2 - Daneel

6 * Dit was Baley's derde reis op een ruimteschip, en de twee voorbije jaren hadden zijn herinnering aan de eerste twee keer niet vervaagd. Hij wist precies wat hem te wachten stond.

Daar had je de eenzaamheid; het feit dat niemand met hem zou praten of iets met hem te maken had, met uitzondering van - misschien - een robot. Daar had je de onafgebroken medische behandeling, de ontsmetting en sterilisatie - iets anders kon je het niet noemen. Daar had je de poging om hem klaar te maken voor het contact met de ziektebewuste Ruimtelingen, die Aardlingen zagen als wandelende besmettingshaarden.

Toch zouden er ook verschillen zijn. Hij zou ditmaal niet zo bang zijn voor het gebeuren. En zeker zou het verlatenheidsgevoel, om uit die schoot weg te zijn, niet zo erg wezen.

Hij zou voorbereid zijn op de ruimere omgeving. Deze keer, zei hij stoer bij zichzelf - maar toch wel met een knoop in zijn maag - kon hij er misschien zelfs op staan een blik in de ruimte te mogen werpen. Zou die er anders uitzien dan foto's van de nachtelijke hemel, van Buiten genomen? vroeg hij zich af. Hij herinnerde zich dat hij zijn eerste blik in een planetariumkoepel geworpen had - veilig in de Stad, natuurlijk. Die had hem niet het idee gegeven Buiten te zijn: hij voelde zich volkomen op zijn gemak.

Toen had hij die twee keer - nee, drie - 's nachts in de open lucht gestaan en de echte sterren gezien en de echte hemelkoepel. Dat was lang niet zo indrukwekkend geweest als het planetarium, maar telkens had er een koele wind gestaan en hij had een gevoel van afstand, die het akeliger maakte dan in het planetarium - maar niet zo akelig als overdag, want de duisternis was om hem heen als een geruststellende muur.

Zou de aanblik van de sterren door een kijkraam van een ruimteschip meer lijken op een planetarium of op een nacht op Aarde? Of zou het weer een heel andere gewaarwording zijn?

Daar bleef hij over denken, als om de gedachten aan het afscheid van Jessie, van Ben en van de Stad te vergeten.

Met ware doodsverachting sloeg hij de wagen af en wilde per se het stukje naar het scheepsluik lopen met de robot die hem kwam afhalen. Het was ten slotte maar een overdekte gang. De passage liep in een zachte boog en hij keek om toen Ben aan de andere kant nog te zien was. Achteloos stak hij zijn hand op, alsof hij de snelweg naar Trenton nam, en Ben zwaaide wild met zijn armen, waarbij hij twee vingers van beide handen gespreid hield in het oude overwinningsteken.

Overwinning? Een nutteloos gebaar, daar was Baley zeker van.

Hij ging over op andere gedachten die hem in beslag konden nemen en bezighouden. Hoe zou het zijn om overdag een ruimteschip in te gaan, als de zon fel scheen op het metaal en hij en iedereen aan Buiten waren blootgesteld? Wat was het voor een gevoel om zich scherp bewust te zijn van die kleine cilindrische wereld, die zich losmaakte van de oneindig veel grotere wereld waaraan hij tijdelijk gekoppeld was, en die dan zou worden opgenomen in een Buiten, oneindig veel groter dan het Aardse Buiten, tot hij na een eindeloos stuk Niets terecht zou komen op een andere -

Onverbiddelijk bleef hij gestadig doorlopen, en aan zijn gezicht was niets te merken - dat dacht hij tenminste. Maar de robot naast hem bracht hem tot staan. 'Voelt u zich niet goed, meneer?' - Geen 'meester', gewoon 'meneer'. Het was een Aurorische robot.

'Ik voel me prima, jongen,' zei Baley hees. 'Loop door.' Hij bleef naar de grond kijken en keek niet op voor het schip zelf boven hem uit torende. Een Aurorisch schip! Daar was hij zeker van. Afgetekend door een warme belichting stond het daar langer, sierlijker en toch sterker dan de Solarische schepen eruit hadden gezien.

Baley ging naar binnen en de vergelijking bleef uitvallen in het voordeel van Aurora. Zijn hut was ruimer dan die van twee jaar tevoren: luxueuzer, van meer gemakken voorzien.

Hij wist precies wat er komen ging en trok zonder omhaal al zijn kleren uit. Misschien zouden ze in een ionenbrander vernietigd worden. Hoe dan ook, hij zou ze niet terugkrijgen als hij op Aarde terugkwam... als hij terugkwam. Dat was de eerste keer ook niet geweest.

Hij zou geen andere kleren krijgen voor hij grondig gebaad, onderzocht, behandeld en ingespoten was. Bijna verlangde hij naar het vernederende proces dat hij moest ondergaan. Het hielp ten slotte zijn geest af te leiden van wat er gebeurde. Hij was zich maar nauwelijks bewust van de aanvangsversnelling en had zo goed als geen tijd om te denken aan het moment dat hij de Aarde verliet en de ruimte in ging.

Toen hij dan eindelijk weer gekleed was, bestudeerde hij - verdrietig - het effect in een spiegel. Wat het ook voor stof was, hij was glad en hoogglanzend en kreeg bij elke invalshoek een andere kleur. De broekspijpen zaten strak over zijn enkels en werden op hun beurt omhuld door de bovenrand van zijn schoenen, die zich zacht om zijn voeten sloten. De mouwen van zijn buis zaten strak om zijn polsen en zijn handen waren geschoeid met dunne, doorzichtige handschoenen. Het boord van zijn buis bedekte zijn hals en er hing een kap aan, die desgewenst het hoofd kon bedekken. Hij wist dat hij niet voor zijn eigen plezier zo werd ingepakt, maar om voor de Ruimtelingen minder gevaar te vormen.

Toen hij het pak bekeek bedacht hij dat hij zich onaangenaam opgesloten, warm en vochtig voelen moest. Maar dat was niet zo. Tot zijn geweldige opluchting zweette hij zelfs niet. Hij maakte de logische gevolgtrekking. Hij vroeg aan de robot die hem naar het schip begeleid had en nog steeds bij hem was: 'Hebben deze kleren een temperatuurregeling?'

'Inderdaad, meneer,' zei de robot. 'Het is kleding voor elk weertype en het is zeer geliefd. Het is ook uiterst kostbaar. Maar weinigen op Aurora kunnen het zich permitteren.'

'Zo! Josafat!'

Hij keek eens goed naar de robot. Het leek een vrij primitief model, eigenlijk niet zo verschillend van de Aardse modellen. Maar hij had een wat fijnere uitdrukking dan de Aardse modellen. Hij kon bijvoorbeeld in beperkte mate zijn gezicht veranderen. Hij had heel vaag geglimlacht toen hij Baley vertelde dat hij kleren gekregen had die weinig Auroriërs betalen konden.

Het oppervlak van zijn lichaam leek op metaal en had toch iets van een weefsel, iets wat bij elke beweging lichtelijk boog, iets met kleuren die op een prettige manier harmonieerden en contrasteerden. Kortom, als je hem niet heel goed van nabij bekeek, leek deze robot, al was hij beslist niet mensachtig, kleren te dragen.

'Hoe moet ik je noemen, jongen?' vroeg Baley.

'Ik ben Giskard, meneer.'

'R. Giskard?'

'Als u dat wenst, meneer.'

'Is er op dit schip een bibliotheek?'

'Ja, meneer.'

'Kun je me boekfilms over Aurora halen?'

'Wat voor soort, meneer?'

'Geschiedenis, politieke wetenschap, geografie... alles wat me iets vertelt over de planeet.'

'Ja, meneer.'

'En een leeskijker.'

'Ja, meneer.'

De robot vertrok door de dubbele deur en Baley knikte grimmig bij zichzelf. Op zijn reis naar Solarië was het niet bij hem opgekomen om de tijd die verstreek bij het doorkruisen van de ruimte te gebruiken om iets nuttigs te leren. Hij had de afgelopen twee jaar vorderingen gemaakt.

Hij probeerde de deur waar de robot net doorgegaan was. Die zat dicht en gaf geen haarbreed mee. Het zou hem heel erg verwonderd hebben als dat niet zo geweest was. Hij onderzocht de kamer. Er was een intergolfscherm. Hij draaide zomaar wat aan de knoppen, kreeg een luid geschetter van muziek; na enkele pogingen lukte het dat wat zachter te zetten en hij luisterde er met afkeer naar. Slordig en onharmonieus. De instrumenten van het orkest klonken enigszins vertekend.

Hij draaide aan andere knoppen en eindelijk slaagde hij erin het beeld te veranderen. Hij zag een ruimtevoetbalwedstrijd die klaarblijkelijk gespeeld werd bij zwaartekracht nul. De bal bewoog in strakke lijnen en de spelers - te veel aan beide kanten, met vinnen op hun rug, ellebogen en knieën om hun bewegingen te beheersen - vlogen in sierlijke bogen. De ongewone bewegingen maakten Baley duizelig. Hij boog zich voorover en had net de knop gevonden om het af te zetten toen hij achter zich de deur open hoorde gaan.

Hij keerde zich om, en omdat hij niet anders verwachtte dan R. Giskard te zien, was hij er zich aanvankelijk alleen maar van bewust dat hij iemand zag die niet R. Giskard was. Pas na een paar blikken besefte hij dat hij een heel menselijke gestalte zag met een breed gezicht met hoge jukbeenderen, en kort, goudbruin haar dat plat achterover lag; iemand die gekleed was in kleren van onopzichtige snit en kleuren.

'Josafat!' zei Baley met een bijna verstikte stem.

'Collega Elijah,' zei de ander, en deed een stap naar voren met een zwakke, ernstige glimlach op zijn gezicht.

'Daneel!' riep Baley, sloeg zijn armen om de robot en drukte hem dicht tegen zich aan. 'Daneel!'

 

7 * Baley bleef zich maar aan Daneel vasthouden, aan het enige zo onverwachte vertrouwde voorwerp op het schip, het enige dat hem sterk met het verleden verbond. Hij klampte zich vast aan Daneel in een vlaag van opluchting en aanhankelijkheid.

En toen kwam hij allengs bij zinnen, en besefte dat hij niet Daneel omhelsde, maar R. Daneel - robot Daneel Olivaw. Hij omhelsde een robot en de robot hield hem losjes vast en liet zich omhelzen, omdat hij oordeelde dat dit een mens genoegen deed, en hij verdroeg het omdat het positronische potentieel van zijn brein het onmogelijk maakte die omhelzing af te weren en zo die mens teleur te stellen en in verlegenheid te brengen.

De onwrikbare Eerste Wet van de robotica bepaalt: 'Een robot mag een mens geen kwaad berokkenen...' en een vriendelijk gebaar afweren zou kwaad berokkenen zijn.

Langzaam, om zijn eigen ergernis niet te verraden, liet Baley los. Tenslotte kneep hij nog even in de bovenarmen van de robot, zodat het erop zou lijken dat dit loslaten niets beschamends had. 'Ik heb je niet meer gezien, Daneel,' zei Baley, 'sinds je met dat schip met die twee wiskundigen naar de Aarde kwam. Weet je nog?'

'Stellig, collega Elijah. Het is een genoegen je te ontmoeten.'

'Het doet je wat, niet?' zei Baley luchtig.

'Wat het mij doet kan ik niet uitdrukken in menselijke termen, collega Elijah. Ik kan echter zeggen dat mijn gedachten door je aanblik gemakkelijker lijken te stromen, en de druk van de zwaartekracht op mijn lichaam belast mijn waarnemen minder hevig, en ik kan nog andere veranderingen onderscheiden. Ik stel mij voor dat wat ik ervaar, ruwweg overeenkomt met wat jij ervaart als je genoegen voelt.'

Baley knikte. 'Wat het ook is, ouwe makker, dat je ervaart als je mij ziet, waardoor je aan die toestand de voorkeur geeft boven de toestand waar je in bent als je mij niet ziet, ik vind het prima - als je me kunt volgen. Maar hoe kom je hier?'

'Toen Giskard Reventlow rapporteerde dat je-' R. Daneel stokte.

'Gezuiverd was?' vroeg Baley sarcastisch.

'Gedesinfecteerd was,' zei R. Daneel, 'leek het mij passend om binnen te komen.'

'Jij zou toch nooit bang hoeven zijn voor infectie?'

'In het geheel niet, collega Elijah, maar anderen op het schip zouden er dan bezwaar tegen kunnen hebben dat ik in hun nabijheid kwam. De mensen van Aurora zijn gevoelig voor de kans op infectie, soms zo sterk dat ze voorbijgaan aan redelijke waarschijnlijkheidsschattingen.'

'Dat begrijp ik. Maar ik vroeg niet waarom je nu hier bent. Ik bedoelde, waarom je überhaupt hier bent.'

'Dr. Fastolfe, tot wiens personeel ik behoor, gaf mij om verschillende redenen de opdracht aan boord van dit schip te gaan, dat gestuurd werd om je op te halen. Hij achtte het wenselijk dat je één welbekend iets bij je zou hebben op een missie die moeilijk zou zijn voor je - daar was hij zeker van.'

'Dat was van hem heel vriendelijk gedacht. Ik dank hem.'

R. Daneel boog ernstig, om dit te bevestigen. 'Dr. Fastolfe was ook van mening dat deze ontmoeting mij' - de robot wachtte even - 'passende gewaarwordingen geven zou.'

'Je bedoelt: genoegen doen, Daneel.'

'Voor zover het mij geoorloofd is die term te gebruiken, ja. En de derde en belangrijkste reden is -'

Op dat moment ging de deur open en R. Giskard kwam binnen. Baley keerde zijn hoofd naar hem toe en kreeg even een onaangenaam gevoel. R. Giskard was zo onmiskenbaar een robot, en zijn aanwezigheid benadrukte op de een of andere manier het robot-zijn van Daneel - R. Daneel, dacht Baley opeens weer - ook al was Daneel van die twee verreweg de beste. Baley wilde niet dat Daneels robot-zijn benadrukt werd; hij wilde zelf niet vernederd worden om zijn onvermogen Daneel als iets anders te zien dan als een mens met een wat hoogdravende manier van praten. Ongeduldig vroeg hij: 'Wat is er, jongen?'

'Ik heb de boekfilms gehaald die u kijken wilde, meneer,' zei R. Giskard, 'en de leeskijker.'

'Nou, leg daar maar neer. Zet maar neer... En je hoeft niet te blijven. Daneel blijft hier bij me.'

'Ja, meneer.' De robot richtte zijn ogen - ze gloeiden een beetje, zag Baley, en die van Daneel niet - even op R. Daneel, alsof hij een opdracht vroeg van een hoger wezen.

'Het is gepast, vriend Giskard,' zei R. Daneel kalm, 'om vlak voor de deur te blijven wachten.'

'Dat doe ik, vriend Daneel,' zei R. Giskard.

Hij ging weg en Baley zei, een beetje misnoegd: 'Waarom moet hij vlak voor de deur blijven staan? Ben ik een gevangene?'

'Het spijt me dat ik gedwongen ben je te zeggen dat dat inderdaad zo is,' zei R. Daneel, 'in die zin, dat het je niet kan worden toegestaan gedurende deze reis contact te hebben met de bemanning van dit schip. Dat is echter niet de reden van Giskards aanwezigheid... En nu moet ik je zeggen dat het aanbeveling verdient, collega Elijah, Giskard en andere robots niet aan te spreken met "jongen".'

Baley trok zijn wenkbrauwen op. 'Kwetst die benaming hem?'

'Niets wat een mens doet kwetst Giskard. Het is enkel dat "jongen" op Aurora geen gebruikelijke aanspreektitel is voor robots, en het verdient geen aanbeveling om wrijving met de Auroriërs te veroorzaken, door onbedoeld de nadruk te leggen op je plaats van herkomst, door een woordkeus die geen wezenlijk belang dient.'

'Hoe moet ik ze dan aanspreken?'

'Zoals je mij aanspreekt, door het gebruik van hun aangenomen persoonlijke naam. Dat is in feite enkel maar een klank die die bepaalde persoon aanduidt tot wie je je richt - en waarom zou de ene klank de voorkeur verdienen boven de andere? Het is zuiver een kwestie van gewoonte. En op Aurora is het gangbaar over robots niet te spreken alsof het dingen, maar alsof het personen waren - soms ook vrouwelijke. Ook is het er niet de gewoonte de voorletter R. te gebruiken, afgezien van bepaalde formele gevallen, waarin de volledige naam van de robot vereist is - en zelfs dan wordt tegenwoordig die letter vaak weggelaten.'

'Maar hoe maak je dan onderscheid... Daneel,' - Baley onderdrukte de plotselinge opwelling om 'R. Daneel' te zeggen - 'tussen robots en mensen?'

'Het verschil is meestal zonneklaar, collega Elijah. Er schijnt geen reden te zijn om het onnodig te benadrukken. Dat is althans de Aurorische visie, en aangezien je Giskard films over Aurora gevraagd hebt, veronderstel ik dat je je vertrouwd wilt maken met Aurorische zaken, bij wijze van hulpmiddel bij de taak die je op je genomen hebt.'

'De taak die me op mijn nek is geladen, ja. En wat als het verschil tussen robot en mens niet zo zonneklaar is, Daneel, zoals in jouw geval?'

'Waarom zou men onderscheid maken? Tenzij de situatie van dien aard is dat het onderscheid van wezenlijk belang is.'

Baley zuchtte diep. Het zou moeilijk worden zich aan te passen aan die hypocriete Aurorische voorstelling van zaken, als bestonden er geen robots. 'Maar als Giskard mij hier dan niet gevangen houdt,' zei hij, 'waarom staat hij dan voor de deur?'

'Dat is in overeenstemming met de aanwijzingen van dr. Fastolfe, collega Elijah. Giskard is er om je te beschermen.'

'Beschermen? Waartegen?... Of tegen wie?'

'Op dat punt was dr. Fastolfe niet geheel duidelijk, collega Elijah. Maar aangezien de emoties van de mensen nogal hoog oplopen over de kwestie Jander Panell -'

'Jander Panell?'

'De robot aan wiens bruikbaarheid een eind is gemaakt.'

'Met andere woorden, de robot die is omgebracht?'

'Omgebracht, collega Elijah, is een term die in het algemeen bij mensen gebruikt wordt.'

'Maar op Aurora ontwijkt men de verschillen tussen robots en mensen toch, hè?'

'Inderdaad! Desalniettemin is de mogelijkheid tot onderscheiden of niet onderscheiden in het specifieke geval dat het functioneren ophoudt nooit aan de orde gekomen - voor zover mijn kennis strekt. Ik ken de regels niet.'

Baley overdacht de kwestie. Het was geen punt van echt belang, puur een kwestie van woordkeus. Toch wilde hij de denkwijze van de Auroriërs toetsen. Anders kwam hij nergens. 'Een mens die functioneert, leeft,' zei hij langzaam. 'Als dat leven met geweld beëindigd wordt door de opzettelijke daad van een ander mens, noemen we dat "moord" of "manslag". "Moord" weegt op de een of andere manier zwaarder. Als je plotseling getuige werd van een poging om met geweld een eind te maken aan het leven van een mens, zou je roepen: "Moord!" Het is wel heel onwaarschijnlijk dat iemand "Manslag!" zou roepen. Dat woord is formeler en minder emotioneel.'

'Ik begrijp het onderscheid dat je maakt niet, collega Elijah,' zei R. Daneel. 'Aangezien "moord" en "manslag" beide gebruikt worden om het gewelddadig beëindigen van een mensenleven mee aan te duiden, moeten die woorden onderling verwisselbaar zijn. Waar ligt het verschil dan?'

'Als die woorden geschreeuwd worden, zal het ene een mens een heviger rilling bezorgen dan het andere, Daneel.'

'Hoe komt dat?'

'Samenhang en associatie; het subtiele effect, niet van de betekenis volgens het woordenboek, maar van jarenlang gebruik; de aard van de zinnen en de omstandigheden en gebeurtenissen waarin zo'n woord voorkwam, vergeleken met het andere.'

'Daarover zit niets in mijn programma,' zei Daneel. Een merkwaardige hulpeloze klank zat verscholen in de duidelijke ongeëmotioneerdheid waarmee hij dit zei - de ongeëmotioneerdheid waarmee hij alles zei.

'Wil je mij op mijn woord geloven, Daneel?' vroeg Baley.

Snel zei Daneel, alsof hij juist de oplossing van een probleem kreeg aangeboden: 'Onvoorwaardelijk.'

'Nou dan... We zouden kunnen zeggen dat een functionerende robot leeft,' zei Baley. 'Heel wat mensen zouden dat woord niet zo ruim willen gebruiken, maar het staat ons vrij om de dingen, als dat nuttig is, naar eigen behoefte te definiëren. Het is makkelijk een functionerende robot als iets levends te behandelen, en het zou onnodig ingewikkeld worden als we een apart woord voor die toestand verzonnen, of het vertrouwde woord probeerden te omzeilen. Jij bijvoorbeeld leeft, niet, Daneel?'

Langzaam en met nadruk zei Daneel: 'Ik functioneer.'

'Kom aan... Als een eekhoorntje leeft, of een tor, of een boom, of een grasspriet, waarom jij dan niet? Het zou nooit bij me opkomen te zeggen - of te denken - dat ik leef maar dat jij alleen maar functioneert; vooral niet als ik een tijdje op Aurora ga wonen, waar ik geen onnodig onderscheid maak tussen een robot en mezelf. Daarom zeg ik je dat wij allebei leven, en ik vraag je, mij op mijn woord te geloven.'

'Dat doe ik, collega Elijah.'

'En kunnen we nu zeggen dat wanneer een mens door een opzettelijke gewelddaad een eind maakt aan het leven van een robot, dit ook "moord" is? Dan zouden we kunnen twijfelen. Als de misdaad hetzelfde is, moet de straf ook hetzelfde zijn. Als de straf voor de moord op een mens de dood is, moeten we dan ook een mens die een robot ombrengt werkelijk terechtstellen?'

'De straf voor een moord is, dat er een psychosonde gemaakt wordt, collega Elijah, gevolgd door de opbouw van een nieuwe persoonlijkheid. Het is de persoonlijke bouw van de geest die de misdaad begaan heeft, niet het leven van het lichaam.'

'En wat is op Aurora de straf als iemand met geweld een eind maakt aan het functioneren van een robot?'

'Dat weet ik niet, collega Elijah. Op Aurora is zoiets nog nooit voorgekomen, voor zover mijn kennis strekt.'

'Ik denk niet dat er een psychosonde gemaakt zal worden,' zei Baley. 'Wat zou je zeggen van "robotslag"?'

'Robotslag?'

'Als term om het ombrengen van een robot te omschrijven?'

'Maar het werkwoord dan,' zei Daneel, 'dat van het zelfstandig naamwoord is afgeleid, collega Elijah? Men zegt nooit "manslaan"; het zou derhalve niet juist zijn "robotslaan" te zeggen.'

'Je hebt gelijk. In beide gevallen zouden we "moorden" moeten zeggen.'

'Moord is echter specifiek van toepassing op mensen. Men vermoordt bijvoorbeeld geen dieren.'

'Dat is waar,' zei Baley. 'En ook mensen vermoordt men niet per ongeluk, alleen met opzettelijke bedoeling. De meer algemene term is "doden". Dat is zowel van toepassing op dood door een ongeluk als op een opzettelijke moord... en het slaat zowel op dieren als op mensen. Zelfs een boom kan door een ziekte gedood worden, dus waarom zou een robot niet gedood kunnen worden, zeg, Daneel?'

'Mensen en andere dieren en ook planten, collega Elijah, zijn levende dingen,' zei Daneel. 'Een robot is een menselijk maaksel, net als deze leeskijker. Een maaksel wordt "vernietigd", "vernield", "kapotgemaakt", enzovoorts. Het wordt nooit "gedood".'

'Toch, Daneel, zal ik "gedood" zeggen. Jander Panell werd gedood.'

'Waarom zou een verschil van woord enig verschil maken voor het beschrevene?' vroeg Daneel.

'Als we een roos anders zouden noemen, zou ze nog even zoet geuren. Bedoel je dat, Daneel?'

Daneel zweeg even en zei toen: 'Ik ben er niet zeker van wat bedoeld wordt met het geuren van een roos, maar als een roos op Aarde de veel voorkomende bloem is die op Aurora roos heet, en als je met "geuren" bedoelt dat de roos een eigenschap heeft die door mensen kan worden ontdekt, waargenomen of gemeten, dan zal het benoemen van een roos door een andere klankcombinatie - als alles verder hetzelfde blijft - voorzeker dat geuren of welke andere intrinsieke eigenschap ervan dan ook, niet beïnvloeden.'

'Zo is het. En toch veroorzaken veranderingen in benaming veranderingen in waarneming, waar het mensen betreft.'

'Ik begrijp niet waarom, collega Elijah.'

'Omdat mensen vaak onlogisch zijn, Daneel. Het is geen bewonderenswaardige eigenschap.'

Baley zakte dieper in zijn stoel en speelde met zijn leeskijker; hij liet zijn gedachten een paar minuten naar persoonlijke dingen dwalen. Op zichzelf was de discussie met Daneel nuttig, want zolang Baley met woordproblemen speelde, lukte het hem te vergeten dat hij in de ruimte was, dat het schip zich voortbewoog tot het ver genoeg van het zwaartepunt van het zonnestelsel verwijderd was om de sprong door de hyperruimte te maken; om te vergeten dat hij weldra miljoenen kilometers van de Aarde was en spoedig lichtjaren ver weg zou zijn.

Maar belangrijker was dat hij er aperte conclusies uit kon trekken. Het was duidelijk dat Daneels praatje, dat de Auroriërs geen onderscheid maakten tussen robots en mensen, misleidend was. De Auroriërs mochten dan handig die begin-R weglaten, ze niet met "jongen" aanspreken, en over ze praten of het mensen waren, maar uit Daneels verzet tegen het gebruik van hetzelfde woord voor het gewelddadig einde van een robot en een mens - een verzet dat in zijn programma zat, hetgeen op zijn beurt een natuurlijk gevolg was van het Aurorische idee over hoe Daneel zich te gedragen had - moest men afleiden dat dit puur oppervlakkige verschillen waren. Auroriërs geloofden even heilig als Aardlingen dat robots apparaten waren, en eindeloos lager stonden dan mensen.

Dat betekende dat zijn enorme taak, een zinnige oplossing te vinden voor de crisis - als dat al mogelijk was - niet zou worden bemoeilijkt door althans één bepaalde misvatting van de Aurorische samenleving.

Baley vroeg zich af of hij Giskard moest ondervragen, ter bevestiging van de gevolgtrekkingen die voortkwamen uit zijn gesprek met Daneel - en zonder lang te aarzelen besloot hij van niet. Giskards eenvoudige en vrij grove denkwijze bood weinig nut. Hij zou tot het eind toe ja- en nee-meneren. Je kon net zo goed een opname-apparaat ondervragen.

Dan zou hij, besloot Baley, maar verder gaan met Daneel, die toch op z'n minst reageerde met een zekere subtiliteit. 'Daneel,' zei hij, 'laten we het geval van Jander Panell eens bekijken. Uit wat je gezegd hebt begrijp ik, dat het in de geschiedenis van Aurora het eerste geval van robotslag is. De mens die daarvoor verantwoordelijk is - de doder - is naar ik aanneem niet bekend.'

'Indien men aanneemt,' zei Daneel, 'dat een mens ervoor verantwoordelijk was, dan is zijn identiteit onbekend. Daar heb je gelijk in, collega Elijah.'

'En het motief? Waarom werd Jander Panell gedood?'

'Ook dat is niet bekend.'

'Maar Jander Panell was een mensachtige robot, zo een als jij en niet als bijvoorbeeld R. Gis- Ik bedoel: Giskard.'

'Dat is zo. Jander was een mensachtige robot zoals ik.'

'Kan het dan niet zijn dat robotslag niet de bedoeling was?'

'Ik begrijp je niet, collega Elijah.'

Een beetje ongeduldig zei Baley: 'Kan de doder niet gedacht hebben dat die Jander een mens was - dat manslag de bedoeling was, geen robotslag?'

Langzaam schudde Daneel zijn hoofd. 'Mensachtige robots zijn in hun verschijning net mensen, collega Elijah, tot op ons haar en de poriën in onze huid. Onze stem klinkt heel natuurlijk, wij kunnen doen alsof we eten, enzovoorts. Niettemin is ons gedrag merkbaar anders. Met het voortschrijden van de tijd en het verfijnen van de techniek mogen die verschillen geringer worden, maar nu zijn het er nog vele. Jij, en andere Aardlingen die niet aan mensachtige robots gewend zijn, merken die verschillen misschien niet licht op, maar een Auroriër wel. Een Auroriër zou Jander, of mij, voor een mens houden - nog geen moment.'

'Zou een Ruimteling van buiten Aurora die fout kunnen maken?'

Daneel aarzelde. 'Ik denk van niet. Ik spreek niet op grond van persoonlijke waarneming of van rechtstreeks geprogrammeerde kennis, maar door mijn programma weet ik dat alle Ruimtewerelden even goed vertrouwd zijn met robots als Aurora - bepaalde, zoals Solarië, meer nog - en daar leid ik uit af dat geen Ruimteling het verschil tussen mens en robot zou kunnen ontgaan.'

'Zijn er mensachtige robots op andere Ruimtewerelden?'

'Nee, collega Elijah. Ze bestaan tot dusverre alleen op Aurora.'

'Dan zouden andere Ruimtelingen, die niet heel vertrouwd zijn met mensachtige robots, de verschillen best kunnen ontgaan, en ze konden ze voor mensen aanzien.'

'Dat lijkt mij niet zeer waarschijnlijk. Zelfs mensachtige robots gedragen zich op zekere, heel bepaalde manieren robotachtig en elke Ruimteling zou dat herkennen.'

'Maar er zijn toch beslist Ruimtelingen die niet zo slim, niet zo ervaren, niet zo rijp zijn als de meeste. Er zijn op z'n minst Ruimtelingenkinderen die het verschil zou ontgaan.'

'Het staat boven twijfel, collega Elijah, dat de... robotslag... niet werd gepleegd door een onintelligent, onervaren of jong iemand. Boven elke twijfel.'

'We elimineren. Goed. Als geen Ruimteling het verschil kon ontgaan, dan misschien een Aardling. Is het mogelijk dat -'

'Collega Elijah, als jij op Aurora aankomt zul je de eerste Aardling zijn die voet zet op de planeet sedert de periode van de oorspronkelijke kolonisatie. Alle nu levende Auroriërs zijn op Aurora geboren, of in weinige, uitzonderlijke gevallen op andere Ruimtewerelden.'

'De eerste Aardling,' mompelde Baley. 'Het is mij een eer! Zou er op Aurora geen Aardling kunnen zijn zonder dat de Auroriërs dat weten?'

'Nee!' zei Daneel met de eenvoud van de zekerheid.

'Je kennis, Daneel, is misschien niet volledig.'

'Nee!' klonk de herhaling, op precies dezelfde toon als eerst.

'Dan concluderen we,' zei Baley schouderophalend, 'dat de robotslag als zodanig bedoeld was, en niet als iets anders.'

'Die gevolgtrekking werd van het begin af aan gemaakt.'

'De Auroriërs die dat meteen al concludeerden,' zei Baley, 'beschikten direct over alle gegevens. Ik krijg ze nu voor het eerst.'

'Mijn opmerking, collega Elijah, was niet neerbuigend bedoeld. Ik weet wel beter dan je kundigheid te bagatelliseren.'

'Bedankt, Daneel. Ik weet dat je opmerking niet was om te kwetsen... Je zei net dat de robotslag niet gepleegd was door een onintelligent, onervaren of jong iemand, en dat dat volstrekt vaststond. Laten we je woorden eens onder de loep nemen...'

Baley wist dat hij de lange weg nam. Hij moest wel. Gezien zijn tekort aan inzicht in de Aurorische gewoontes en denkwijze, kon hij zich niet veroorloven veronderstellingen te doen en stappen over te slaan. Als hij op zo'n manier te maken kreeg met een intelligent mens, zou die vermoedelijk ongeduldig worden en gegevens opspuiten... en intussen denken dat Baley gek was. Maar Daneel, als robot, zou Baley met eindeloos geduld volgen langs de kronkelweg.

Dat was één soort gedrag waarmee Daneel zich als robot verraadde, hoe mensachtig hij ook was. Een Auroriër kon hem misschien als robot onderkennen door één antwoord op één enkele vraag. Daneel had gelijk wat de fijne verschillen betrof.

'Je zou kinderen kunnen uitsluiten,' zei Baley, 'misschien de meeste vrouwen en heel wat volwassen mannen, door ervan uit te gaan dat de wijze van robotslag veel kracht vergde; dat Janders hoofd misschien door een harde klap in was geslagen of zijn borst in was gedrukt. Dit zou, stel ik me voor, niet makkelijk zijn voor een mens die niet bijzonder lang en sterk was.' Uit wat mevrouw Demachek hem op Aarde verteld had, wist hij dat de robotslag zo niet gebeurd was; maar hoe kon hij er zeker van zijn dat zij zelf niet misleid was?

'Een mens zou het in het geheel niet kunnen,' zei Daneel.

'Waarom niet?'

'Je zult toch wel weten, collega Elijah, dat het robotskelet van metaal is en veel sterker dan menselijk bot. Onze bewegingen zijn krachtiger, sneller en fijner beheerst. De Derde Wet van de robotica zegt: "Een robot moet zijn eigen bestaan beschermen." Een aanslag van een mens zou gemakkelijk afgeweerd kunnen worden. De sterkste mens zou hij onbeweeglijk vast kunnen houden. En het is ook niet waarschijnlijk dat een robot verrast wordt. Wij zijn ons altijd bewust van mensen. Ware dat niet zo, dan zouden wij niet kunnen functioneren.'

'Kom nou toch, Daneel,' zei Baley. 'De Derde Wet zegt: "Een robot moet zijn eigen bestaan beschermen, voor zover die bescherming niet in strijd is met de Eerste of de Tweede Wet." De Tweede Wet luidt: "Een robot moet de opdrachten uitvoeren die hem door mensen gegeven worden, behalve als die opdrachten in strijd zijn met de Eerste Wet." En in de Eerste Wet staat: "Een robot mag een mens geen kwaad berokkenen, of toelaten dat een mens door zijn nalatigheid schade lijdt." Een mens zou een robot de opdracht kunnen geven om zichzelf te vernietigen... en een robot zou dan zijn eigen kracht gebruiken om zijn eigen schedel in te slaan. En als een mens een robot aanviel, kon die robot de aanval niet afweren zonder die mens te kwetsen, waardoor hij de Eerste Wet zou schenden.'

'Ik veronderstel dat je Aardse robots voor de geest hebt. Op Aurora - en alle andere Ruimtewerelden - worden robots hoger geacht dan op Aarde, en zijn in het algemeen ingewikkelder, veelzijdiger en kostbaarder. Op Ruimtewerelden is de Derde Wet in verhouding tot de Tweede sterker dan op Aarde. Een bevel tot zelfvernietiging zou betwist worden en er zou een werkelijk zinnige reden moeten zijn om het uit te laten voeren: een onmiskenbaar, direct gevaar. En het afweren van een aanval zou de Eerste Wet niet schenden, want Aurorische robots zijn handig genoeg om een mens onbeweeglijk vast te houden zonder hem schade toe te brengen.'

'Maar toch, stel je eens voor dat een mens volhield dat hij, als de robot zichzelf niet vernietigde, ten gronde zou gaan? Zou de robot zichzelf dan niet vernietigen?'

'Een Aurorische robot zou een dergelijke bewering beslist nader onderzoeken. Er zou een duidelijk bewijs moeten zijn dat de mens mogelijk ten gronde zou gaan.'

'Zou een mens niet zo geraffineerd kunnen zijn dat hij de zaken zo organiseert dat het voor een robot zou lijken dat de mens in groot gevaar is? Het daarvoor vereiste vernuft is misschien de reden dat je de dommen, de onervarenen en de jongeren uitsluit?'

'Nee, collega Elijah, dat is het niet,' zei Daneel.

'Zit er een fout in mijn redenering?'

'Geen enkele.'

'Dan ligt de fout in mijn veronderstelling dat hij lichamelijk gekwetst was. Hij werd dus, in eigenlijke zin, lichamelijk niet getroffen. Klopt dat?'

'Ja, collega Elijah.'

Dat betekende dat mevrouw Demachek de juiste inlichtingen had gekregen, dacht Baley. 'Dan, Daneel, is Jander psychisch getroffen. Roblok! Volledig en onomkeerbaar!'

'Roblok?'

'Afkorting voor robotblokkering, een blijvende stagnatie in het functioneren van de positronische circuits.'

'Op Aurora gebruiken we het woord "roblok" niet, collega Elijah.'

'Hoe noemen jullie het dan?'

'Wij zeggen: "psychische stolling".'

'Maar die twee termen beschrijven toch hetzelfde verschijnsel.'

'Het zou verstandig zijn, collega Elijah, om onze term te gebruiken, anders verstaan de Auroriërs met wie je spreekt je misschien niet, en dat zou de communicatie kunnen storen. Nog kort geleden heb je gesteld dat verschil in woorden echt verschil maakt.'

'Goed, dan zal ik "psychische stolling" zeggen... Zou zoiets vanzelf kunnen optreden?'

'Ja, maar volgens de robotici is die kans oneindig klein. Ik, als mensachtige robot, kan melden dat ik zelf nooit iets heb ervaren dat ook maar in de verte op een psychische stolling leek.'

'Dan moeten we aannemen dat een mens opzettelijk een situatie in het leven heeft geroepen waarin een psychische stolling moest optreden.'

'Dat is nu juist de stelling van dr. Fastolfe's tegenstanders, collega Elijah.'

'En omdat dit opleiding, ervaring en kundigheid in de robotica vergt kunnen de dommen, de onervarenen en de jongeren niet verantwoordelijk zijn.'

'Dat is de vanzelfsprekende gedachtengang, collega Elijah.'

'Het zou zelfs mogelijk zijn om vast te stellen hoeveel mensen er op Aurora zijn die kundig genoeg zijn, en zo een lijst van verdachten op te stellen die misschien niet al te groot is.'

'Dat is al gebeurd, collega Elijah.'

'En hoe groot is die lijst?'

'De langste lijst die is opgemaakt telt slechts één naam.'

Nu werd Baley even stil. Hij trok zijn wenkbrauwen boos bij elkaar en zei: 'Eén naam maar?' Het klonk als een ontploffing.

Rustig antwoordde Daneel: 'Slechts één naam, collega Elijah. Naar het inzicht van dr. Han Fastolfe, die de grootste robotoloog is op Aurora.'

'Maar wat is er dan nog geheimzinnig aan dit alles? Hoe luidt die ene naam?'

'Maar natuurlijk dr. Han Fastolfe,' zei R. Daneel. 'Ik heb juist uitgelegd dat dr. Han Fastolfe de grootste robotoloog is op Aurora, en volgens zijn deskundige mening is hij zelf de enige die Jander Panell ooit in een volkomen psychische stolling zou kunnen krijgen zonder daar enig spoor van achter te laten. Dr. Fastolfe beweert echter ook dat hij het niet gedaan heeft.'

'Maar dat ook niemand anders het gedaan kan hebben?'

'Inderdaad, collega Elijah. Daarin schuilt het geheim.'

'En als dr. Fastolfe nu...' Baley zweeg. Het had geen zin Daneel te vragen of dr. Fastolfe misschien loog of zich vergiste, hetzij in zijn oordeel dat het geen ander geweest kon zijn, hetzij in zijn bewering dat hij het niet geweest was. Daneel was door Fastolfe geprogrammeerd, en in dat programma zou beslist niet het vermogen zijn opgenomen om te twijfelen aan zijn programmeur. Dus zei Baley, met zo'n aardige stem als hij maar kon opzetten: 'Daar zal ik eens over nadenken, Daneel, en we spreken elkaar nader.'

'Dat is goed, collega Elijah. Het is trouwens toch bedtijd. Aangezien de mogelijkheid bestaat dat de druk van de gebeurtenissen je op Aurora tot een onregelmatig leefpatroon dwingt, zou het verstandig zijn nu de gelegenheid om te slapen aan te grijpen. Ik zal je laten zien hoe je het bed voor de dag haalt en wat je met het beddengoed doet.'

'Bedankt, Daneel,' mompelde Baley. Hij maakte zich geen illusies dat hij vlug in zou slapen. Hij was naar Aurora gestuurd met het specifieke doel dat hij aan zou tonen dat Fastolfe onschuldig was aan robotslag... en succes was vereist voor een blijvende veiligheid van de Aarde en - veel minder belangrijk, al lag het Baley dicht aan het hart - voor een blijvende groei van zijn eigen carrière; maar nu, nog voor hij op Aurora was, had hij ontdekt dat Fastolfe het misdrijf praktisch had bekend.

 

8 * Tenslotte sliep Baley in - nadat Daneel had voorgedaan hoe de veldsterkte verminderd moest worden die fungeerde als een soort zwaartekrachtsurrogaat. Dit was geen echte antizwaartekracht; het kostte zoveel energie dat het proces alleen op bepaalde tijden en onder uitzonderlijke omstandigheden kon worden toegepast.

Daneel was niet geprogrammeerd om uit te kunnen leggen hoe het eigenlijk werkte, en Baley was zeker dat hij hem dan toch niet had kunnen volgen. Gelukkig kon je de knoppen bedienen zonder wetenschappelijk de werking ervan te begrijpen.

'De veldsterkte kan niet tot nul worden teruggebracht, althans niet met deze knoppen,' zei Daneel. 'Maar slapen onder zwaartekracht nul is toch niet prettig, zeker niet voor degenen die weinig ervaring hebben met ruimtereizen. Het best is een sterkte die laag genoeg is om je het gevoel te geven bevrijd te zijn van de druk van je eigen gewicht, maar hoog genoeg om een besef van boven en beneden in stand te houden. Dat niveau verschilt van persoon tot persoon. De meeste mensen voelen zich het gemakkelijkst bij de laagste sterkte die de schakelaar toelaat, maar misschien merk je als je hem gebruikt dat je een grotere sterkte wilt, zodat je het vertrouwde gewichtsgevoel in wat sterkere mate ervaart. Probeer gewoon verschillende niveaus en kijk welk je zint.'

Terwijl Baley opging in de nieuwe ervaring, merkte hij dat zijn gedachten wegdreven van het probleem van Fastolfe's bevestiging/ontkenning, net als zijn lichaam wegdreef van het waken. Die twee processen waren er misschien maar een.

Hij droomde - natuurlijk - dat hij weer op Aarde was en langs een snelweg ging, maar niet op een van de zitplaatsen. Eigenlijk vloog hij langs de snelstrook, vlak over de koppen van de mensen, die hij heel langzaam inhaalde. De mensen met hun voeten op de grond leek het niet te verbazen: niemand keek naar hem op. Het was een heel aangename gewaarwording, en hij vond het jammer dat hij wakker werd.

De volgende ochtend, na het ontbijt...

Was het echt ochtend? Kon het in de ruimte ochtend zijn, of een ander moment van de dag? - Dat kon beslist niet. Hij dacht even na en besloot dat hij als ochtend zou definiëren de tijd na het ontwaken, en als ontbijt de maaltijd na het ontwaken, en de verdere tijdsindeling als van geen werkelijk belang te vergeten.

De volgende ochtend dus, na het ontbijt, bekeek hij de nieuws bladen die hem gebracht werden lang genoeg om te zien dat er niets in stond over de robotslag op Aurora, en greep toen naar de boekfilms die Giskard hem de vorige dag - waakperiode? - gebracht had. Hij koos die uit waarvan de titel een historische klank had, en na ze vlot doorgekeken te hebben stelde hij vast dat Giskard hem jeugdboeken had gebracht. Ze waren rijkelijk geïllustreerd en eenvoudig geschreven. Hij vroeg zich af of Giskard zijn intelligentie zo laag aansloeg - of zijn behoeften misschien. Toen Baley even had nagedacht besloot hij dat Giskard in zijn robotonschuld goed gekozen had, en dat het onzin was te piekeren over een mogelijke belediging.

Hij ging ervoor zitten om aandachtiger te kijken en merkte opeens dat Daneel meekeek naar de boekfilm. Was hij echt nieuwsgierig? Of enkel om zijn ogen iets te doen te geven?

Daneel vroeg niet één keer om een bladzijde terug te halen; ook stelde hij tussendoor geen enkele vraag. Vermoedelijk accepteerde hij met zijn robotvertrouwen domweg wat hij las en veroorloofde zich niet de luxe van twijfel of nieuwsgierigheid.

Baley stelde Daneel geen vragen over het gelezene, maar wel vroeg hij aanwijzingen om het afdrukmechaniek van de Aurorische leeskijker te bedienen; daar was hij niet mee vertrouwd.

Soms hield Baley even op om naar het hokje te gaan dat naast zijn hut lag en voor diverse persoonlijke lichamelijke functies gebruikt kon worden, zo persoonlijk dat dit hokje 'de privé' genoemd werd, wat nooit verkeerd werd begrepen, noch op Aarde, noch - zoals Baley merkte toen Daneel het erover had - op Aurora. Het was net groot genoeg voor één persoon, wat nogal onthutsend was voor een Stadsbewoner, die gewend was aan lange batterijen urinoirs, w.c.'s, wastafels en douches.

Baley probeerde, terwijl hij de boekfilms keek, niet om bepaalde dingen te onthouden. Het was niet zijn bedoeling een deskundige te worden op het gebied van de Aurorische samenleving, of ook maar op schoolniveau kennis te vergaren. Hij wilde het eerder aanvoelen.

Hij merkte bijvoorbeeld op, ondanks de vererende toon van geschiedschrijvers die voor de jeugd schrijven, dat de pioniers van Aurora - de stichters, de Aardlingen die als eersten op Aurora gekomen waren in de vroege dagen van het interstellair verkeer om er zich te vestigen - echte Aardlingen geweest waren. Hun politiek, hun gekissebis, elk facet van hun gedrag was Aards geweest; wat er op Aurora gebeurde was in zekere zin hetzelfde als wat er een paar duizend jaar eerder gebeurd was toen de betrekkelijk dun bevolkte streken van de Aarde gekoloniseerd waren.

De Auroriërs waren natuurlijk geen intelligent leven tegengekomen dat ze moesten bevechten, geen denkende wezens waarvan de invallers zich af moesten vragen hoe hen te behandelen, menselijk of wreed. Er was ook verder maar heel weinig leven. Dus werd de planeet snel gekoloniseerd door mensen, hun cultuurgewassen en huisdieren, en door de parasieten en andere organismen die daarmee op de planeet kwamen. En natuurlijk brachten de kolonisten robots mee.

De eerste Auroriërs hadden al vlug het idee dat de planeet van hen was, omdat hij zonder noemenswaardige strijd in hun schoot gevallen was, en aanvankelijk hadden ze de planeet Nieuw-Aarde genoemd. Dat sprak voor zich, want het was de eerste planeet buiten het zonnestelsel - de eerste Ruimteplaneet - die werd gekoloniseerd. Het was de eerste vrucht van het interstellaire reizen, het krieken van een enorm, nieuw tijdperk. Maar al spoedig sneden ze de navelstreng door en gaven de planeet een nieuwe naam: Aurora, naar de Romeinse godin van de dageraad.

Het was de Wereld van de Dageraad. En dus riepen de kolonisten van het eerste uur zich zelfbewust uit tot de stamvaders van een nieuwe soort. De hele voorafgaande geschiedenis van de mensheid was een duistere nacht geweest en alleen voor de Auroriërs op deze nieuwe wereld gloorde eindelijk de dag. Dit grootse feit, deze zelfverheffing, kwam in alle elementen tot uitdrukking: namen, data, winnaars, verliezers. Dit was van kernachtig belang.

Andere werelden werden gekoloniseerd, sommige vanaf de Aarde, andere vanaf Aurora, maar Baley schonk geen aandacht daaraan, of aan de details. Hij zocht naar de grote lijn en hem vielen de twee ingrijpende veranderingen op die zich voordeden, en die de Auroriërs steeds verder losmaakten van hun Aardse oorsprong. Dat waren, één, de toenemende integratie van robots in alle facetten van het bestaan, en twee, de verlenging van de levensduur.

Naarmate de robots moderner en veelzijdiger werden, werden de Auroriërs sterker van hen afhankelijk. Maar niet totaal. Anders dan op Solarië, waar, zo herinnerde Baley zich, een heel klein aantal mensen in de gemeenschappelijke schoot van een heel groot aantal robots zat. Zo was het op Aurora niet... En toch werden ze afhankelijker.

Op zoek als hij was naar een intuïtief idee, naar de gerichtheid, naar het algemene, leek hem elke fase in de ontwikkeling van de verhouding mens-robot op afhankelijkheid gebaseerd. Zelfs de manier waarop overeenstemming over de robotrechten werd bereikt - het successievelijk laten vallen van wat Daneel 'onnodig onderscheid' zou noemen, was een blijk van die afhankelijkheid. Het scheen Baley toe dat de Auroriërs niet menselijker werden in hun houding omdat ze zo graag menselijk zijn wilden, maar omdat ze de robotaard van die dingen ontkenden om het ongenoegen te vermijden, afhankelijk te zijn van voorwerpen met kunstmatige intelligentie.

Wat die verlengde levensduur betrof, die ging gepaard met een vertraging in het tempo van de geschiedenis. Er was een toenemende continuïteit en een toenemende eenstemmigheid. De geschiedenis die hij las werd gaandeweg beslist oninteressanter; hij werd bijna ronduit slaapwekkend. Voor degenen die hem hadden meegemaakt moest dat goed zijn. De geschiedenis was interessant in zoverre er rampspoed was, en dat boeide wel de lezer, maar om het mee te maken was het verschrikkelijk. Ongetwijfeld was voor de grote meerderheid van de Auroriërs het leven interessant gebleven, en wie maakte er zich druk om als er rust kwam in de onderlinge contacten? Als op de Wereld van de Dageraad de dag vol zonneschijn was, wie stond er dan om storm te roepen?

Op een bepaald moment had Baley onder het lezen een onbeschrijflijke gewaarwording. Als hij had moeten proberen die toch te beschrijven, had hij gezegd dat het een kortstondige omkering geweest was. Het was of hij binnenstebuiten werd gekeerd en weer terug, binnen een fractie van een seconde. Het duurde zo kort dat hij het bijna niet had gemerkt, het genegeerd had als was het een zacht hikje geweest van binnen.

Pas een minuut later misschien, toen hij opeens aan dat gevoel terugdacht, herinnerde hij zich dat hij die gewaarwording al twee keer eerder had gehad: een keer toen hij naar Solarië ging en een keer op de terugweg van die planeet naar de Aarde. Het was de 'sprong', de vlucht door de hyperruimte, die het schip in een tijd- en ruimteloze tussenfase vele parsecs verplaatste en lak had aan de lichtsnelheidsgrens van het heelal. In woorden was dat niet mysterieus, want het schip verliet eenvoudig het heelal en reisde door iets dat geen snelheidsgrens kende. Maar het idee was volkomen mysterieus, want wat die hyperruimte was viel niet te beschrijven, zolang je geen gebruik maakte van wiskundige symbolen die in elk geval niet in iets begrijpelijks konden worden vertaald.

Wanneer men aanvaardde dat de mens geleerd had de hyperruimte te gebruiken zonder hem te begrijpen, dan was de werking duidelijk. Het ene moment was het schip microparsecs van de Aarde, en het volgende microparsecs van Aurora. Theoretisch had de sprong geen duur - letterlijk geen - en als hij volmaakt werd uitgevoerd zou er en kon er geen sprake zijn van lichamelijke gewaarwording. Maar natuurkundigen bleven erbij dat volmaakte uitvoering een oneindige hoeveelheid energie vergde, zodat er altijd een 'feitelijke tijd' was die niet precies nul was, al kon hij zo kort gemaakt worden als nodig was. En die gaf dat rare, in wezen onschadelijke gevoel van omkering.

Toen Baley opeens besefte dat hij ver van de Aarde vandaan was en vlak bij Aurora, verlangde hij er opeens hevig naar de Ruimtewereld te zien. Deels was het een verlangen om op een plek te komen waar mensen woonden. Deels was het een natuurlijke nieuwsgierigheid om iets te zien wat ten gevolge van het kijken van die boekfilms zijn gedachten in beslag nam.

Giskard kwam net binnen met het maal midden tussen het opstaan en slapen-gaan - 'lunch', kon je zeggen - en zei: 'We naderen Aurora, meneer, maar u zult het niet vanaf de brug kunnen zien. Er zou overigens niets te zien zijn. Aurora's zon is niet meer dan een heldere ster en het duurt nog dagen voor we dicht genoeg bij Aurora zijn om enig detail te zien.' Toen voegde hij eraan toe, als een soort bij-nader-inzien: 'Ook dan zult u het niet vanaf de brug kunnen zien.'

Baley voelde zich vreemd verlegen. Klaarblijkelijk werd aangenomen dat hij zou willen kijken, en die wens werd zonder meer terzijde geschoven. Zijn aanwezigheid als kijker was niet gewenst. 'Heel goed, Giskard,' zei hij en de robot vertrok.

Met een duistere blik keek Baley hem na. Hoeveel andere beperkingen zouden hem nog worden opgelegd? Hij vroeg zich af op hoeveel verschillende manieren de Auroriërs zouden samenspannen om zijn taak, die waarschijnlijk toch al niet met succes bekroond kon worden, onmogelijk te maken.