn promotieonderzoek. Afgaand op de eerste nachtfoto’s van wasberen en knaagdieren leek het erop dat we over genoeg materiaal beschikten om Animal Planet van een heel seizoen van documentaires te kunnen voorzien. Ik knielde naast het lijk en bekeek het labeltje aan de enkel. Dat identificeerde hem als 68-05: het achtenzestigste lichaam dat in 2005 aan de Bodyfarm was gedoneerd.

Zijn gezicht begon al te rimpelen. De vrolijke kraaienpootjes rond zijn ogen suggereerden een gelukkig leven, maar dat werd getemperd door de zorgelijke frons op zijn voorhoofd. Ik dacht aan de regels van Gibran: hoe dieper verdriet in je wezen inkerft, hoe meer vreugde je ook kunt bevatten. Was deze man ooit bemind geweest? Aan de kraaienpootjes te zien waarschijnlijk wel. Had hij verdriet gekend? Dat kon bijna niet anders in een leven dat vijftig jaren had omspand. Zijn botten zouden uiteindelijk wat scheerlicht op zijn leven werpen. Ze zouden onthullen of hij zwaar lichamelijk werk had verricht, en dus sterke botten met prominente aanhechtingspunten voor de spieren had opgebouwd, of juist een rustig, weinig inspannend leven had geleid. Zichtbaar zou worden of hij al die vijftig jaar ernstige verwondingen had weten te vermijden, of juist met gebroken armen, ribben, enkels en sleutelbeenderen door het leven was gebolderd. Zijn dossier, in mijn kantoor onder het stadion aan de overzijde van de rivier, zou me de basisgegevens verschaffen – doodsoorzaak, naaste verwanten, enzovoorts – maar de Grote Vragen zouden onderbelicht blijven: wie was deze man nu eigenlijk geweest, diep vanbinnen. En wat voor leven had hij geleid?

Ik vroeg me af of ik dergelijke vragen over mezelf kon beantwoorden. Wie was ik eigenlijk, diep vanbinnen, en wat voor leven leidde ik? Docent, onderzoeker, forensisch consultant. Weduwnaar, vader, zoon. Academicus, eentje die vooral zittend werk verricht, het leven goed doorstaat – althans, wat de botten betrof. Maar het leek allemaal weinig toe te voegen.

Mijn innerlijke inventarisatie werd verstoord door het geknerp van autobanden op het grindpad bij de ingang. Een Cherokee, met daarop het bekende sheriffembleem van de politie van Cooke County, stopte zacht op de open plek. De voorportieren zwaaiden open en twee agenten in kakiuniform stapten uit. ‘Uw secretaresse vertelde me dat we u hier konden vinden,’ sprak een bekende stem. ‘Ik kon de kans niet voorbij laten gaan om eindelijk eens even te komen rondneuzen.’

Ik kwam overeind en schudde Jim O’Conner de hand. ‘Hé, sheriff. Ik heb gehoord van de speciale benoeming. Gefeliciteerd. Dat uniform staat je goed. En jou ook, Waylon.’ De uit de kluiten gewassen woudreus had zijn camouflagepak verruild voor het uniform van een hulpsheriff. Van de grootste maat die ik ooit had gezien. Waylon grijnsde zijn met pruimtabak bevlekte tanden bloot. Sommige dingen veranderen nooit, dacht ik bij mezelf.

O’Conner trok zijn koppelriem recht, nam even een autoritaire politiepose aan, en lachte. ‘Het voelt nog steeds een beetje vreemd. Ik zou eigenlijk mezelf moeten arresteren wegens agentje imiteren. Het is lang geleden dat ik voor het laatst een uniform heb gedragen. Toen ik soldaat af was, zwoer ik: dat nooit meer. Zo zie je maar weer: zeg nooit nooit.’

‘Doe ik anders nooit,’ was mijn reactie. ‘Zeg, ik heb helaas geen kans gehad je tijdens de kerkdienst nog even te spreken, maar al met al vond ik het een mooi gebaar. Het was heel gul van je om de begrafenis van de drie Kitchingsen uit eigen zak te betalen. Zeker gezien je verleden met die familie. En mooi dat je zelfs voor Leena een grafsteen naast die van haar ouders liet plaatsen.’ Ondanks het feit dat de tbi de burelen van de sheriff en alle woningen van de familie Kitchings binnenstebuiten had gekeerd, was er geen spoor van Leena’s skelet teruggevonden. Het kleine beetje dat we nog van haar hadden – de schedel, het tongbeentje en het borstbeen – waren begraven in een kleine urn die Jim O’Conner zelf uit de klei van een van zijn heuvels had vervaardigd.

‘Denkt u dat we de rest van haar ooit zullen terugvinden?’ vroeg O’Conner.

‘Ik weet het niet, Jim. Eerst dacht ik dat Tom of Orbin haar botten had meegenomen. Daarna vermoedde ik dat het bij Williams’ plan hoorde om de sheriff te kunnen betrappen op belemmering van de rechtsgang.’ Jim knikte. Beide scenario’s waren heel goed mogelijk geweest. ‘Maar nu denk ik eigenlijk dat ze door de lijkschouwer – voormálige lijkschouwer – van Knox County zijn gestolen, samen met nog een ander skelet. Misschien was Leena een afleidingsmanoeuvre, of gewoon een manier om het me betaald te zetten. Hij zei dat ik nog niet van hem af was, en ik ben bang dat hij gelijk heeft. Maar zodra we haar verdwenen botten weer hebben gevonden, ben je de eerste die het weet.’

‘Ik heb de plek naast haar gekocht,’ zei hij. ‘Ik hoop dat het nog even duurt voordat het zover is, maar het lijkt erop dat sheriffs van Cooke County een voortijdige en gewelddadige dood sterven.’

‘Nou, ik durf te wedden dat jij de uitzondering op die regel zal zijn, Jim.’

‘Vooral zo houden. Luister, ik wil u dit even hoogstpersoonlijk meedelen: Leon Williams en zijn advocaat – een of andere gladjanus uit Knoxville die DeVriess heet – hebben het zojuist op een akkoordje gegooid met de officier van justitie...’ De naam DeVriess toverde een zure grimas om mijn mond, maar ik vermoedde dat ik als ik in de bloederige schoenen van de hulpsheriff zou staan, ook Da Grease zou inhuren. ‘Leon bekent doodslag met betrekking tot Tom en moord met betrekking tot Orbin. In ruil daarvoor komt hij onder een mogelijke doodstraf uit. Bovendien bekent hij de vorige sheriff tijdens die drugsinval drie jaar geleden te hebben doodgeschoten. Kennelijk richtte hij zijn “vizier” – lach maar als u wilt – al een tijdje op de Kitchingsclan en op de rang van sheriff.’

‘Enige kans op voorwaardelijk?’

‘Geen enkele.’

‘Mooi.’

‘De aanklager heeft ook met mevrouw Kitchings een bekentenis in ruil voor strafvermindering geregeld,’ voegde Jim eraan toe. ‘Ik denk dat ze op slechts een paar jaar hoeft te rekenen, voor doodslag. Het lijkt haar allemaal weinig uit te maken. Ze heeft niets en niemand meer die op haar wacht zodra ze weer vrijkomt.’

Ik knikte. ‘Klinkt realistisch. Ik denk dat Williams een gevangenisleventje als ex-smeris wel verdient. Maar mevrouw Kitchings heeft zo’n beetje het ergste voor haar kiezen gehad dat een mens kan verdragen.’

Daar was Jim het mee eens. ‘Er is nog één ding dat u moet weten, vind ik. Ik waardeer wat u voor ons hebt gedaan, en vooral voor mij.’

Ik bracht even een hand omhoog. ‘Laat maar zitten. Stel je voor dat Kitchings jou de moord op Leena in de schoenen had geschoven – of Williams jou de moord op Orbin. Ik moet er niet aan denken.’

‘U hebt me anders op meerdere manieren behoed,’ sprak Jim. ‘En ik wil u niet alleen bedanken omdat u me uit de gevangenis hebt gehouden. Ik heb nooit beseft hoe groot de wond was waarmee ik al die jaren rondliep sinds ik Leena niet meer had. Het doet nog steeds pijn – wat zeg ik, het voelt nog steeds alsof iemand op mijn hart heeft staan dansen – alleen denk ik nu dat die wond zal genezen, vroeg of laat.’ Hij veegde zijn ogen droog. ‘Ik ben altijd van haar blijven houden, doc. Dat het voor haar misschien anders lag, was verdomme bijna teveel voor me. Maar nu vind ik het prettig om te denken dat die angst misschien ongegrond is.’

‘Ze stierf met jouw naamplaatje om haar hals, Jim. Wat mij betreft, is dat een tamelijk overtuigend bewijs.’ Hoe vreemd toch, dat ik mezelf de woorden van Da Grease hoorde zeggen.

Hij haalde diep adem, tuitte zijn lippen en blies de lucht uit. ‘Ik zal altijd wel om haar blijven rouwen – en mezelf verwijten dat ik haar niet heb kunnen beschermen, maar ik weet nu tenminste de waarheid.’

‘En de waarheid kan een mens bevrijden,’ maakte ik de gedachte af. ‘Zolang je jezelf dat maar toestaat.’

‘Dat lukt me wel, denk ik.’ Hij keek me indringend aan. ‘En hoe staat het met u?’

Ik zuchtte even. ‘Ik doe mijn best.’

Hij knikte. ‘Mooi. Ook u verdient uw innerlijke rust.’

‘Dank je. Die heb ik doorgaans wel gevonden, hoor,’ antwoordde ik. ‘Behalve als ik het gevoel heb dat een wraakzuchtige lijkschouwer het op me gemunt heeft. Luister, het zou leuk zijn als we contact houden, zo nu en dan wat kunnen bijpraten. Ons eigen twaalfstappenplan voor rouwverslaafden.’

‘Kunnen we doen,’ antwoordde hij. ‘Maar de eerstkomende tijd alleen telefonisch, vrees ik. Hulpsheriff Waylon en ik moeten namelijk de nodige hanenvechtende, wiettelende en methadonstokende schurken in de kraag vatten, nietwaar Waylon?’

Waylon fronste de wenkbrauwen. ‘Laten we nou effe niet zo opgefokt doen over die hanengevechten. Wie weet, wil de tbi ze liever undercover in de gaten blijven houden.’ O’Conner schoot even in de lach, maar Waylon leek onaangedaan. ‘Doc,’ sprak hij, ‘neef Vern heb me gevraagd om even hallo te zeggen. Hij wil u laten weten dat hij het over een nieuwe boeg gaat gooien: ginseng, in plaats van wiet. Op Jims grond. Die ginseng groeit wel een heel stuk langzamer, maar is wel een ietsiepietsje veiliger.’ Ook ik voelde me opeens een stuk veiliger, wetend dat Waylon niet langer de boel hoefde te boobytrappen.

‘Ja, Vern heeft ook groene vingers,’ aldus O’Conner. ‘Volgens mij zal de “Cooke County Black Gingseng” volgend jaar herfst in China als een bom inslaan.’

Waylon wriemelde een beetje aan zijn nieuwe uniform. ‘En met Verns kleine jongen gaat het hartstikke goed sinds u met hem naar die dokter in dat kinderziekenhuis bent geweest.’ Ik knikte, blij dat wat ik als leukemie had vermoed, slechts een salmonellavergiftiging plus een nierinfectie was gebleken. ‘O, en hij heeft hem een nieuwe pup gegeven! Weer een redbone . Lief beessie. Hij heeft d’r Duchess genoemd, als herinnering aan Duke.’

Ik glimlachte. ‘Doe neef Vern vooral de hartelijke groeten...’ zei ik. ‘...als je daar niks op tegen hebt.’ Waylon knikte en gaf me een joviale klap op de schouder, die me bijna vloerde. ‘ Hell no , daar heb ik niks op tegen.’

O’Conner ving Waylons blik en knikte even naar de jeep. ‘Tijd om weer op huis aan te gaan. Langer dan een uurtje wil ik liever niet wegblijven. Zeg, ik weet niet wanneer ik nog eens deze kant op kom, aangezien ik nog geen tweede hulpsheriff heb aangenomen en ingewerkt, dus kijk niet raar op als u me een tijdje niet zult zien. Maar ja, wie weet, duurt het niet lang voordat er ergens op een verborgen plek of bij een malafide autowerkplaats weer een onbekend, van ongedierte vergeven lichaam opduikt. We praten immers over Cooke County.’

‘Nou, zodra de plicht roept, weet ik de weg naar jouw stek in de bossen wel weer te vinden, hoor,’ reageerde ik. ‘En jij weet waar je mij kunt vinden: onder het stadion of anders hier, in innig conclaaf met de doden.’

Hij grijnsde en knikte. We schudden elkaar opnieuw de hand, waarna hij weer in de Cherokee klom en achteruit het hek uitreed.

Ik keek op mijn horloge en zag dat het ook voor mij de hoogste tijd was om weg te gaan. Over een paar uur werd ik bij mijn zoon Jeff verwacht voor een etentje, en het gaf nu eenmaal geen pas om riekend naar lijken aan te bellen. Bovendien moest ik na me te hebben gedoucht eerst nog even naar het Hilton om Jess Carter op te pikken die weer in de stad was voor een nieuwe autopsie. ‘Jezus, hebben jullie soms iets met elkaar?’ had Jeff geroepen toen ik vroeg of ik haar mocht meebrengen.

‘Ik weet het niet,’ had ik geantwoord. ‘Wie weet is ze nog steeds een blije lesbo.’

Hij had even gelachen. ‘Tja, dan ligt de zaak anders, pa. Ik zou er toch maar eens wat dieper induiken.’

‘Ben ik wel van plan, jongen.’

‘Lijkt me een goed idee,’ had hij me aangemoedigd.

Terwijl ik het buitenhek sloot en de hangsloten weer aan de kettingen klikte, keek ik omhoog naar de kale takken die het terrein omzoomden. Erboven boorde een dunne zonnestraal een gaatje in de wolken. Het licht ving de vleugels van een gier, die nu haarscherp en gitzwart afstaken. Gracieus en geduldig zweefde de vogel boven de Bodyfarm, drijvend op de wind, de geur en zijn eigen mysterieuze verlangens.

Wellicht ontging het de vogel enigszins waarom hij toch zo graag in de ranzige materie van de dood wilde neuzen. Maar dat laatste deed hij – met gratie en met geestdrift.

Ik kon niet anders dan er bewondering voor hebben.

Het lijkenhuis / druk 1
titlepage.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_0.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_1.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_2.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_3.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_4.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_5.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_6.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_7.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_8.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_9.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_10.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_11.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_12.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_13.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_14.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_15.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_16.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_17.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_18.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_19.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_20.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_21.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_22.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_23.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_24.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_25.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_26.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_27.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_28.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_29.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_30.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_31.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_32.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_33.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_34.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_35.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_36.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_37.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_38.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_39.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_40.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_41.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_42.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_43.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_44.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_45.xhtml