12
Tegen de tijd dat ik op de campus terug was, viel de avond al. Nog een paar dagen en het was herfstnachtevening. De dagen waren al aanzienlijk korter. Niet zo lang geleden – was het één of twee mensenlevens? – zou ik me naar huis hebben gehaast. Maar dan was ik onderweg eerst nog eventjes mijn werkkamer binnengewipt, alleen maar om Kathleen te bellen en me te verontschuldigen dat ik wat later was. De vertrouwde impuls om even te bellen overviel me nog steeds, maar slechts een moment: net lang genoeg om me eraan te herinneren dat er helemaal geen reden was om te bellen; er was immers niemand om de telefoon op te nemen.
Ze was nu twee jaar dood, maar de pijn en de leegheid raakten me nog tot op het bot.
Ik zat aan mijn bureau en staarde misschien wel een minuut, of een uur, voor me uit – terug in lang vervlogen tijd. Daarna dwong ik mijn gedachten terug naar de zaak Cooke County: ik had een onbekend slachtoffer, naamloos in elk geval; een onbekende moordenaar en mensen aan beide kanten van de wet die meer leken te weten dan ze vertelden. Telkens weer kwam ik terug bij twee namen: Jim O’Conner en Lester Ballard. De eerste kende ik, in elk geval oppervlakkig. Maar Ballard, die O’Conner had genoemd, was een raadsel. ‘Lester Ballard,’ zei ik hardop. ‘Oproep voor Lester Ballard. Hallo, Lester Ballard, hoort u mij?’
Er werd op de deur geklopt en ik sprong overeind. ‘Neemt u me niet kwalijk, doctor B.?’ Het was Sarah, mijn pientere student van antropologie 101. In een hand hield ze een koffertje, in de andere een behoorlijk versleten exemplaar van mijn osteologiegids, het handboek om beenderen te herkennen en dat ik al mijn forensische promovendi uit het hoofd liet leren.
Ik glimlachte schaapachtig. ‘Jij bent Lester Ballard niet.’
Ze lachte. ‘Niet echt, nee. Ze vinden me wél excentriek, maar vergeleken met hem ben ik vrij tam.’
‘Wacht – dus jij hebt wel eens van hem gehoord?’
‘Natuurlijk. Hij is geweldig.’
‘Hoezo, geweldig? Is hij dan geen moordenaar of zo?’
‘Nou ja, hij is een moordenaar, en nog meer onverkwikkelijks, maar hij is ook een geweldig figuur.’ Wellicht keek ik nu verbijsterd. Zij oogde in elk geval geamuseerd. ‘Een románfiguur.’
‘Een roman? Vertel.’
‘ Southern literature . Het boek heet Child of God , geschreven door Cormac McCarthy, sinds Faulkner misschien wel de grootste schrijver uit het Zuiden en zeker de grootste schrijver die Knoxville ooit heeft voortgebracht. Zijn bekendste werk is All the Pretty Horses , dat een paar jaar geleden werd verfilmd met Matt Damon en Penelope Cruz in de hoofdrollen.’ Er ging bij mij wel een lampje branden, maar ik had die film niet gezien. ‘Prachtig boek, matige film. Het meeste andere werk van McCarthy is echt obscuur, soms bizar. Net als Lester.’
‘Bizar in de zin van?’
‘Wel, Lester is een man van de bergen – echt zo’n primitief type uit de binnenlanden – die een aantal vrouwen vermoordt en de lijken vervolgens verbergt in een grot. Na verloop van tijd vindt hij bevrediging in necrofilie. Kan waarschijnlijk geen date krijgen met een levende vrouw.’ Ze giechelde om redenen die ik niet kon doorgronden.
‘Jezus. En jij hebt dat gelezen? Vond je het léúk?’
Ze knikte opgewekt. ‘Het klinkt echt walgelijk, en het ís voor een deel ook afschuwelijk, maar het maffe is dat Lester, ook al is hij een monster, ook zijn charmes heeft. Hij is grappig en naïef, en ergens ook onschuldig, ondanks zijn gore streken.’ Niet-begrijpend schudde ik mijn hoofd. ‘Wacht, u herinnert zich The Andy Griffith Show toch wel?’ Ik knikte. Dit was bekend terrein voor me; ik kon hele dialogen tussen Andy en Barney citeren. ‘Dan herinnert u zich vast ook Ernest T. Bass, die heikneuter die altijd stenen door het raam van de gevangenis gooit? Compleet gestoord, maar in zijn hart niet echt een kwaaie. Lester Ballard is ook een beetje zo, alleen gaat hij veel en veel verder. Ik weet dat het raar is om een necrofiel te vergelijken met een simpele ziel die ruiten ingooit, maar lees Child of God en u zult zien wat ik bedoel.’
Ik schreef de titel van het boek op het vloeiblad van mijn bureau. ‘Ik zie dat je nog meer ontspanningslectuur leest,’ zei ik wijzend naar het osteologieboek. ‘Ben je soms bang dat ik bij het volgende examen een strikvraag ga stellen?’
‘Nee,’ lachte ze, ‘maar altijd als ik ergens in geïnteresseerd raak, heb ik de neiging er helemaal in te duiken. Eigenlijk vroeg ik me af of u het misschien voor me wilt signeren?’
‘Natuurlijk,’ zei ik. ‘Zet ondertussen maar even je koffertje neer.’
Maar het was niet haar koffertje, het was het mijne, realiseerde ik me. Ik had het die ochtend in de collegezaal laten staan toen ik bijna instortte. Ik bloosde van gêne.
‘U... hebt deze vanmorgen vergeten, doctor B.’ Ze tilde het deksel op en onthulde de twee bekkens die ik had gebruikt om de verschillen tussen de mannelijke en vrouwelijke skeletstructuur aan te tonen.
‘Je hebt gelijk, en ik had ze nog niet eens gemist. Dank je.’
‘Geen dank.’
Er volgde een lange, ongemakkelijke stilte. ‘Mag ik u nog iets vragen over dit exemplaar?’ vroeg ze toen. Ze hield het vrouwenbekken omhoog, dat nog steeds met rode tandwas bij elkaar werd gehouden. ‘U zei dat je aan een bekken kunt zien of een vrouw een kind heeft gehad. Kunt u me laten zien hoe?’
Ik nam de botten van haar aan. ‘Deze vrouw was ergens in de veertig toen ze stierf. Dat zie je aan de erosie in de symfyse of schaamvoeg, de verbinding van de twee schaambeenderen.’ Ik trok de schaambeenderen los en pelde de was eraf. ‘Zie je dat het been hier vooraan er een beetje verweerd en sponzig uit begint te zien?’ Met mijn wijsvinger ging ik over het ruwe oppervlak, en Sarah deed hetzelfde. Onze vingers streken langs elkaar, en ik voelde mijn hartslag versnellen.
Voor ik verderging, moest ik eerst even moeizaam slikken. Ik voelde dat ik zou gaan stotteren en deed mijn best om de oprijzende paniek te onderdrukken. ‘Maar hier zie je ook enig t-t-trauma,’ stotterde ik, ‘van de bevalling.’ Ik stotterde niet vaak – sinds mijn kindertijd, nadat mijn moeder me had meegenomen naar een spraaktherapeut, bijna niet meer – maar wanneer ik nerveus werd, kon het de kop opsteken en me bij de strot grijpen. Ik kon me niet de laatste keer herinneren dat ik me zo zenuwachtig had gevoeld. Sarah bukte zich om het beter te kunnen zien, nam mijn handen in de hare om de beenderen stil te houden en bracht ze dicht bij haar gezicht. Ik voelde haar adem op mijn vingertoppen. Het was het meest intieme contact dat ik sinds tijden had gevoeld. ‘Deze groefjes hier en hier,’ ging ik verder, ‘worden p-partuskuiltjes genoemd. Tijdens de bevalling beginnen de banden soms los te komen van de beenderen. Dat kan bloedingen en ontstekingen veroorzaken, wat deze kleine groeven in de beschadigde omgeving van het been achterlaat. Zoals ik altijd tegen rechercheurs zeg: het vlees vergeet, maar de beenderen niet.’
Wat ook voor het hart geldt. Ik ademde diep in. ‘Mijn vrouw had ernstige complicaties tijdens haar zwangerschappen,’ vertelde ik. ‘Drie miskramen, daarna een gewone zwangerschap die eindigde in zeer moeizame weeën en een moeilijke bevalling. Ze had eigenlijk een keizersnede moeten ondergaan, maar ze wilde zo graag een natuurlijke bevalling dat het bijna haar dood werd.’ Sarah keek getroffen. ‘Een paar miskramen en twintig jaar later overleed ze aan baarmoederkanker. Dat is nu twee jaar geleden. De artsen zeggen dat er geen verband is, maar ik kan niet anders dan het tegendeel denken. Ik denk steeds dat we beter hadden kunnen stoppen met proberen kinderen te krijgen. Ik geef mezelf steeds de schuld van haar dood. Ik weet me geen raad. Ik kan niet...’
Sarah draaide haar gezicht naar mij. Het leek niet langer het gezicht van een studente, maar dat van een opgeruimde en gevoelige jonge vrouw, met ogen vol compassie. Ze reikte omhoog, legde een hand op mijn wang en veegde met haar duim een traan weg. Daarna boog ze naar me toe en plaatste haar lippen op dezelfde plek. Er ging een rilling door mijn hele lichaam. Met haar beide handen omvatte ze mijn gezicht en leidde mijn mond naar de hare. Het begon als een kus van medelijden, dacht ik, of troost. Aangenaam en warm. Maar vervolgens werd het iets anders. Haar mond ging open, en ik voelde de warmte en drang van haar tong op de mijne. Haar lichaam drukte tegen het mijne – of misschien was het andersom – haar borsten, dijen en bekken verwelkomden me, en de kilte die me in mijn verdriet gevangen hield, smolt weg. Ik kreunde van opgekropt verdriet en verlangen.
Ik maakte me los om weer op adem te komen en leunde naar achteren om Sarahs gezicht te bekijken. Boven haar schouder, in de deuropening, vingen mijn ogen een plotselinge beweging op. Daar, als verlamd, stond Miranda Lovelady; met grote ogen van schrik, gêne of verraad, of een verschrikkelijke combinatie van alle drie. Heel even staarden we elkaar aan, haar gezicht vuurrood en verkrampt, waarna ze zich omdraaide en ervandoor rende.
Instinctief rende ik achter het geluid van haar voetstappen aan, maar geen moment kreeg ik haar in zicht door de bocht van de gang. Ik hoorde het gekletter van de stang van de deur naar het trappenhuis en wist dat ze verdwenen was. Mezelf vervloekend keerde ik om en liep terug naar mijn werkkamer. Ook deze was inmiddels leeg, leger dan hij ooit had aangevoeld.
Godallemachtig. Hoe kon ik zo stom zijn geweest? Jarenlang had ik een reputatie opgebouwd als iemand van fatsoen, decorum en professionaliteit, en nu had ik die zomaar in de vuilnisbak gesmeten. Niet alleen was ik een grens over gegaan met een studente – een meisje dat jonger was dan mijn eigen zoon – maar ik had het ook nog eens gedaan ten overstaan van die ene postdoctorale studente wier respect het meest voor me betekende. Als Miranda wilde, kon ze mijn goede naam bij de andere promovendi en ook bij het universiteitsbestuur te grabbel gooien. Maar dat was niet mijn voornaamste zorg. Mijn voornaamste zorg was de blik van verwarring en pijn op haar gezicht. Ik vond het afschuwelijk daar de oorzaak van te zijn, haar te hebben gekwetst. Ook de gedachte dat ik met haar een dieperliggend probleem zou kunnen hebben, vond ik vreselijk. Was ik op een of andere manier te close met haar geworden? Ging er onder onze gemakkelijke samenwerking en vlotte galgenhumor iets schuil wat serieuzer en minder gepast was dan enkel kameraadschap? Was ik tijdens al die uren met haar in het lijkenhuis een grens, een sterke emotionele grens, overgegaan?
De hele weg terug naar huis piekerde ik over Miranda. Eenmaal in bed, liggend in het donker, dacht ik na over Sarah: hoe haar ogen naar me glansden, hoe haar mond op de mijne voelde, hoe haar borsten en heupen tegen me aan drukten. Voor het eerst sinds de dood van Kathleen voelde ik me in mijn lege bed seksueel opgewonden. Voor het eerst in vele maanden sliep ik vast, en voor het eerst in vele maanden werd ik moeizaam wakker.
Wat nu? Er schoot me een zin te binnen van Garrison Keillor, wiens radioprogramma jarenlang door de zender van de universiteit van Tennessee was uitgezonden: ‘Het leven is gecompliceerd, en niet voor hen die verlegen zijn.’ Helemaal mee eens, jongen. Helemaal mee eens.