36
Het licht van een paar koplampen danste over de gehavende JetRanger. Er hobbelde een voertuig over het veld in de richting van het wrak. Ik vroeg me af welk groepje het eerst arriveerde: de tbi -agenten of mijn forensisch assistenten.
Met de satelliettelefoon die Jim O’Conner me had gegeven, had ik Miranda weten te bereiken. Het was verdraaid lastig om op deze dag een forensisch team bij elkaar te krijgen. Het was niet alleen zaterdag, maar het was ook nog uitgerekend de zaterdag die precies midden in de vierdaagse herfstvakantie van de universiteit viel. Normaliter waren de gangen en kantoren onder het stadion zelfs in het weekend vergeven van de studenten antropologie; vandaag waren ze kennelijk net zo schaars als maagden op een corpsfeest. Miranda had na een halfuur teruggebeld om te melden dat haar pogingen om nog twee postdoctorale studenten te charteren vruchteloos waren gebleken. ‘Bel Art Bohanan,’ zei ik. ‘Die heeft geen verstand van botten, maar hij is goed in het behandelen van bewijsmateriaal en het fotograferen van plaatsen delict. En probeer Sarah Carmichael.’
‘Wie is dat? Ik ken haar niet.’
Haar vraag bezorgde me een ongemakkelijk gevoel. ‘Ze zit in een van mijn klassen. Op de campus moeten ze haar telefoonnummer hebben.’
‘Sarah Carmichael. Is ze doctorandus of al doctor?’
‘Ze... ze is eigenlijk een postdoctoraal student.’
Er volgde een lange stilte. ‘Heeft ze osteologie gedaan?’
‘Niet precies, nee. Maar ze kent het handboek praktisch uit haar hoofd.’
Opnieuw een stilte, zelfs nog langer nu. ‘Is ze wie ik denk dat ze is?’
‘Waarschijnlijk. Ja. Luister, het is de studente die je mij zag kussen, oké? Het spijt me; ik weet dat het wat vervelend is, en ik vind het niet leuk haar erbij te halen, maar als je verder niemand kunt vinden, is zij misschien wel onze beste keuze. Ze is pienter, ze heeft een hoop basiskennis en ze zal prima overweg kunnen met het vastleggen van gegevens en het invullen van de lijst van skeletcomponenten.’ Dat laatste was een chique aanduiding voor wat neerkwam op een contourtekening van het menselijk geraamte. Bij dit soort veldwerk wees ik altijd een student aan om met een potlood of een pen de omtrek van elk bot in te kleuren. Het leek eigenlijk op een pagina uit een Halloweenkleurboek. De enige plekken waar het lastig was om binnen de lijntjes te blijven, waren de handen, de voeten en de schedel. Behalve dat het sneller en gemakkelijker was dan de namen van de beenderen op te schrijven, toonde de tekening me met één oogopslag wat we aan botten hadden gevonden en wat er ontbrak. Ik vertrouwde erop dat Sarah het absoluut geen probleem zou vinden om alles nauwgezet in te vullen.
‘We hebben haar hulp niet nodig,’ zei Miranda. ‘Dit lukt ons wel zonder haar.’
‘Nee, dat lukt ons niet, Miranda. Jouw rechterarm zit in het gips, weet je nog? Met een gebroken arm kun je echt niet tegelijkertijd botten identificeren, dingen opschrijven en alles in zakken doen. Bel Sarah.’
Ondanks de duizenden kilometers omhoog naar de communicatiesatelliet en weer terug naar de aarde kon ik Miranda’s verbolgen ademhaling horen. In mijn verbeelding kon ik zelfs haar opengesperde neusgaten zien. ‘Verdomme,’ mopperde ze ten slotte, ‘u vraagt wel veel van me, weet u dat?’
‘Dat weet ik, en het spijt me. Maar ik vraag het niet voor mezelf. Ik vraag het voor die dode in de helikopter hier en voor zijn broer, de sheriff, die zo-even met de traumaheli is vertrokken, en voor hun ouders, die nog niet eens weten dat een van hun zoons zojuist is omgekomen. Het is een gecompliceerde boel hier, Miranda, en ik heb hulp nodig. Vooral jouw hulp. Dus alsjeblieft.’
Twee uur na deze wrevelige woordenwisseling kwam de pick-up van de faculteit door het dal gehobbeld, met Miranda achter het stuur. Art zat naast haar als navigator en Sarah zat ineengedoken op het klapstoeltje achter hen. Ik wenkte hen naar de voorkant van de helikopter, zodat de koplampen het vernielde interieur zouden verlichten. ‘Wauw,’ zei Miranda toen ze uit het voertuig sprong, waarbij haar oranje gips bijna opgloeide in het duister. ‘Die tunnel van kudzu is echt ongelofelijk. Zo Toscane – dat hele druivenprieeleffect – met een big ol’ East Tennessee-draai.’ Ze leek relaxt en blij. Was het de adrenaline die een praktijkgeval als dit met zich meebracht of had ze tijdens de rit een band gekregen met Sarah? Hoe dan ook, ik was opgelucht. ‘Na drie jaar en vijftig lijken is dit wel de coolste.’ Ze ontgrendelde het raam in de overkapping van de achterbak en begon met haar ene goede hand spullen uit te laden.
Art zwaaide hallo en trakteerde me op een vette knipoog, vast een code voor het een of ander, maar ik had de tijd noch de privacy om hem ernaar te vragen. Vervolgens bevrijdde Sarah zich uit het krappe klapstoeltje. De glimlach die ze me schonk, oogde nog steeds wat onbeholpen, maar de gêne ervan viel in het niet bij de opwinding in haar ogen. Wie weet had ik toch niet alles voorgoed verknald.
De twee uur die ze nodig hadden gehad om de plek te bereiken, had een eeuwigheid geleken, maar al waren ze eerder aangekomen, we hadden toch niet eerder kunnen beginnen omdat het wrak van de heli nog maar net voldoende was afgekoeld.
Ik had net mijn assistenten voorgesteld aan Williams – ik was verbaasd dat Art de hulpsheriff niet al eens eerder had ontmoet bij een van de bezoekjes die we samen aan Cooke County hadden afgelegd – toen Art naar de toegang tot de vallei wees. ‘Heb jij misschien pizza’s besteld, Bill?’
Langzaam naderde een Crown Victoria over het veld naar de plek waar wij stonden. Ik wist dat het geen pizzakoerier was, tenzij Domino’s sinds kort chauffeurs was gaan rekruteren onder tbi -agenten.
Hulpsheriff Williams en ik waren bijna op de vuist gegaan over het al dan niet inroepen van de tbi . Zodra het stof van de LifeStar-heli was neergedaald, had ik de satelliettelefoon tevoorschijn gehaald om hen te bellen. ‘Komt niks van in, verdomme!’ had de hulpsheriff gezegd toen ik zei wat ik ging doen. ‘Ik heb hier de leiding, en ik zeg nee.’ Nu de sheriff was uitgeschakeld en Orbin dood was, was Williams inderdaad de hoogste politieofficier ter plekke. En bovendien van het hele district. Maar hij was een commandant zonder ondergeschikten en leek niet te weten hoe verder te gaan. Toen hij weigerde de tbi erbij te halen, stelde ik voor de verkeerspolitie van Tennessee in te schakelen, maar ook dat wilde hij niet hebben. ‘Hallo, iemand moet toch de bevoegdheid krijgen,’ bitste ik. ‘We bevinden ons niet op federale grond, dus we kunnen niet de hulp van de fbi inroepen. Onze beste keus lijkt mij jouw nieuwe vrienden bij de tbi .’
Dat laatste had ik niet willen zeggen, maar in het vuur van ons gesprek liet ik het me toch ontvallen. Williams werd lijkbleek en vervolgens kleurde hij rood van woede. Mijn poging tot een uitleg – dat ik naar de bibliotheek moest om een boek terug te brengen en dat ik hem toevallig op de trap van het federale gebouw met Steve Morgan had zien praten – klonk zelfs mijzelf wat slap in de oren. ‘Luister,’ had ik ten slotte gezegd, ‘iemand heeft zojuist de broer van de sheriff doodgeschoten. Jij beschikt niet over de middelen om een groot onderzoek in te stellen. Vraag om assistentie. Dat is je enige hoop om de dader te kunnen grijpen.’ Hij keek nog steeds bedrukt, maar weerhield me er niet van het telefoontje te plegen.
De voorste portieren van de Crown Vic zwaaiden tegelijk open. Een grimmig kijkende Steve Morgan kwam achter het stuur vandaan, en Brian ‘Rooster’ Rankin stapte aan de passagierskant uit. Nu zijn ware identiteit bekend was, had Rankin zijn petje en overall verruild voor een blazer en een zijden das.
Williams en Morgan knikten wat opgelaten naar elkaar, zoals mensen doen die elkaar wel kennen maar dat liever niet toegeven. Zo ongeveer als twee predikanten die elkaar in een stripclub tegen het lijf lopen. Rankin daarentegen stelde zichzelf uitdrukkelijk voor aan Williams, wat mij duidelijk maakte dat de hulpsheriff hem niet in het federale gebouw had ontmoet. Dat sneed hout – hij werkte toen immers nog undercover. Terwijl Rankin hem de hand schudde, verried Williams’ gezicht een duidelijke mix van verwarring, schrik en angst. Toen ik dat zag, wist ik dat Rankin – de undercover Rankin – in een of andere onverkwikkelijke of illegale context omgang moest hebben gehad met de hulpsheriff.
De twee agenten beraadslaagden even met iedereen. Eerst gaf ik een korte opsomming van de gebeurtenissen. Vervolgens stelden ze Williams een paar vragen: waar en wanneer hij van de schietpartij had gehoord, wanneer hij arriveerde, enzovoorts. De twee verontschuldigden zich een moment en trokken zich terug in hun auto, waar ze op zachte, ernstige toon met elkaar overlegden. Toen ze zich weer bij ons voegden, leek Morgan de leiding op zich te hebben genomen. ‘We stellen het volgende voor,’ begon hij op een toon die eigenlijk niet uitnodigde tot commentaar of het stellen van vragen. ‘Ik blijf hier met doctor Brockton en zijn team terwijl ze de heli leeghalen. Agent Rankin zal met hulpsheriff Williams terugrijden naar het bureau om meer achtergrondinformatie te krijgen, de vastgelegde telefoongesprekken met de meldkamer door te nemen en relevante dossiers te bekijken.’
‘Ik ga niet weg,’ zei Williams. ‘Deze plaats delict bevindt zich in Cooke County, ik was als eerste officier aanwezig en dus heb ik hier de leiding.’
De tbi -agenten wisselden even een blik uit, waarop Rankin Williams bij zich wenkte. ‘Leon – buddy – kom es effe onder vier oogjes lullen met je ouwe maatje Rooster, hm?’ Hij wees naar Leons jeep, en ze stapten in. Deze keer klonken de stemmen – in elk geval die van de hulpsheriff – vrij luid. Tot mijn verbazing werd de motor van de Cherokee opeens gestart en hobbelde het voertuig, met daarin de hulpsheriff en de undercoveragent, weg het dal uit.
Morgan glimlachte even vrolijk naar me. ‘Die samenwerking van politiediensten onder elkaar,’ sprak hij, ‘zoiets moois.’ Ik wachtte, hopend dat hij me wat meer zou vertellen over de invloed die Rankin schijnbaar had op Williams, maar hij deed het niet. ‘Ik zal jullie niet langer van je werk afhouden,’ zei hij met een blik naar de helikopter.
We begonnen met het in kaart brengen van de plek waar de heli was gecrasht. Ik verzocht Sarah een ruwe schets te maken van de plek terwijl Art en Miranda de coördinaten van enkele opvallende oriëntatiepunten zouden bepalen. Met de komst van gps-ontvangers was het een koud kunstje geworden om een bepaalde plek in kaart te brengen. Met één toets kon je nu uiterst nauwkeurig de geografische breedte en lengte van een plek vaststellen en dit zelfs over een kaart op het schermpje heen leggen. Maar ik wilde de ouderwetse kaart en metingen nog niet gedag zeggen. Immers, accu’s raken leeg, schermpjes branden in, printplaten haperen, zelfs satellieten gaan kapot. Bovendien hebben de meeste gps- apparaatjes een foutmarge van een tot drie meter. In het slechtst denkbare scenario kan dat betekenen dat ik een halfjaar later naar een plaats delict terugkeer, ga graven op de plek die het apparaatje aangeeft, en er dan ruim drie meter in alle richtingen naast kan zitten. Als je met een troffel naar een ontbrekend tongbeen zoekt, is een cirkel met een diameter van ruim zes meter een enorm oppervlak.
Een voor de hand liggend en ondubbelzinnig oriëntatiepunt voor onze coördinaten was het huis – vooral de zuidwesthoek van de veranda ervoor, het dichtstbijzijnde punt naar het wrak. Met een kompas bepaalde Art de hoek naar het midden van de cockpit. ‘255 graden,’ riep hij. Sarah tekende een pijl en noteerde de meting op haar kaart. Nadat Art een lang meetlint tussen de hoek en de heli had uitgerold, noteerde Sarah ‘26,67 meter’ onder de kompaspeiling. Voor het tweede oriëntatiepunt kozen ze een grote Canadese den; deze boom stond in zijn eentje naast de smalle beek die door de vallei liep en zich uiteindelijk in de klimoptunnel stortte. De heli lag op 22,55 meter en 128 graden van de voet van de den. Dus tenzij het huis werd weggevaagd en de boom werd omgehakt, zouden we de plaats van de crash nog jarenlang met precisie en zekerheid kunnen lokaliseren, met of zonder gps .
Een voordeel van de crash, als je het zo mocht zeggen, was dat de meeste resten zich nog in de cockpit bevonden. Tijdens mijn jaren in Knoxville had ik verscheidene crashes in de Great Smoky Mountains onderzocht. Die toestellen – een paar propellervliegtuigen en een tankvliegtuig van het leger – vlogen horizontaal toen ze neerstortten, waardoor wrakstukken en lichaamsdelen over honderden meters werden verspreid. Orbins helikopter was natuurlijk nagenoeg recht naar beneden gevallen, dus hoewel zijn lichaamsdelen aanzienlijke verwondingen hadden opgelopen – eerst door de kracht van de crash, vervolgens door de brand – waren ze in elk geval niet in alle richtingen weggeslingerd.
De helikopter was op zijn kant neergekomen, wat het werk bovendien gemakkelijker maakte. Als hij rechtstandig was gecrasht, zouden de motor en de horizontale schroef de cockpit hebben vermorzeld en hadden we ons een weg naar binnen moeten snijden of wrikken. Nu kon ik door de verbrijzelde voorruit zo de cockpit in leunen, die grotendeels intact was gebleven.
Terwijl ik opstapte naar het open gat van de verdwenen ruit sloeg de lucht van verbrand vlees me op de keel. Ik wist dat tegen de tijd dat ik klaar was mijn kleding en zelfs mijn haar en huid van deze onvergetelijke stank zouden zijn doordrongen: verschroeid en bedorven, maar ook met een misselijkmakende zoete, weeë ondertoon. Het beste was maar gewoon op te schieten. Ik leunde naar binnen en stond oog in oog met de gapende schedel van Orbin Kitchings.
De schedel leunde tegen de lijst van het portier en de rand van de stoel. De bekleding van de zitting was verdwenen, en de linkerzijde van het geblakerde frame en de veren waren door de klap geplet. Orbins ogen – wat ooit zijn ogen waren geweest – waren nog slechts zwartgeblakerde sintels in hun oogkassen; ze leken eerder op stukjes houtskool dan op vensters tot de ziel. Maar goed, het weinige dat ik van hem had gezien, leek op een behoorlijk zwarte ziel te wijzen.
Het zachte weefsel van de schedel was grotendeels weggebrand, maar de gapende onderkaak hing nog min of meer op zijn plaats, wat de mond het uiterlijk gaf van een geeuwende, gillende, lijkenetende geest. Ergens herinnerde dit beeld me een beetje aan Leena, realiseerde ik me – en vervolgens drong het besef tot me door dat het meer dan een beetje was. Net als bij haar ontbraken ook bij Orbin Kitchings twee snijtanden in zijn bovenkaak. En terwijl ik zijn gebit bestudeerde, schoot er opeens een ander beeld door mijn hoofd: de foto van Tom Kitchings terwijl hij zich door het smalle gedeelte van de grot wurmt, met zijn op elkaar geklemde tanden die door de inspanning even zichtbaar waren. ‘Krijg nou wat,’ zei ik zachtjes. De genenvijver van Cooke County vormde een opmerkelijk kleine en ondiepe massa van protoplasma.
Orbin was vastgesjord in zijn gordels omgekomen. De nylon riemen van zijn uitrusting waren door het inferno verteerd. Orbin, of wat er van hem over was, was aan het roer van zijn vergane schip gebleven en oogde nu als een piloot van de verdoemden. Een aantal van mijn studenten had de uitwerking van vuur op vlees en botten onderzocht, en één keer had ik toegekeken hoe een van hen een mensenhoofd op een barbecuerooster verbrandde. Na slechts enkele minuten op de hete kolen was de huid op het voorhoofd opengebarsten en naar achteren gekruld, precies zoals Orbin in slowmotion door een of andere sadistische god van het vuur leek te zijn gescalpeerd. Naar de mate van verassing en verkleuring op Orbins schedel te oordelen – van het grijze voorhoofdsbeen tot het karamelbruine achterhoofdsbeen – was de hoofdhuid van de hulpsheriff slechts geleidelijk van zijn schedel losgekomen.
Wie weet konden we zijn lichaam in zijn geheel uit het wrak halen. Dat zou ons werk er een stuk eenvoudiger op maken. Ik wilde evenwel niet het risico lopen de schedel te beschadigen, dus pakte ik een scalpel uit mijn gereedschapstas. Met een hand kantelde ik de schedel voorzichtig naar achteren en met de ander bewoog ik het ontleedmes heen en weer zodat de verbrande resten van het bindweefsel en het ruggenmerg van elkaar loskwamen. Terwijl ik de schedel optilde, rechtte ik mijn rug en toonde hem aan mijn teamgenoten.
Art floot even tussen zijn tanden nu hij het gat in het midden van het voorhoofd zag. Het had een diameter van wel bijna tweeënhalve centimeter; de randen waren grillig, en vanuit het midden liepen breuklijnen als kromme spaken in een gemangeld wiel. ‘Dat is een grote wond,’ zei hij. ‘De kogel moet een beetje plat zijn geslagen toen hij door de voorruit vloog. Knap staaltje schietkunst trouwens,’ voegde hij eraan toe. ‘Of ongelofelijk veel mazzel. Ik durf te wedden dat Orbin de schutter recht in de ogen keek toen die de trekker overhaalde. Over de dood in de ogen kijken gesproken.’
‘Als hij Keanu Reeves in The Matrix was geweest,’ merkte Miranda op, ‘had hij die kogel kunnen ontwijken.’
‘Als hij Christopher Reeve in Superman was geweest, was hij afgeketst.’
‘Als hij Superman was geweest, had hij niet achter de knuppel van een heli gezeten,’ wees Sarah er fijntjes op.
‘Klopt helemaal,’ viel Art haar bij. ‘Bovendien zou hij zijn telescopische zicht hebben gebruikt om die vent te spotten. En zijn hittestraal om hem in lichterlaaie te zetten.’
‘Zo is het wel weer genoeg,’ zei ik. ‘Mijn hoofd gaat tollen van dit soort complexe forensische hypotheses.’
Ik overhandigde de schedel aan Miranda en leunde weer naar binnen om te bekijken hoeveel van het lichaam nog intact was. De armen en onderbenen waren helemaal verbrand, wat geen verrassing was: omdat ze dun en cilindrisch van vorm waren en er zuurstof rondom was, gingen ze in een brand steevast als eerste verloren. Een aantal van de overgebleven botten lag op het verwrongen metaal van het portier; andere waren tot een bizarre ophoping samengesmolten met het verbrijzelde plexiglas, vervolgens afgekoeld en verhard tot een klonterige, zwarte massa.
Zijn ribben lagen bijna geheel bloot, behalve op de rug, waar ze aan de wervelkolom vastzaten. Daar hadden de leren bekleding en het opvulsel van de stoel het vlees tijdens de eerste paar minuten van de brand beschermd tegen het vuur. Datzelfde gold voor Orbins achterwerk en de achterkant van zijn dijbenen. Het zou een onhandige klus voor twee personen worden om zijn romp via de voorruit uit het toestel te worstelen. ‘Miranda, zorgen jullie dat er een lijkenzak open op de grond ligt?’ riep ik. ‘Art, heb jij al handschoenen aan?’
‘Ja,’ antwoordde hij, zijn vingers in een paar paarse handschoenen wurmend, ‘ik heb ze aan, maar ik kan mijn bijpassende handtasje nergens vinden. Wat heb je nodig?’
‘Kom, help me even hem eruit te wurmen, wil je?’
‘Met alle plezier.’
Zodra Miranda en Sarah de witte zak open hadden geritst en aan mijn voeten hadden gelegd, reikte ik door de linkerruit van de cockpit en schoof mijn handen onder de linkerheup en de ribben van het lijk. Art leunde door de opening aan de rechterkant naar binnen en wrikte zijn handen achter de rechterschouder en heup. ‘Oké, ik tel af,’ zei ik, ‘een, twee, dríe!’ Kreunend van de inspanning tilden we de verkoolde romp van de stoel en het raam en bewogen onze last naar de opening.
‘Wacht even; ik heb geen grip,’ zei Art, en opeens had ik het gehele gewicht te dragen. Toegegeven, dat was aanzienlijk minder dan wat het ooit geweest was, maar nog altijd aardig zwaar voor een academicus van middelbare leeftijd, die in een rare hoek voorovergebogen staat.
‘Schiet op, ik hou hem niet meer,’ hijgde ik.
‘Oké, ik heb hem weer; daar gaat ie,’ zei Art en ik voelde mijn last lichter worden.
Terwijl we de romp uit de heli manoeuvreerden, bleef een dijbeen achter de middelste stijl van de voorruit haken. Ik verloor mijn evenwicht en struikelde naar achteren, recht in Miranda’s armen. Het lijk wentelde om en plofte boven op mijn voeten. ‘Verdomme,’ bracht ik uit.
‘Het is maar goed dat we geen ambulancebroeders zijn,’ merkte Art op. ‘Als hij niet al dood was, zou hij dat nu wel zijn. En anders zou hij direct zijn advocaat bellen.’
Even later trok ik de zijkanten van de zak rond de romp omhoog en ritste hem dicht. ‘Laten we ieder een hoek vastpakken,’ stelde ik voor, ‘dan leggen we dit alvast in de pick-up.’ Met z’n vieren bleek het verrassend licht – niet meer dan negen kilo de man.
Miranda en Sarah bereikten als eersten de achterkant van de pick-up. ‘We leggen hem hier op de laadklep, klauteren erin en schuiven hem verder naar binnen,’ opperde Miranda. Ze klauterden een stuk eleganter omhoog en onder de lage kap de achterbak in dan ik gedaan kon hebben. ‘O, was ik nog maar zo jong en lenig,’ zei ik terwijl ik mijn hoek naar hen toe tilde en doorschoof.
‘O, werd ik maar door assistentes op mijn wenken bediend,’ reageerde Miranda ad rem. Vanuit de donkere bak hoorde ik Sarah hoestend een lach onderdrukken.
‘Dat zal nooit gebeuren als je het faculteitshoofd kwaad maakt en hij je laat zakken,’ zei ik.
‘Dat zou hij niet durven. Ik heb hem de afgelopen twee jaar van de ondergang gered. Zonder mij zou hij verloren zijn.’
‘Klopt,’ zei ik, ‘maar op dit moment bereid ik je vervanger voor.’
‘Dat dacht ik niet,’ zei Sarah. ‘Het betaalt beroerd en de werktijden stinken. Net als de patiënten.’
‘O, die had ik nog niet gehoord,’ gaf ik toe. ‘Sta me toe dat ik me even terugtrek om een geestig weerwoord te bedenken.’ Ik ging terug naar de cockpit om de botten uit het wrak te bevrijden. Het eerste wat ik eruit haalde, was een opperarmbeen. ‘Zo te zien werd zijn linkerarm door de klap afgerukt,’ zei ik tegen Miranda. ‘Weet je hoe ik dat kan zien?’
Miranda bekeek het bot terwijl Sarah het in de lijst intekende. ‘Nou, het ene uiteinde is helemaal zwart, en het andere is grijs,’ zei Miranda. ‘Dat is een aanwijzing, neem ik aan?’
‘Noem je dat soms differentiële verbranding?’ vroeg Sarah naar binnen leunend.
‘Juist – heel goed,’ zei ik. Miranda trok haar wenkbrauwen op, maar glimlachte vervolgens met tegenzin bewonderend. ‘Zie je de schouderkop,’ vroeg ik, ‘waar de arm aan de schouder zit? Die is helemaal verbrand. Die grijze kleur duidt erop dat al het organische materiaal is verast, zodat er alleen maar mineralen overblijven. Kijk maar eens naar al die breuklijntjes.’ Aandachtig bekeken ze het bot. ‘Voorzichtig, het is bijzonder broos, als beenderen die zijn gecremeerd. Het aanhechtingspunt, bij de elleboog, is min of meer karamelkleurig, wat betekent dat het daar minder erg is verbrand. Omdat...?’
‘Omdat het nog een poosje door zacht weefsel werd beschermd,’ antwoordde Miranda vlug. Ze overhandigde het opperarmbeen aan Sarah, die het in een bruine, papieren zak deed die ze vervolgens labelde en nummerde.
‘Precies.’ Ik reikte in de cockpit en haalde een paar botten tevoorschijn die aan de onderkant nog aan elkaar zaten. ‘Zo te zien vertonen het linkerscheenbeen en kuitbeen hetzelfde patroon van differentiële verbranding, dus waarschijnlijk heeft de klap ook zijn onderbeen eraf gerukt.’ Ik gaf de botten door zodat de meiden ze konden inventariseren, bestuderen en verpakken. ‘En het linkerdijbeen vertoont halverwege de diafyse kenmerken van verassing. Dat betekent dat de spier vermoedelijk door de kracht van de klap is opengereten.’ Ik hield het dijbeen voor me, en Art boog voorover om wat close-upfoto’s te maken van het verbrandingspatroon. De flits deed pijn aan mijn ogen. ‘O, geeft niks hoor, Art,’ reageerde ik. ‘Ik had mijn netvliezen hier eigenlijk toch niet nodig.’
‘Sorry, maar ik had gehoord dat je met je ogen dicht botten kunt herkennen, dus ik dacht dat je toch niet keek. Die differentiële verbranding waar jullie het over hebben – is dat forensisch gezien van belang?’
‘Niet in dit geval – we weten immers al hoe hij is omgekomen, want dat heb ik zelf gezien. Net als nog twee ooggetuigen – of eigenlijk drie, de dader meegeteld. Maar stel dat we deze botten in een uitgebrand huis aantroffen, dan zou het wel belangrijk zijn – het zou vermoedelijk betekenen dat het lichaam al vóórdat het verbrandde, werd verwond of in stukken gesneden. Dus niet een gewone brand, maar eerder brandstichting met de bedoeling sporen van een moord uit te wissen.’
Na de eerste paar beenderen, en de eerste paar minicolleges, kregen we een rustig, efficiënt ritme te pakken. Zonder zelfs maar te kijken, me om te draaien of te spreken reikte ik Miranda de botten aan, waarop zij ze verbaal identificeerde. En terwijl Sarah het hele geraamte inkleurde, nam Art het inpakken en labelen van haar over. Al snel lag de grond bezaaid met bruine, papieren zakken, alsof hier een gruwelijke, kannibalistische picknicklunch werd gehouden.
Geleidelijk aan was ik zo afgedaald tot bij de pedalen vlak bij de cockpitkoepel, of wat daarvan over was. ‘Hé, Art,’ riep ik terwijl ik weer een handvol veraste voetbeentjes uit het wrak bevrijdde, ‘ik weet dat je met de pedalen in een vliegtuig het richtingsroer bedient, maar hoe zit dat met een helikopter? Die heeft immers geen roer. Ze zijn toch niet voor het gas, of wel?’
‘Nee,’ zei hij en reikte achter mijn rug om naar binnen om te wijzen naar een verbogen metalen buis die in het midden van de cabinevloer bevestigd zat, ‘de gashendel zit in deze knuppel hier, die in een heli de collective wordt genoemd. De pedalen bedienen de staartschroef, die op een vreselijk ingewikkelde manier als een richtingsroer werkt. Om naar links te gieren, of te zwenken, trapt de piloot op het linkerpedaal, waardoor de staartschroef de staart naar rechts duwt. Ik heb eens een keer geprobeerd zo’n ding te vliegen.’
‘En?’
‘Nou, zoals Lyle Lovett al zingt: “ Once is enough ”. Die coördinatie tussen hand en oog, hersens en machine – het is een van de moeilijkste dingen die ik ooit heb geprobeerd. Telkens als ik één ding bijna goed had, gingen er wel twee of drie dingen fout genoeg om opeens ondersteboven of zijwaarts te vliegen. Toen we weer levend en wel waren geland, kuste de vlieginstructeur zowaar de grond.’
Opeens werd zijn aandacht door iets getrokken. Hij keek nog eens in de cockpit en wees naar een rechthoekig voorwerp. ‘Bill, zou ik dat doosje even mogen pakken?’ Ik knikte en stapte opzij. Art leunde in de cockpit en raapte het verkoolde voorwerp, niet veel groter dan een sigarettenpakje, op en legde het naast hem op de grond. Vervolgens leunde hij opnieuw naar binnen, tuurde rond en verscheen weer, nu met een iets groter metalen doosje. Hij nam beide voorwerpen mee naar Sarah en gebaarde met het kleinste doosje naar een zak. Ze hield hem open en hij stopte ze erin.
‘Hoe moet ik dit labelen?’ vroeg ze.
‘Zet er maar “RF-apparaat” op, met een vraagteken erachter,’ zei hij.
Even keek hij peinzend voor zich uit, liep naar de achterkant van mijn pick-up en voelde met zijn hand langs de onderkant van de bumper. ‘Eureka!’ riep hij en hij rukte iets los. Het was weer een klein metalen doosje, waaraan een draadje bungelde.
Ik staarde ernaar, maar herkende het niet. Toch had ik vaak genoeg onder mijn bumper gekeken om de reservesleutel te pakken, die ik in een magnetisch doosje bewaarde. ‘Wat is dat?’
‘Een zendertje.’
‘Wat voor een?’
‘Een RF-volgbaken. Iemand heeft een zendertje op je pick-up geplaatst.’ Ik deed nog steeds mijn best het te vatten. ‘Net als die zendertjes die biologen in Yellowstone Park om de hals van wolven doen,’ legde hij uit en wees naar het helikopterwrak. ‘Zie je die metalen uitsteeksels uit het dak van de cockpit steken? Dat is een richtantenne die het signaal van dit zendertje oppikt. De doosjes die ik net in de cockpit vond, zijn de ontvanger en het bedieningsapparaatje. Ze pikken het signaal van het zendertje op en rekenen je richting en afstand uit. Orbin volgde je, Bill.’
‘Waarom zou Orbin me willen volgen?’
‘Tja, misschien dachten de sheriff en zijn jongens dat jij ze naar O’Conner zou kunnen leiden. Of misschien was dit een soloactie van Orbin, en wilde hij het je betaald zetten voor die dag dat wij hem en zijn broer te slim af waren. Van wat je me vertelde over zijn bezoek aan de wietplantage van neef Vern was hij niet het vergevende en vergetende type.’
‘Het idee dat Orbin me als een dier achtervolgde, geeft me de rillingen,’ zei ik.
‘Ja, mij ook. Maar ik durf te beweren dat jij het er een stuk beter van hebt afgebracht. En nu weten we ook waarom Orbin hier meteen na jou opdook.’
Steve Morgan zei niets, maar de tbi -agent miste geen woord van de gedachtewisseling tussen Art en mij.