13 - Amadiro

52 * Baley kwam weer ter zake, met een wat diepere baritonstem dan gewoonlijk. 'Meneer Gremionis,' zei hij, 'u noemde straks de naam van het hoofd van het Robotisch Instituut. Kunt u die nog eens zeggen?'

'Kelden Amadiro.'

'En zou ik hem op een of andere manier van hier uit kunnen bereiken?'

'Ja en nee,' zei Gremionis. 'U kunt zijn secretaresse of zijn assistent bereiken. Ik denk niet dat u tot hem zelf kunt doordringen. Ik heb gehoord dat hij een nogal gereserveerd iemand is. Persoonlijk ken ik hem niet, natuurlijk. Ik heb hem wel een enkele keer gezien, maar nooit met hem gesproken.'

'Hij maakt dus geen gebruik van u als kledingontwerper voor zich persoonlijk?'

'Voor zover ik weet heeft hij daar niemand voor, en die paar keer dat ik hem gezien heb was dat wel te merken, dat kan ik u wel vertellen, al had ik liever dat u dat niet aan de grote klok hing.'

'Dat zal dan wel zo zijn, en ik hou het voor me,' zei Baley ernstig. 'Ik wil proberen hem te bereiken, ondanks dat hij de naam heeft gereserveerd te zijn. Mag ik uw trimensietoestel daarvoor gebruiken?'

'Brundij kan de oproep voor u doen.'

'Nee, dat moet mijn collega Daneel doen... als u daar tenminste geen bezwaar tegen hebt.'

'Ik vind het best,' zei Gremionis. 'Het toestel is in die kamer, dus kom maar mee, Daneel. Je moet het patroon 75-30-0P-20 gebruiken.'

Daneel boog zijn hoofd. 'Dank u wel, meneer.'

De kamer met het trimensietoestel was helemaal leeg, afgezien van een dunne zuil aan een kant van de kamer. Die eindigde op heuphoogte in een plat vlak, waarop een heel ingewikkeld apparaat stond. Het zuiltje stond in het midden van een cirkel die zich op de neutraal grijze vloer lichtgroen aftekende. Daarnaast was een qua afmetingen en kleur gelijke cirkel, maar in die tweede stond geen zuiltje.

Daneel stapte naar het zuiltje en toen hij dat deed gloeide de cirkel waarin hij stond op met een vage witte straling. Zijn hand bewoog zich over het apparaat; zijn vingers bewogen zo snel dat Baley niet goed kon zien wat ze uitvoerden. Dat duurde maar een moment en toen gloeide de andere cirkel precies zo op. Daarin verscheen een robot, driedimensionaal, maar een minieme flikkering verried dat het een holografisch beeld was. Hij stond bij net zo'n apparaat als Daneel, maar dat van de robot flikkerde ook; het was ook een beeld.

'Ik ben R. Daneel Olivaw,' zei Daneel, met een lichte nadruk op de R zodat de robot hem niet voor een mens zou aanzien, 'en ik spreek voor mijn collega Elijah Baley, een rechercheur van Aarde. Mijn collega zou willen spreken met meester-roboticus Kelden Amadiro.'

'Meester-roboticus Amadiro is in conferentie. Zou u met roboticus Cicis willen spreken?'

Daneel keek snel in Baley's richting. Baley knikte en Daneel zei: 'Dat zou zeer naar genoegen zijn.'

'Als u rechercheur Baley wilt vragen om uw plaats in te nemen, zal ik trachten roboticus Cicis te vinden.'

Zachtjes zei Daneel: 'Het zou misschien beter zijn als je eerst-'

Maar Baley riep: 'Het is goed, Daneel. Ik wilt best even wachten.'

'Collega Elijah,' zei Daneel, 'als persoonlijk vertegenwoordiger van meester-roboticus Han Fastolfe bezit u ook zijn maatschappelijke status, zij het tijdelijk. U hoeft dus niet te wachten op-'

'Het is goed, Daneel,' zei Baley, met genoeg nadruk om verdere discussie de kop in te drukken. 'Ik wil geen vertraging veroorzaken door gepalaver over maatschappelijke geplogenheden.'

Daneel stapte uit de cirkel en Baley erin. Toen hij dat deed voelde hij een vage tinteling - zuiver denkbeeldig misschien - maar die was zo over.

Het beeld van de robot in de andere cirkel vervaagde en verdween. Baley wachtte geduldig en tenslotte doemde een ander beeld op en werd in schijn driedimensionaal. 'Dit is roboticus Maloon Cicis,' zei de gestalte met een nogal scherpe, heldere stem. Hij had het kortgeknipte bronskleurige haar waardoor hij er volgens Baley typisch als een Ruimteling uitzag, al was de asymmetrische vorm van zijn neus niet zo heel Ruimteling-achtig.

'Ik ben rechercheur Elijah Baley, van de Aarde,' zei Baley kalm. 'Ik zou graag met meester-roboticus Kelden Amadiro spreken.'

'Hebt u een afspraak, rechercheur?'

'Nee, meneer.'

'Als u hem wilt spreken zult u een afspraak moeten maken... en deze en volgende week zijn helemaal volgeboekt.'

'Ik ben rechercheur Elijah Baley van de Aarde-'

'Dat is tot mij doorgedrongen. Het verandert niets aan de feiten.'

'Op verzoek van dr. Han Fastolfe en met toestemming van de Wetsraad van Aurora doe ik een onderzoek naar de moord op robot Jander Panell-'

'De moord op robot Jander Panell?' vroeg Cicis zo beleefd dat het minachtend klonk.

'Robotslag dan, als u dat liever hoort. Op Aarde zou de vernietiging van een robot niets bijzonders betekenen, maar op Aurora, waar robots min of meer als mensen behandeld worden, dacht ik dat je het woord "moord" kon gebruiken.'

'Niettemin,' zei Cicis, 'of het nu moord is of robotslag of helemaal niets, u kunt toch meester-roboticus Amadiro niet te spreken krijgen.'

'Kan ik een bericht voor hem doorgeven?'

'Dat kan.'

'Kan hem dat nu meteen worden voorgelegd?'

'Ik kan het proberen, maar ik kan u natuurlijk niets garanderen.'

'Goed dan. Ik heb verschillende punten en ik zal ze nummeren. Misschien wilt u aantekeningen maken.'

Cicis glimlachte flauw. 'Ik denk dat ik het wel kan onthouden.'

'Op de eerste plaats, waar een moord is is een moordenaar, en ik zou dr. Amadiro graag de gelegenheid geven zich te verweren-'

'Wat?!' zei Cicis. De mond van Gremionis, die aan de andere kant van de kamer stond toe te kijken, viel open.

Baley deed het flauwe glimlachje na dat opeens van de lippen van de ander verdwenen was. 'Gaat het te snel voor u, meneer? Wilt u liever toch aantekeningen maken?'

'Beschuldigt u de meester-roboticus dat hij iets te maken heeft met die Jander Panell-kwestie?'

'Integendeel, roboticus. Ik wil hem spreken omdat ik hem niet wil beschuldigen. Ik wil niet graag suggereren dat er enig verband bestaat tussen de meester-roboticus en de buiten werking getreden robot op basis van onvoldoende gegevens, als een enkel woord van hem alles duidelijk maken kan.'

'U bent gek!'

'Best. Zegt u dan dat een gek hem wil spreken om hem niet van moord te hoeven beschuldigen. Dat is punt een. Er is een tweede. Zou u hem kunnen zeggen dat genoemde gek zojuist een uitvoerige ondervraging van verschijningskunstenaar San-tirix Gremionis heeft afgesloten en spreekt vanuit diens complex. En punt drie... Gaat het te snel voor u?'

'Nee! Ga door!'

'Punt drie is het volgende. Het kan zijn dat de meester-roboticus, die ongetwijfeld zeer veel belangrijke zaken aan zijn hoofd heeft, zich niet herinnert wie verschijningskunstenaar Santirix Gremionis is. Omschrijf hem in dat geval als iemand die op het terrein van het Instituut woont en die het afgelopen jaar vele lange wandelingen heeft gemaakt met Gladia, een Solarische vrouw die nu op Aurora woont.'

'Zo'n belachelijk, beledigend bericht kan ik niet doorgeven, Aardling.'

'Wilt u hem dan zeggen dat ik recht naar de Wetsraad loop en zal melden dat ik mijn onderzoek niet kan voortzetten omdat een zekere Maloon Cicis de verantwoordelijkheid op zich genomen heeft om te beweren dat meester-roboticus Kelden Amadiro niet wil meewerken aan het onderzoek inzake de vernietiging van robot Jander Panell, en zich niet wil verdedigen tegen de beschuldiging voor die vernietiging verantwoordelijk te zijn?'

Cicis werd rood. 'U zou het niet wagen dat te zeggen.'

'O nee? Wat heb ik te verliezen? En anderzijds: hoe zou de bevolking dat opnemen? De Auroriërs weten tenslotte opperbest dat dr. Amadiro als robotica-deskundige alleen voor dr. Fastolfe zelf onderdoet, en dat als dr. Fastolfe niet verantwoordelijk is voor die robotslag... Moet ik nog verder gaan?'

'U zult ondervinden, Aardling, dat Aurora strenge wetten heeft tegen laster.'

'Ongetwijfeld, maar als dr. Amadiro doeltreffend belasterd wordt zal zijn straf wel groter zijn dan de mijne. Maar waarom geeft u mijn bericht niet nu meteen door? Want als hij mij een paar kleine puntjes wil verklaren kunnen we die hele kwestie van laster, beschuldiging of wat dan ook vergeten.'

Cicis wierp hem een dreigende blik toe en zei stijf: 'Ik zal dit aan dr. Amadiro overbrengen en hem ten stelligste aanraden contact met u te weigeren.' Hij verdween.

Weer wachtte Baley geduldig terwijl Gremionis wild gebaarde en luid fluisterde: 'Dat kunt u niet maken, Baley. Dat kunt u niet maken.' Baley maande hem tot kalmte.

Na een minuut of vijf - het leek Baley veel langer - verscheen Cicis weer; hij keek vreselijk boos. 'Over een paar minuten zal dr. Amadiro hier mijn plaats innemen,' zei hij, 'en met u spreken. Blijf wachten!'

'Wachten heeft geen zin,' zei Baley onmiddellijk. 'Ik kom recht naar dr. Amadiro's kantoor en zal hem daar spreken.' Hij stapte uit de cirkel en maakte een kapgebaar naar Daneel, die de verbinding acuut verbrak.

Met een soort verstikt hijgen zei Gremionis: 'Zo kunt u niet spreken tegen de mensen van dr. Amadiro, Aardling.'

'Ik heb het net gedaan,' zei Baley.

'Ze laten u binnen twaalf uur van de planeet gooien.'

'Als ik geen vorderingen maak bij het uitzoeken van deze puinhoop, word ik vermoedelijk sowieso binnen twaalf uur van de planeet gegooid.'

'Collega Elijah,' zei Daneel, 'ik vrees dat meneer Gremionis' ongerustheid terecht is. De Aurorische Wetsraad kan je alleen maar uitzetten, omdat je geen Aurorisch burger bent. Maar ze kunnen erop staan dat het Aardse gezag je zwaar straft, en dat zal Aarde doen. In dit geval zullen ze een Aurorische eis niet naast zich neer kunnen leggen. Ik zou niet willen dat je zo gestraft werd, collega Elijah.'

Bedrukt zei Baley: 'En ik wil niet gestraft worden, Daneel, maar ik moet de kans wagen... Meneer Gremionis, het spijt me dat ik moest zeggen dat ik vanuit uw complex sprak. Ik moest iets doen om hem over te halen met mij te spreken en ik dacht dat hij aan dat feit belang zou hechten. En wat ik zei was ten slotte waar.'

Gremionis schudde zijn hoofd. 'Als ik geweten had wat u zou gaan doen, meneer Baley, had ik u geen toestemming gegeven hem vanuit mijn complex op te roepen. Ik ben overtuigd dat ik mijn positie hier kwijtraak en' - bitter - 'hoe denkt u dat mij te vergoeden?'

'Ik zal mijn best doen, meneer Gremionis, om te zorgen dat u uw positie niet kwijtraakt. Ik geloof niet dat u in de problemen komt. Maar als het me niet lukt, mag u ze zeggen dat ik een gek ben die u wilde beschuldigingen naar het hoofd heeft gegooid en u bang gemaakt door te dreigen met laster, zodat u mij uw toestel hebt laten gebruiken. Ik ben er zeker van dat dr. Amadiro u zal geloven. U hebt hem ten slotte al een brief gestuurd met een klacht dat ik u belasterde, niet?'

Baley stak ten afscheid zijn hand op. 'Gegroet, meneer Gremionis. Nogmaals bedankt. Maakt u zich geen zorgen... en denk eraan wat ik over Gladia gezegd heb.' Met Daneel en Giskard voor en achter zich stapte Baley Gremionis' complex uit, zich nauwelijks bewust van het feit dat hij weer de open lucht in ging.

 

53 * Maar eenmaal buiten was dat heel anders. Baley bleef staan en keek omhoog. 'Vreemd,' zei hij. 'Ik had niet gedacht dat het zoveel later was, zelfs al is de Aurorische dag iets korter dan de Aarde-dag.'

'Wat is er, collega Elijah?' vroeg Daneel bezorgd.

'De zon is al onder. Dat had ik niet gedacht.'

'De zon is nog niet onder, meneer,' kwam Giskard tussenbeide. 'Het is nog twee uur voor zonsondergang.'

'Dat is het opkomend onweer, collega Elijah,' zei Daneel. 'De wolken worden dik, maar de storm zal voorlopig nog niet losbreken.'

Baley huiverde. De duisternis op zichzelf deed hem niets. Buiten was de nacht, het idee van omhullende wanden, veel geruststellender dan de dag, die de horizon ver weg schoof en de ruimte naar alle kanten open zette. De ellende was dat dit noch dag, noch nacht was.

Weer probeerde hij zich te herinneren hoe het geweest was toen het ging regenen terwijl hij Buiten was. Opeens dacht hij eraan dat hij nooit Buiten was geweest als het sneeuwde, en dat hij niet precies wist hoe die regen van gekristalliseerd, gestold water nu was. Beschrijvingen gaven beslist geen duidelijk idee. De jongeren gingen soms naar Buiten om te glijden of te sleeën of wat dan ook, en kwamen gillend van opwinding terug... maar altijd blij weer binnen de Stadsmuren te zijn. Ben had eens geprobeerd een paar ski's te maken, volgens de aanwijzingen in een of ander antiek boek, en was half begraven geraakt in een hoop wit spul. En zelfs Bens beschrijving, hoe het was om de sneeuw te zien en te voelen, was bedroevend vaag en onbevredigend.

Maar - niemand ging ook naar Buiten als het echt sneeuwde ; alleen als het spul al op de bodem lag. Op dit punt aangekomen hield Baley zich voor, dat iedereen het over één ding eens was, namelijk dat het alleen sneeuwde als het heel koud was. Nu was het niet heel koud, het was maar koel. Die wolken betekenden niet dat het ging sneeuwen... En toch stelde dat hem maar een beetje gerust.

Dit was anders dan de bewolkte lucht op Aarde, die hij wel had gezien. Op Aarde waren de wolken lichter; daar was hij zeker van. Ze waren grijzig wit, zelfs wanneer de lucht dicht bedekt was. Hier was het licht, voor zover het er was, meer galkleurig, een afschuwelijk gelige leikleur. Kwam dat doordat de zon van Aurora meer oranje was dan die van de Aarde?

'Is de kleur van de lucht... ongewoon?' vroeg hij.

Daneel keek naar de lucht. 'Nee, collega Elijah. Er komt storm.'

'Hebben jullie vaak zulke stormen?'

'In dit jaargetijde wel. Een onweer zo nu en dan. Het komt niet onverwacht. In het weerbericht van gisteren werd hij voorspeld en vanmorgen weer. Voor de ochtend is hij voorbij, en het land kan het water best gebruiken. We hebben de laatste tijd niet al te veel regen gehad.'

'En wordt het ook zo koud? Is dat ook gewoon?'

'O ja... Maar laten we de zwever in gaan, collega. Die kan verwarmd worden.'

Baley knikte en liep naar de zwever, die op het grasveldje stond waar hij voor de lunch tot stilstand gebracht was. Toen bleef hij staan. 'Wacht even. Ik heb Gremionis niet gevraagd hoe ik op Amadiro's complex kom... of op zijn kantoor.'

'Niet nodig, collega Elijah,' zei Daneel meteen, met zijn hand in de kromming van Baley's elleboog, en voerde hem vriendelijk maar overtuigend mee. 'Vriend Giskard heeft de kaart van het Instituut duidelijk in zijn geheugenbank en hij brengt ons naar het bestuursgebouw. Hoogstwaarschijnlijk heeft dr. Amadiro daar zijn kantoor.'

'Volgens mijn gegevens is het kantoor van dr. Amadiro in het bestuursgebouw. Mocht hij toevallig niet op zijn kantoor zijn maar op zijn complex, dat is hier vlakbij,' zei Giskard.

Weer werd Baley tussen de twee robots op de voorbank geperst. Hij was vooral blij met Daneel, met zijn mensachtige lichaamswarmte. Al isoleerde Giskards textielachtige buiten-laag wel en voelde die niet zo koud aan als het naakte metaal, nu Baley zo verkild was vond hij dat minder aantrekkelijk. Baley betrapte zich dat hij bijna een arm rond Daneels schouder geslagen had, om zich behaaglijker te voelen door hem nog dichter tegen zich aan te trekken. Ontdaan liet hij zijn arm in zijn schoot vallen. 'Ik vind het er hier niet prettig uitzien,' zei hij.

'Collega Elijah,' zei Daneel, misschien in een poging om Baley aan iets anders te doen denken dan aan hoe het er Buiten uitzag, 'hoe wist je dat dr. Vasilia meneer Gremionis' belangstelling voor Gladia had aangemoedigd? Ik begrijp niet wat voor bewijs je daarvoor had.'

'Had ik ook niet,' zei Baley. 'Ik was wanhopig genoeg om het hoog te spelen... te gokken dus op minder waarschijnlijke feiten. Gladia zei mij dat Gremionis de enige was die genoeg belangstelling voor haar had om zich herhaaldelijk aan te bieden. Ik dacht dat hij Jander misschien uit jaloezie had gedood. Ik dacht dat hij daarvoor niet genoeg over robots kon weten - maar toen kreeg ik te horen dat Fastolfe's dochter Vasilia robotica was en uiterlijk op Gladia leek. Ik vroeg me af of Gremionis, die door Gladia zo geboeid werd, niet tevoren al door Vasilia geboeid was... en of de moord niet het gevolg kon zijn van een complot tussen die twee. Door vaag te zinspelen op het bestaan van zo'n complot kon ik Vasilia overhalen mij te ontvangen.'

'Er was echter geen complot, collega Elijah,' zei Daneel. 'Tenminste niet voor de vernietiging van Jander. Vasilia en Gremionis hadden die vernietiging niet kunnen bewerkstelligen, zelfs niet al hadden ze samengewerkt.'

'Akkoord... en toch werd Vasilia zenuwachtig toen ik opperde dat zij in verbinding zou staan met Gremionis. Waarom? Toen Gremionis ons zei dat hij zich eerst tot Vasilia aangetrokken had gevoeld en toen pas tot Gladia, vroeg ik me af of het verband tussen die twee feiten minder direct was geweest, of Vasilia die overgang zou hebben aangemoedigd om een reden die niet zo lijnrecht in verband stond - maar toch in verband - met de dood van Jander. Ten slotte moest er tussen die twee dingen een verband bestaan; dat was gebleken uit Vasilia's reactie op mijn oorspronkelijke opmerking.

Mijn verdenking was juist. Vasilia had Gremionis' overstap van de ene vrouw naar de andere in elkaar gezet. Gremionis was verbaasd toen ik dat bleek te weten en daar had ik ook iets aan, want als de zaak volkomen onschuldig was, was er geen reden om er een geheim van te maken - en dat was het blijkbaar toch. Je herinnert je wel dat Vasilia met geen woord sprak over dat ze bij Gremionis aangedrongen had, contact te zoeken met Gladia. Toen ik haar zei dat Gremionis zich aan Gladia had aangeboden, deed ze net of ze dat voor het eerst hoorde.'

'Maar wat is het belang van dit alles, collega Elijah?'

'Daar komen we misschien achter. Het leek mij dat het noch voor Gremionis, noch voor Vasilia van belang was. Als het dus enig belang had, moest er een derde bij betrokken zijn. Wilde het iets te maken hebben met de zaak Jander, dan moest het een roboticus zijn kundiger dan Vasilia... en dat kon Amadiro zijn. Dus maakte ik tegenover hem een toespeling op het bestaan van een complot, door nadrukkelijk te verklaren dat ik Gremionis had ondervraagd en vanuit zijn complex sprak... en dat had ook zijn uitwerking.'

'Ik begrijp echter nog steeds niet wat dat alles beduidt, collega Elijah.'

'Ik ook niet... al heb ik wel een paar ideeën. Maar misschien komen we er bij Amadiro achter. Onze toestand is zo precair, weet je, dat we kunnen bluffen en gokken en niets te verliezen hebben.'

Tijdens dit gesprek was de zwever omhoog gekomen op zijn luchtstralers en een eindje opgestegen. Hij nam een haag van struikgewas en ging nu weer snel over met gras begroeid terrein en grindwegen. Waar het gras langer was, zag Baley, werd het door de wind opzij gebogen alsof er een onzichtbare - en veel grotere - zwever over kwam.

'Giskard, jij hebt de gesprekken waar je bij was opgenomen, niet?'

'Ja, meneer.'

'Kun je ze als dat nodig is weergeven?'

'Ja, meneer.'

'En kun je makkelijk een bepaalde uitspraak van een bepaald iemand terugvinden - en weergeven?'

'Ja, meneer. U zou niet de hele opname hoeven te beluisteren.'

'En zou je als dat nodig was in een rechtszaal kunnen getuigen?'

'Ik, meneer? Nee, meneer.' Giskards ogen waren strak op de weg gericht. 'Aangezien een robot door een handig bevel tot liegen gebracht kan worden en alle vermaningen en bedreigingen van een rechter daar niets aan kunnen veranderen, beschouwt de wet een robot, zeer verstandig, als onbekwaam om te getuigen.'

'Maar wat is dan de zin van die opnamen?'

'Dat is heel iets anders, meneer. Een eenmaal gemaakte opname kan niet eenvoudig op bevel veranderd worden, al kan hij worden uitgewist. Daarom kan zo'n opname als bewijsstuk worden aanvaard. Maar er zijn geen sterke precedenten en of het aanvaard wordt of niet, ligt aan de zaak, en aan de rechter.'

Baley wist niet of die opmerking op zichzelf deprimerend was, of dat het kwam door het onaangename lijkkleurige licht waarin het landschap baadde. 'Zie je goed genoeg om te sturen, Giskard?'

'Zeker, meneer, maar het is overbodig. De zwever is uitgerust met een computerradar waardoor hij zelf obstakels kan ontwijken, mocht ik op onverklaarbare wijze in mijn taak tekortschieten. Gistermorgen was die in werking, toen we heel rustig reisden ofschoon alle ramen geblindeerd waren.'

'Collega Elijah,' zei Daneel, die het gesprek weer wilde afbrengen van Baley's weinig geruststellend besef van de naderende storm, 'heb je hoop dat dr. Amadiro inderdaad behulpzaam zal zijn?'

Giskard zette de zwever neer op een groot gazon voor een breed maar niet zo hoog gebouw met een fijn gebeeldhouwde voorgevel die duidelijk nieuw was maar de indruk wekte nagemaakt te zijn van iets heel ouds. Zonder dat iemand Baley iets zei wist hij dat dit het bestuursgebouw was. 'Nee, Daneel,' zei hij, 'ik denk dat Amadiro veel te slim is om ons enig houvast te geven om hem aan te pakken.'

'En als dat zo is, wat wil je dan doen?'

'Ik weet het niet,' zei Baley, met het beroerde gevoel dat hij dit al eens eerder had beleefd, 'maar ik bedenk wel wat.'

 

54 * Toen Baley het bestuursgebouw betrad was zijn eerste gevoel er een van opluchting, weg te zijn uit de onnatuurlijke belichting Buiten. Zijn tweede was er een van zure vermaaktheid.

Hier op Aurora waren de complexen - de particuliere woningen - allemaal echt Aurorisch. Toen hij in Gladia's woonkamer zat of aan het ontbijt in Fastolfe's eetkamer of met Vasilia sprak in haar werkkamer of gebruik maakte van Gremionis' trimensietoestel, had hij geen ogenblik kunnen denken op Aarde te zijn. Het was alle vier verschillend, maar de vier vertrekken waren van één soort, heel anders dan de ondergrondse woningen op Aarde.

Maar het bestuursgebouw ademde een ambtelijkheid die blijkbaar alle gewone verschillen tussen de mensen oversteeg. Het hoorde niet tot de soort van de woningen op Aurora, net zomin als een overheidsgebouw in Baley's eigen Stad leek op een woning in de woonsectoren - maar de twee officiële gebouwen op de twee zo verschillende werelden leken vreemd genoeg op elkaar.

Dit was de eerste plek op Aurora waar Baley zich even op Aarde kon wanen. Hier waren dezelfde lange, kille, kale gangen, dezelfde kleinste gemene delers van ontwerp en beschildering, waar elke lichtbron gemaakt leek om zo weinig mogelijk mensen te hinderen - of te behagen.

Hier en daar waren dingen die op Aarde ontbraken: een enkele hangende bloembak bijvoorbeeld die floreerde in het licht en voorzien was van een apparaat - dacht Baley - voor automatische vochtregeling. Dat stukje natuur was er op Aarde niet, en hij vond het niet prettig dat het hier wel was. Konden die bakken wel eens naar beneden komen? Zouden ze geen insecten aanlokken? Zou er geen water neerdruppelen?

Er waren ook dingen die hier ontbraken. Als je op Aarde in een Stad was hoorde je altijd het alomtegenwoordige, warme gegons van mensen en machines, zelfs in de meest kil-officiële overheidsgebouwen. Dat was het 'bezig brommen van broederschap', om de zinsnede te gebruiken die Aardse politici en verslaggevers graag gebruikten.

Maar hier was het stil. Baley had de stilte niet echt opgemerkt in de complexen waar hij gisteren en vandaag geweest was, omdat alles daar zo ongewoon was geweest dat één ding meer of minder aan zijn aandacht ontging. Hij was zich zelfs meer bewust geweest van het zachte geritsel van de insecten buiten en van de wind in het groen, dan van het ontbreken van de aanhoudende 'murmeling der mensheid' - een ander geliefd cliché.

Maar hier, waar het iets Aards had, was de afwezigheid van die 'murmeling' even onthutsend als de onmiskenbare oranje tint van het kunstlicht, dat tussen de effen, gebroken-witte wanden veel meer opviel dan tussen de drukke sier die de Aurorische complexen kenmerkte.

Baley's overpeinzing duurde niet lang. Ze stonden net binnen de hoofdingang en Daneel had zijn arm uitgestoken om de twee anderen tegen te houden. Er ging een halve minuut voorbij voor Baley, die door de stilte overal vanzelf fluisterde, vroeg: 'Waarom staan we te wachten?'

'Omdat dat aanbeveling verdient, collega Elijah,' zei Daneel. 'Voor ons hangt een tintelveld.'

'Een wat?'

'Een tintelveld, collega Elijah. Die benaming is eigenlijk een eufemisme. Het prikkelt de zenuweinden en brengt een felle pijn teweeg. Robots kunnen erdoor maar mensen niet. Elke doorbreking, door mens of robot, stelt natuurlijk een alarm in werking.'

'Hoe weet je dat er een tintelveld is?'

'Het is te zien, collega Elijah, als je weet waar je naar moet kijken. De lucht lijkt ietwat te trillen en de wand erachter heeft een vage groenige tint vergeleken met de muur ervoor.'

'Ik weet niet zo zeker of ik het wel zie,' zei Baley verontwaardigd. 'Zou ik, of een argeloze buitenstaander, er niet recht in lopen en aan de pijn worden blootgesteld?'

'De leden van het Instituut dragen een neutralisator,' zei Daneel. 'Bezoekers worden vrijwel altijd begeleid door een of meer robots, die het tintelveld beslist zullen opmerken.'

Aan de andere kant van het veld kwam een robot de gang af. Het tintelveld was beter te zien tegen de matte glans van zijn metalen oppervlak. Giskard leek hij te negeren, maar hij talmde even toen hij van Baley naar Daneel keek en weer terug. Toen had hij zijn besluit genomen en sprak Baley aan. Misschien ziet Daneel er te menselijk uit voor een mens, dacht Baley. 'Hoe heet u, meneer?' vroeg de robot.

'Ik ben rechercheur Elijah Baley van de Aarde,' zei Baley. 'Ik ben vergezeld van twee robots uit het complex van dr. Han Fastolfe: Daneel Olivaw en Giskard Reventlov.'

'Identificatie, meneer?'

Giskards serienummer gloeide zacht op op de linkerkant van zijn borst. 'Ik sta voor de andere twee in, vriend,' zei hij.

De robot keek even naar het nummer als vergeleek hij het met een bestand in zijn geheugenbank. Toen knikte hij en zei: 'Serienummer toegelaten. Jullie kunnen doorlopen.'

Daneel en Giskard gingen meteen verder, maar Baley merkte dat hij maar stapje voor stapje liep. Hij hield een arm voor zich uit als om te voelen of er nog geen pijn kwam.

'Het veld is weg, collega Elijah,' zei Daneel. 'Het wordt weer ingeschakeld als wij voorbij zijn.'

'Beter hard geblazen dan de mond verbrand,' dacht Baley, en hij schuifelde verder tot hij voorbij de plek was tot waar het veld ongeveer had gehangen.

De robots, die geen teken gaven van ongeduld of afkeuring, wachtten tot Baley's onwillige stappen hen hadden ingehaald.

Toen gingen ze een spiraalvormige opgang op waar maar twee personen naast elkaar konden. Voorop ging de robot, in zijn eentje; Baley en Daneel kwamen achter hem, zij aan zij, en Daneels hand rustte bijna bezitterig op Baley's elleboog; Giskard kwam achteraan.

Baley was zich ervan bewust dat de neuzen van zijn schoenen een tikkeltje ongemakkelijk naar boven wezen en bedacht vaag dat het wat vermoeiend zou zijn die te steile opgang te beklimmen en voorover te moeten hangen om niet vierkant uit te glijden. Of de zolen van zijn schoenen of het oppervlak van de opgang zouden geprofileerd moeten zijn. Maar dat waren ze geen van beide.

De robot die voorop ging zei: 'Meneer Baley,' alsof hij hem ergens voor waarschuwde, en toen kneep de robothand zichtbaar krachtiger in de leuning die hij vasthield. Meteen verdeelde de opgang zich in stukken die langs elkaar kantelden en treden vormden. Onmiddellijk daarop begon de hele opgang zich naar boven te bewegen. Hij maakte een hele draai, liep door het plafond waarvan een stuk was weggeschoven, en toen ze tot stilstand kwamen waren ze - vermoedelijk - op de eerste verdieping. De treden verdwenen en het viertal ging eraf.

Baley keek nieuwsgierig achterom. 'Ik neem aan dat die ook dient voor degenen die naar beneden willen, maar als er nu eens meer mensen naar boven willen dan naar beneden? Dan steekt hij na een tijdje een halve kilometer de lucht in - of, als het omgekeerd is, de grond in.'

'Dit is een opspiraal,' zei Daneel zachtjes. 'Er zijn aparte neerspiralen.'

'Maar hij moet toch weer omlaag, niet?'

'Boven vouwt hij zich in elkaar - of beneden, afhankelijk van waar we het over hebben, collega Elijah - en als hij niet in gebruik is ontwindt hij zich, om het zo te zeggen. Deze opspiraal gaat nu omlaag.'

Baley keek achterom. Het gladde oppervlak mocht dan omlaag glijden, er was geen onregelmatigheid of ander merkteken dat Baley kon zien bewegen. 'En als iemand hem wil gebruiken als hij zo ver mogelijk omhoog zit?'

'Dan moet hij wachten op het ontwinden, wat nog geen minuut duurt... Er zijn ook gewone trappen, collega Elijah, en de meeste Auroriërs gebruiken die zonder bezwaar. Robots gebruiken vrijwel altijd de trappen. Maar aangezien jij een bezoeker bent wordt je hoffelijk de spiraal aangeboden.'

Weer liepen ze door een gang, naar een deur die er rijker uitzag dan de andere. 'Ze zijn dus hoffelijk tegen mij,' zei Baley. 'Een hoopvol teken.'

Misschien was het ook een hoopvol teken dat er in de rijke deur nu een Auroriër verscheen. Hij was lang, minstens acht centimeter langer dan Daneel, die ongeveer vijf centimeter langer was dan Baley. De man in de deur was ook breed, wat zwaargebouwd, met een rond gezicht, een beetje een mopsneus, zwart krullend haar, een tanige gelaatskleur en een glimlach.

Die glimlach viel het sterkst op. Breed en schijnbaar ongedwongen, liet die witte, welgevormde, vooruitstekende tanden zien. 'Zo, dit is meneer Baley, de beroemde onderzoeker van Aarde,' zei hij, 'die naar ons planeetje is gekomen om te openbaren dat ik een vreselijke schurk ben. Kom binnen, kom binnen. Welkom. Het spijt me dat mijn vaardige hulp, roboticus Maloon Cicis, u de indruk heeft gegeven dat ik niet te spreken was, maar het is een voorzichtige knaap en hij maakt zich meer zorgen over mijn tijd dan ikzelf.'

Hij ging opzij staan, Baley liep binnen en met zijn vlakke hand klopte de man Baley in het voorbijgaan zachtjes op de rug. Het leek een vriendschapsgebaar zoals Baley op Aurora nog niet ten deel was gevallen.

Voorzichtig vroeg Baley - trok hij te snel conclusies? -: 'Ik neem aan dat u meester-roboticus Kelden Amadiro bent?'

'Precies. Precies. De man die van plan is dr. Han Fastolfe als politieke macht op deze planeet te vernietigen... maar dat maakt me, daar hoop ik u van te overtuigen, niet tot een schurk. Ik doe ten slotte geen pogingen om te bewijzen dat Fastolfe een schurk is, puur vanwege het dwaze vandalisme dat hij bedreven heeft op het door hemzelf gemaakte bouwsel... die arme Jander. Laten we zeggen dat ik enkel wil aantonen dat Fastolfe... het mis heeft.' Hij maakte een klein gebaar en de robot die hen gehaald had stapte naar voren en ging een nis in.

Toen de deur dichtging wees Amadiro Baley met een joviaal gebaar een zwaar gecapitonneerde leunstoel en verwees met een bewonderenswaardige efficiëntie tegelijk met zijn andere arm Daneel en Giskard naar muurnissen. Baley merkte op dat Amadiro heel even hongerig naar Daneel keek en dat op dat ogenblik zijn glimlach verdween en plaats maakte voor een bijna roofdierachtige uitdrukking. Het was zo voorbij en hij glimlachte weer. Baley moest zich afvragen of die kortstondige gelaatsuitdrukking misschien een vinding was van zijn eigen verbeelding.

'Het ziet ernaar uit dat we een lichtelijk onaangenaam weer op ons dak krijgen,' zei Amadiro, 'dus laten we dat defectieve daglicht waarmee we zo treurig worden verblijd maar buitensluiten.' Op een of andere manier - Baley kon niet precies volgen wat Amadiro deed aan het regelpaneel op zijn bureau - werden de ramen ondoorzichtig en gloeiden de wanden op met een vriendelijk daglicht.

Amadiro begon nog breder te glimlachen. 'We hebben eigenlijk niet veel te bespreken, u en ik, meneer Baley. Terwijl u hierheen op weg was heb ik bij wijze van voorzorg met meneer Gremionis gesproken. Vanwege zijn uitlatingen besloot ik ook dr. Vasilia op te roepen. Blijkbaar hebt u, meneer Baley, beiden min of meer beschuldigd van samenspanning tot vernietiging van Jander, en als ik hun woorden wél heb verstaan, hebt u ook mij beschuldigd.'

'Ik heb alleen vragen gesteld, dr. Amadiro, en dat ben ik hier ook van plan.'

'Zonder twijfel, maar u bent een Aardling; u bent zich dus niet bewust van de snoodheid van uw gedragingen, en het spijt mij ten zeerste dat u desondanks de gevolgen ervan zult moeten dragen... U weet misschien dat Gremionis mij een stuk heeft toegezonden met betrekking tot uw belastering van hem.'

'Dat zei hij me al, maar hij heeft mij verkeerd begrepen. Het was geen laster.'

Amadiro tuitte zijn lippen, alsof hij die woorden overwoog. 'Ik mag wel zeggen, meneer Baley, dat u van uw standpunt uit gelijk hebt, maar u kent de Aurorische omschrijving van dat woord niet. Ik zag mij genoopt Gremionis' stuk door te zenden aan de Voorzitter, met het gevolg dat u zeer waarschijnlijk morgenochtend van onze planeet zult moeten vertrekken. Dit spijt mij natuurlijk, maar ik vrees dat uw onderzoek nu zo goed als afgelopen is.'