15

Ik was een halfuur te vroeg voor de opgraving van Billy Ray Ledbetter, ondanks het feit dat de begraafplaats van Morgan County over de provinciale weg zo’n 65 kilometer ten noordwesten van Knoxville lag, pal aan de rand van de Cumberland Mountains.

De mensen van Cooke County gebruikten de Appalachen voor ginsengwortel, illegaal gestookte whisky en de wietteelt. De bewoners van de Cumberlands, inclusief die van de provinciehoofdstad met de onfortuinlijke naam Wartburg, reten eigenhandig de bergen open, op zoek naar goedkope kolen uit boven- en ondergrondse mijnen, waarna de bergkammen verminkt achterbleven en de bergbeken bijna stikten door puin en zuren.

Billy Ray had gewerkt in een wildcat mine , een illegale mijn waarvoor geen vergunning was verleend, totdat het bureau voor bodemwinning de mijn had ontdekt en deze had gesloten. Daarna dolf hij voedselbonnen en uitkeringen voor invaliden, die hij voornamelijk in raamloze wegrestaurants besteedde. In een van deze cafés waren hij en zijn vriend Eddie Meacham de confrontatie aangegaan met een stuk of vijf foute bikers. Helaas voor Meacham wist Billy Ray zijn pak slaag slechts achttien dagen te overleven, namelijk tot op de dag dat hij een lift naar Knoxville bietste om Eddie te vragen hem naar het ziekenhuis te brengen. Maar volgens Eddie zou hij dat niet meer levend bereiken. Na Meachams appartement te zijn binnengestrompeld, zakte Billy Ray prompt ineen, landde boven op een glazen salontafel en overleed ter plekke. Althans, zo luidde Meachams verhaal. En dat hoopte Burt DeVriess met de opgraving en het onderzoek te kunnen staven.

Een blinkende, zwarte lijkwagen wachtte met draaiende motor bij de ingang van de begraafplaats. Rockmuziek, hard genoeg om de doden te laten herrijzen, deed de getinte ramen trillen. Naast de auto stond een Caterpillargraafmachine in de kleuren geel en roestbruin. Vanuit de cabine smeekte Tammy Wynette me om achter mijn man te staan. Ik vroeg me af of er ooit iemand achter deze arme drommel had gestaan, wiens eeuwige rust we zo meteen zo wreed zouden gaan verstoren.

Indianen en newagelui zeggen dat het verkeerd is een lichaam op te graven nadat het ter ruste is gelegd. Het verstoort de geest van de dode, zeggen ze, en ik ben geneigd het daarmee eens te zijn. Helaas is het alternatief soms erger: een moordenaar die vrijuit gaat... of een onschuldige die levenslang achter de tralies belandt. Juist deze laatste nachtmerrie was wat ik met het verstoren van de geest van de overleden Billy Ray hoopte te voorkomen.

Het was een grijze, kille ochtend. Met ongeveer vijf man schaarden we ons rond een mistroostig klein graf buiten Wartburg. De begraafplaats lag samen met een piepklein houten kerkje op een smalle bergrichel. Het gezelschap rond het graf was stil en somber. Twee geüniformeerde hulpsheriffs van Morgan County hielden de wacht, alsof iemand het had voorzien op een triplex doodskist met daarin het lijk van een pauper dat al negen maanden lang had liggen ontbinden. Bob Roper, de aanklager van Knox County, die nog altijd hoopte zijn zaak tegen Meacham te kunnen redden, stond naast een forensisch antropoloog uit Louisiana. Hij had de man laten overvliegen in de hoop dat deze mijn getuigenverklaring over het mijns inziens onmogelijke wondtraject van het steekwapen kon weerleggen. Zelf stond ik beklagenswaardig genoeg naast Burt DeVriess, mijn wreker die nu mijn werkgever was, een situatie waarvan ik hoopte dat deze kortstondig en eenmalig zou zijn.

Afwezig was dr. Jessamine Carter, de regionale lijkschouwer uit Chattanooga, 160 kilometer ten zuiden van Knoxville. Ze zou ons, of liever het lichaam, na de opgraving treffen in het mortuarium van het universitair medisch centrum.

De advocaten hadden de degens gekruist over de vraag welke patholoog het lichaam opnieuw moest onderzoeken. Het was duidelijk dat die taak aan de lijkschouwer van Knox County, dr. Garland Hamilton, voorbijging aangezien Meachams schuld of onschuld nu juist afhing van de deskundigheid van zijn eerdere autopsie. Da Grease had gepleit voor een bekende patholoog uit een andere staat – een dr. Michael Baden of een dr. Kay Scarpetta – aangezien Hamiltons confrères uit Tennessee wellicht zouden aarzelen hem tegen te spreken. Maar de aanklager wierp tegen dat de lijkschouwers uit Tennessee maar beter konden worden ontslagen als het niet eens zeker was of ze wel in staat waren om in een moeilijke zaak als deze de waarheid te spreken – was dat wat meneer DeVriess eigenlijk wilde zeggen? Na wat sarcastisch gesteggel waren beide advocaten ten slotte overeengekomen dat dr. Carter mogelijk de juiste kandidaat voor deze klus was. Dr. Carter – ik mocht haar Jess noemen, want de afgelopen vijf jaar hadden we samen aan een handjevol zaken gewerkt – was afgestudeerd aan de medische faculteit van Harvard. Hoe en waarom ze in Chattanooga verzeild was geraakt, bleef voor mij een beetje een mysterie. Ze werd door velen gezien als een expert op het gebied van het onderscheid tussen antemortaal, perimortaal en postmortaal letsel. Dat wil zeggen, de wonden toegebracht vóór, tijdens of na het tijdstip van overlijden. Als er nog voldoende zacht weefsel over was, kon ze misschien achterhalen of Ledbetter inderdaad was doodgebloed als gevolg van een bizarre steekwond die ik niet had kunnen kopiëren op een dood lichaam.

Terwijl Tammy Wynette luidkeels haar laatste couplet galmde, reed de Caterpillar grommend de begraafplaats op en volgde de bestuurder de aanwijzingen van de hulpsheriff naar Ledbetters graf. Na een knikje van Bob Roper begon de grijper in de stenige, rode aarde te klauwen.

De grond was nog altijd zacht. Het duurt jaren voordat verstoorde aarde weer de oude compactheid heeft, en zelfs dan nog zal hij nooit meer zo hard worden als voorheen. Antropologen varen er blind op; het stelt ons in staat begraafplaatsen uit de oudheid te ontdekken. Zo heb ik in het begin van mijn loopbaan meer dan een dozijn zomers doorgebracht met het opgraven van eeuwenoude graven van de Arikira-indianenstam in Zuid-Dakota, waarbij ik het rijzende water van een nieuw Corps of Engineers-waterreservoir net even een stapje voor bleef. De cirkelvormige Arikiragraven lagen onder een fijnkorrelige, door de wind aangevoerde laag teelaarde van zo’n dertig centimeter dik. Na een paar zomers met de hand te hebben geploeterd, begon ik wat te experimenteren en ik ontdekte dat een grondegaliseerder voor de aanleg van wegen de perfecte machine was om de graven mee bloot te leggen. Met zo’n apparaat kon de grond telkens in lange, gelijkmatige plakken van zo’n dertig centimeter dik worden afgeschraapt. Zodra het niveau van de graven was bereikt, doemden in de onderlaag mooie cirkels van lossere aarde op. Met deze machines vorderde het werk opeens tienmaal zo snel, tot groot plezier van onze sponsors van het Smithsonian Institute, maar tot wanhoop van indianenactivisten, jaren later.

Ook de technische recherche benut deze grondeigenschap graag. In plaats van een heel veld of bos te moeten omspitten omdat er ergens een lichaam begraven zou liggen, prikt men met een T-vormige ‘voeler’ in de grond, een dunne stalen staaf met een gelast handvat aan de bovenkant. Wil de staaf niet de grond in, dan is die waarschijnlijk onverstoord. Laat de staaf zich gemakkelijk omlaag duwen, dan weet men dat iemand hier onlangs heeft gegraven. Een geavanceerdere versie van deze stalen voeler is de grondscanner die we op de Bodyfarm hebben meegeholpen te verfijnen. Door een scanner gewoon over de grond te slepen, kan een technicus (door magnetische dwarreltjes en kronkeltjes te bekijken die mij helemaal niets zeggen) de relatieve dichtheid van de grond aflezen en zien waar de aarde verstoord is geweest.

De graafmachine rammelde en bokte terwijl hij het graf openbrak. Met elke nieuwe hap groeide de berg aarde naast het graf, totdat een harde bonk en een schrapend geluid ons vertelde dat de grondwerker de bovenkant van de betonnen bak rondom het graf had bereikt. Na nog wat geschraap – ik vreesde voor het glazuur van mijn tanden, want het klonk alsof honderden vingernagels over evenzoveel schoolborden krasten – bracht de bestuurder de grijper omhoog en klom uit zijn cabine. Hij pakte een paar stalen kettingen van de achterkant van de graafmachine. De vier metalen haken haakte hij in de ogen van de betonnen afdekplaat en hij bevestigde de kettingen aan de grijper. Weer terug in zijn cabine trok hij de ketting strak. Kluitjes rode aarde vielen van de betonnen randen nu de afdekplaat werd opgehesen. De bestuurder zwaaide de kraan opzij en liet de plaat zakken op het vochtige gras, waar een verdwaald plastic boeket het moest ontgelden.

‘Doc, waarom hebben al die graven toch zo’n betonnen minikelder?’ vroeg DeVriess. ‘Het lijkt me een beetje zinloos. Ik bedoel, dat lichaam vergaat hoe dan ook, toch?’

‘Zeker,’ antwoordde ik. ‘Maar mensen, de levenden – degenen voor wie begrafenissen, doodskisten en begraafplaatsen bedoeld zijn als troost – denken daar liever niet aan, en dus stellen ze het uit met balsemen, roestvrijstalen doodskisten en grafkeldertjes van gewapend beton.’ DeVriess rolde wat met zijn ogen en schudde zijn hoofd om zoveel dwaasheid. Het stuitte me tegen de borst, net als zijn zelfingenomen hooghartige attitude. En dus ging ik verder. ‘Voor uw cliënt kunt u maar beter hopen dat de betonnen container netjes dicht is gebleven, dat die goedkope houten kist nog droog is en dat de begrafenisondernemer niet heeft bezuinigd op het balsemen, wat velen wél doen. Alleen dat zou hem, en uw zaak, kunnen redden.’ Al pratend verhief ik mijn stem en ik merkte dat ik hier en daar werd aangekeken. Ik klapte mijn mond dicht en liep naar de overzijde van het graf.

Het beton had weliswaar het meeste grondwater buitengehouden, maar niet alles. De rubberen afdichtstrip rondom de betonnen rand moest iets zijn verschoven, want een klein, viezig lusje bungelde naar binnen. Een modderig plasje omringde de kist, die nog wat nawiebelde van het gepor van de graafmachine. De doodgraver hurkte voorzichtig op de rand van de betonnen omlijsting en schoof een paar netten om de uiteinden van de kist. Het was alsof je een stuk tandzijde om een reuzentand wikkelde. Nadat de uiteinden aan de grijper waren geknoopt, werd ook de kist omhoog gehesen. Terwijl die uit het graf oprees, druppelde er wat smerig grauw water uit een van de hoeken, en ook toen de kist eenmaal op de grond stond. Ik was blij dat ik niet had aangeboden de kist met mijn pick-up naar het mortuarium te rijden. De doodgraver, de bestuurder van de graafwerker en de twee hulpsheriffs hesen de kist achter in de lijkwagen waarna de minikaravaan als in een bizarre film die werd teruggespoeld, terugreed naar Knoxville.

Het lijkenhuis / druk 1
titlepage.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_0.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_1.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_2.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_3.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_4.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_5.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_6.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_7.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_8.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_9.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_10.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_11.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_12.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_13.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_14.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_15.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_16.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_17.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_18.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_19.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_20.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_21.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_22.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_23.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_24.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_25.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_26.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_27.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_28.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_29.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_30.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_31.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_32.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_33.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_34.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_35.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_36.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_37.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_38.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_39.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_40.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_41.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_42.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_43.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_44.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_45.xhtml