11 - Gremionis

44 * Ze zaten weer in de zwever, alle drie voorin met Baley weer in het midden, en hij voelde de druk aan beide kanten. Baley was ze dankbaar voor de zorg die ze hem zonder mankeren schonken, ook al waren het maar apparaten die een opdracht niet konden negeren.

En toen dacht hij: Waarom me er met een woord vanaf maken: 'apparaten'? Het zijn goede apparaten in een heelal vol soms slechte mensen. Ik heb niet het recht de onderverdeling apparaten-mensen zwaarder te laten wegen dan goed-kwaad. En Daneel kan ik niet eens als een apparaat zien.

'Ik moet het u weer vragen, meneer,' zei Giskard. 'Voelt u zich goed?'

Baley knikte. 'Heel best, Giskard. Ik ben blij met jullie twee op pad te zijn.'

De lucht was voor het grootste deel wit - gebroken wit eigenlijk. Er stond een licht windje en het was beslist koel toen ze de wagen in stapten.

'Collega Elijah,' zei Daneel, 'ik heb aandachtig geluisterd naar het gesprek tussen jou en dr. Vasilia. Ik wil de woorden van dr. Vasilia niet in een kwaad daglicht stellen, maar ik moet je zeggen dat volgens mijn waarnemingen dr. Fastolfe een vriendelijk, hoffelijk mens is. Bij mijn weten is hij nooit met opzet wreed geweest, en ook heeft hij, voor zover ik kan beoordelen, nooit het wezenlijke welzijn van een mens opgeofferd aan zijn nieuwsgierigheid.'

Baley keek naar Daneels gezicht, dat op een of andere manier de indruk gaf van grote oprechtheid. 'Zou je iets ten ongunste van dr. Fastolfe kunnen zeggen, ook al was hij wél wreed en meedogenloos?'

'Ik zou kunnen zwijgen.'

'Maar zou je dat doen?'

'Als ik door te liegen schade toebracht aan een oprechte dr. Vasilia door ten onrechte twijfel aan haar woorden op te roepen, en als ik door te zwijgen dr. Fastolfe schade toebracht door de terechte beschuldigingen tegen hem te versterken, en als die twee schades naar mijn oordeel ruwweg even erg waren, dan zou ik moeten zwijgen. Schade door handelen weegt in het algemeen zwaarder dan schade door nalaten - als de rest ongeveer gelijk is.'

'Dus zelfs al zegt de Eerste Wet: "Een robot mag een mens geen kwaad berokkenen, of toelaten dat door zijn nalatigheid een mens schade lijdt," zijn die twee delen van de Wet niet gelijkwaardig. Een fout in het doen, zeg je, is erger dan een fout in het nalaten.'

'De woorden van de Wetten zijn enkel een benaderende omschrijving van de voortdurende variatie in de positronomotieve kracht in de robotbreincircuits, collega Elijah. Ik weet niet genoeg om die zaak wiskundig te omschrijven, maar ik ken mijn neigingen.'

'En die zijn zo dat je altijd het niet-doen boven het doen verkiest, als de schade in beide richtingen ongeveer gelijk is.'

'In het algemeen. En de waarheid boven de onwaarheid te verkiezen, indien de schade in beide richtingen ongeveer gelijk is. In het algemeen, tenminste.'

'En in dit geval, waar je dr. Vasilia tegenspreekt en haar dus schade toebrengt, kun je dat alleen doen omdat de Eerste Wet voldoende verzacht wordt door het feit dat je de waarheid spreekt?'

'Dat is zo, collega Elijah.'

'Maar het is een feit dat je zeggen zou wat je gezegd hebt, ook al was het gelogen, wanneer dr. Fastolfe je scherp genoeg opgedragen had, als het nodig was, te liegen en niet te erkennen dat het je was opgedragen.'

Even was het stil en toen zei Daneel: 'Dat is zo, collega Elijah.'

'Het is een grote puinhoop, Daneel... maar geloof jij nog steeds dat dr. Fastolfe Jander Panell niet heeft vermoord?'

'Mijn ervaring met hem is dat hij oprecht is, collega Elijah, en dat hij vriend Jander geen schade zou toebrengen.'

'En toch heeft dr. Fastolfe zichzelf een krachtig motief toegedicht om het te doen, terwijl dr. Vasilia een heel ander maar even krachtig motief heeft beschreven, dat nog eerlozer is dan het eerste.' Baley peinsde even. 'Als de mensen een van beide motieven te horen kregen, zouden ze allemaal in de schuld van dr. Fastolfe geloven.'

Baley keerde zich opeens naar Giskard. 'En jij, Giskard? Jij hebt dr. Fastolfe langer gekend dan Daneel. Ben je het ermee eens dat dr. Fastolfe de daad niet gepleegd kan hebben en Jander niet kan hebben vernietigd, voor zover je zijn karakter kent?'

'Ja, meneer.'

Baley keek onzeker naar de robot. Hij was niet zo modern als Daneel. In hoeverre kon hij vertrouwd worden als aanvullende getuige? Zou hij niet gedwongen zijn Daneel te volgen, welke kant hij ook op ging? 'Jij hebt dr. Vasilia ook gekend, niet?' vroeg hij.

'Ik heb haar zeer goed gekend,' zei Giskard.

'En ik begrijp dat je haar aardig vond.'

'Ik heb vele jaren voor haar gezorgd en die taak was op geen enkele manier onaangenaam.'

'Ook al heeft ze aan je programmering gepeuterd?'

'Ze was heel kundig.'

'Zou ze liegen over haar vader, over dr. Fastolfe dus?'

Giskard aarzelde. 'Nee, meneer. Dat zou ze niet doen.'

'Dus je zegt dat zij de waarheid spreekt.'

'Niet precies, meneer. Ik zeg dat zij zelf denkt de waarheid te spreken.'

'Maar waarom zou zij zulke verschrikkelijke dingen over haar vader denken, als hij in werkelijkheid zo'n vriendelijk iemand is als Daneel mij net heeft verteld?'

Langzaam zei Giskard: 'Ze is verbitterd door verscheidene gebeurtenissen in haar jeugd, gebeurtenissen waarvoor zij dr. Fastolfe verantwoordelijk acht en waarvoor hij inderdaad, zonder het zelf te weten, tot op zekere hoogte verantwoordelijk zou kunnen zijn. Het lijkt mij dat het niet zijn bedoeling was dat die gebeurtenissen de gevolgen hadden die ze hadden. Mensen worden echter niet geregeerd door de rechtlijnige Wetten van de robotica. Daarom is het onder de meeste omstandigheden moeilijk de verwikkelingen van hun motieven te beoordelen.'

'Maar al te waar,' mompelde Baley.

'Denkt u dat het een hopeloze taak is de onschuld van dr. Fastolfe aan te tonen?' vroeg Giskard.

Baley's wenkbrauwen trokken zich bij elkaar. 'Mogelijk. Ik zie toevallig geen uitweg. En als dr. Vasilia haar mond opendoet, zoals ze dreigde...'

'Maar u hebt haar opgedragen niets te zeggen. U hebt haar uitgelegd dat dat voor haar gevaarlijk zijn zou.'

Baley schudde zijn hoofd. 'Ik blufte. Ik wist niets anders te zeggen.'

'Bent u dan van plan het op te geven?'

'Nee!' zei Baley krachtig. 'Als het alleen om Fastolfe ging misschien wel. Wat zou hem ten slotte kunnen overkomen? Robotslag is blijkbaar geen misdrijf, maar een burgerlijk delict. Op zijn ergst zal hij zijn politieke invloed kwijtraken en misschien een paar jaar zijn wetenschappelijk werk moeten opschorten. Dat zou ik wel jammer vinden, maar als ik het niet kan helpen, kan ik het niet helpen.

En als het alleen om mij ging zou ik misschien ook opgeven. De mislukking zou mijn naam schaden, maar wie kan zonder stenen een stenen huis bouwen? Een beetje gehavend zou ik op huis aan gaan, ik zou een ellendig, klasseloos bestaan leiden, maar dat risico loopt elke Aardling. Betere lieden dan ik hebben dat, net zo goed ten onrechte, mee moeten maken.

Maar dan is er die kwestie van de Aarde. Als ik niet slaag zou er, afgezien van het pijnlijke verlies voor dr. Fastolfe en mij, een eind komen aan alle hoop dat de Aardlingen ooit in aantallen de Aarde af kunnen, de Melkweg in. Daarom moet het lukken en moet ik blijven volhouden, zolang ik niet lijfelijk van deze wereld word geschopt.'

Hij besloot bijna fluisterend, maar plotseling keek hij op en zei knorrig: 'Waarom blijven we hier geparkeerd, Giskard? Laat je de motor draaien voor je eigen lol?'

'Met alle respect, meneer,' zei Giskard, 'maar u hebt mij niet gezegd waar ik u heen moet brengen.'

'Dat is zo... Neem me niet kwalijk, Giskard. Breng me eerst naar de dichtstbijzijnde openbare privé waar dr. Vasilia het over had. Jullie twee hebben daar geen last van, maar ik heb een blaas die geleegd moet worden. Zoek daarna een plek in de buurt waar ik iets te eten kan krijgen. Ik heb een maag en die moet gevuld worden. En daarna...'

'Ja, collega Elijah?' vroeg Daneel.

'Om je de waarheid te zeggen, Daneel, weet ik het niet. Maar als ik die zuiver lichamelijke noden heb gelenigd, kom ik wel op een idee.'

En wat had Baley dat zelf graag willen geloven.

 

45 * De zwever gleed niet lang over de grond. Hij stopte, wiegde een beetje, en Baley voelde als steeds dat vreemde samentrekken van zijn maag. Die onvaste beweging liet hem voelen dat hij in een voertuig zat en verdreef het tijdelijke gevoel, veilig tussen wanden en tussen robots te zitten. Vóór, en aan weerskanten - en achter, als hij zijn nek draaide - waren achter het glas de witte lucht en het groen gebladerte, hetgeen neerkwam op Buiten - oftewel, niets. Hij slikte, slecht op zijn gemak.

Ze waren gestopt bij een gebouwtje. 'Is dat de openbare privé?'

'De dichtstbijzijnde van een aantal dat zich op de terreinen van het Instituut bevindt, collega Elijah.'

'Je hebt het te vlug gevonden. Staan zulke gebouwtjes ook op de kaart die in jullie geheugen geperst is?'

'Dat is zo, collega Elijah.'

'Is deze nu in gebruik?'

'Misschien, collega Elijah, maar hij kan door drie of vier personen tegelijk gebruikt worden.'

'Is er plaats voor mij?'

'Zeer waarschijnlijk wel, collega Elijah.'

'Nou, laat me er dan uit. Ik zal daar eens gaan kijken...'

De robots verroerden zich niet. 'Meneer,' zei Giskard, 'wij mogen niet mee naar binnen.'

'Dat weet ik wel, Giskard.'

'We kunnen u niet goed bewaken, meneer.'

Baley fronste zijn voorhoofd. De mindere robot zou natuurlijk het starste denken, en opeens onderkende Baley het gevaar dat ze hem domweg niet uit hun ogen wilden laten gaan en hem dus niet toe zouden staan de privé in te stappen. Hij richtte zijn aandacht op Daneel, die menselijke noden toch beter begrijpen moest, en legde iets dringends in zijn stem. 'Daar kan ik niets aan doen, Giskard... Daneel, ik heb geen keuze. Laat me de wagen uit.'

Giskard keek zonder te bewegen naar Baley en één verschrikkelijk moment dacht Baley dat de robot zou voorstellen dat hij zich vlakbij op een veld van zijn last zou ontdoen... in de open lucht, als een dier. Dat moment verstreek. Daneel zei: 'Ik denk dat we collega Elijah in dit opzicht zijn zin moeten geven.'

Daarop zei Giskard tegen Baley: 'Als u nog even kunt wachten, meneer, dan ga ik eerst naar het gebouwtje toe.'

Baley trok een gezicht. Giskard liep langzaam op het gebouwtje af en ging er toen bedaard omheen. Baley had van tevoren wel kunnen zeggen dat zijn aandrang groter zou worden zodra Giskard uit het zicht verdween. Hij probeerde zijn zenuweindjes te vergeten door rond te kijken, naar het uitzicht. Na enige studie werd hij zich bewust van dunne draden in de lucht, hier en daar: fijne, donkere haarlijnen tegen de witte lucht. Aanvankelijk had hij ze niet gezien. Eerst zag hij een ovaal iets dat onder de wolken langsgleed. Het drong tot hem door dat het een voertuig was en dat het niet dreef, maar aan een lange, horizontale draad hing. Hij volgde die lange draad met zijn ogen, beide kanten op, en zag meer van die draden. Toen ontdekte hij nog zo'n voertuig, verder weg - en nog een, nog verder weg. De verste van de drie was een vormloze punt die hij alleen herkende omdat hij de andere twee gezien had.

Dit waren ongetwijfeld kabelwagens voor intern vervoer, van het ene punt van het Robotisch Instituut naar het andere. Wat was het uitgebreid, dacht Baley. Wat nam het Instituut nodeloos ruimte in beslag. En toch nam het niet de oppervlakte in beslag. De gebouwen stonden zo ver uit elkaar dat het groen niet geschaad leek, en planten en dieren leefden er, zo stelde Baley zich voor, als in de wildernis.

Baley herinnerde zich dat Solarië leeg was geweest. Ongetwijfeld waren alle Ruimtewerelden leeg, als Aurora, de dichtst bevolkte, al zo leeg was, zelfs in het dichtst bewoonde gedeelte van de planeet. De Aarde was, buiten de Steden, trouwens ook leeg. Maar daar had je toch de Steden, en Baley voelde een diepe steek van heimwee, die hij weg moest drukken.

'Zo, vriend Giskard heeft zijn onderzoek voltooid,' zei Daneel.

Giskard was terug en Baley vroeg zuur: 'En? Zou je zo vriendelijk willen zijn mij toestemming te geven-' Hij zweeg. Waarom zijn sarcasme verschieten op de ondoordringbare huid van een robot?

'Het lijkt vrijwel zeker dat de privé niet bezet is.'

'Goed! Opzij dan.' Baley gooide het portier van de zwever open en stapte uit op het grind van een smal paadje. Hij liep snel, met Daneel achter zich aan.

Toen hij bij de deur van het gebouwtje kwam wees Daneel zwijgend de knop aan waarmee het openging. Daneel maakte geen aanstalten de knop zelf in te drukken. Vermoedelijk zou dat, als hij het zonder uitdrukkelijke opdracht deed, beduiden dat hij voornemens was binnen te gaan... en zelfs dat voornemen was verboden.

Baley drukte op de knop en ging naar binnen; de twee robots liet hij achter. Pas toen hij binnen was kwam het bij hem op dat Giskard onmogelijk de privé in had kunnen gaan om te zien of hij bezet was. De robot moest hebben geoordeeld naar uiterlijke schijn... op zijn best een dubieuze werkwijze.

En Baley besefte vol onbehagen dat hij voor de eerste keer in afzondering was, en gescheiden van al zijn beschermers... en dat die beschermers, als hij opeens in moeilijkheden raakte, niet makkelijk binnen konden... En als hij hier eens niet alleen was? Als Vasilia eens een of andere vijand had gewaarschuwd, die wist dat hij op zoek was naar een privé, en als die vijand hem hier binnen eens opwachtte?

Tot zijn grote ontsteltenis werd Baley er zich opeens van bewust dat hij - anders dan op Aarde het geval zou zijn - volstrekt ongewapend was.

 

46 * Het gebouwtje was niet groot. Er waren urinoirs, zes naast elkaar; wasbakjes, ook zes naast elkaar. Geen douches, geen kledingverfrissers, geen scheerapparaten.

Er waren zes hokjes, met afscheidingen ertussen en deurtjes ervoor. Als daarin iemand stond te wachten... De deuren kwamen niet tot aan de grond. Langzaam lopend keek hij voorovergebogen onder de deuren door naar enig teken van benen. Toen ging hij naar de deurtjes, probeerde ze een voor een en trok ze dan met een ruk open, klaar om ze dicht te slaan bij het minste teken van onheil, en dan naar de deur naar Buiten te rennen.

Alle hokjes waren leeg. Hij keek om zich heen of er andere schuilplaatsen waren. Hij kon er geen vinden.

Hij ging naar de deur naar Buiten en vond geen aanwijzing van een slot. Het kwam bij hem op dat hij natuurlijk niet op slot kon. De privé was duidelijk voor het gebruik van meer mensen tegelijk. Anderen moesten binnen kunnen als ze wilden... Toch kon hij niet zo goed weggaan en een andere proberen, want ze waren allemaal gevaarlijk - en hij kon het trouwens niet langer ophouden. Eén ogenblik kon hij niet beslissen welk urinoir van de rij hij zou gebruiken. Hij kon op elke willekeurige af gaan en die gebruiken. En dat kon iedereen.

Hij dwong zich er een te kiezen, en in het besef van de open ruimte rond zich bleek hij opeens niet te kunnen. Hij voelde de aandrang maar moest ongeduldig wachten tot het gevoel dat er iemand binnen zou komen was weggeëbd. Hij was niet meer bang dat er een vijand binnen zou komen; hij was bang dat er iemand binnen zou komen. En toen dacht hij: De robots zullen iedereen die er aankomt wel ophouden...

Toen ontspande hij zich. - Hij was goed en wel klaar en heel opgelucht, en stond op het punt naar een wasbakje te gaan, toen hij een vrij hoge, nogal gespannen stem hoorde. 'Bent u Elijah Baley?'

Baley stond als aan de grond genageld. Ondanks zijn vrees en zijn voorzorgen was er zonder dat hij het merkte iemand binnengekomen. Uiteindelijk was hij helemaal geabsorbeerd door het eenvoudig legen van zijn blaas, iets wat nog niet het kleinste deeltje van zijn bewustzijn in beslag had hoeven nemen. Was hij oud aan het worden?

In de stem die hij hoorde klonk wel geen enkele dreiging. Die scheen er niet in te zitten. Misschien voelde Baley zich gewoonweg zeker - en hij had ook het grootste vertrouwen - dat Daneel op zijn minst, en Giskard ook, geen dreiging zouden doorlaten. Wat Baley dwars zat was alleen dit begin. Hij was zijn hele leven nog nooit in een privé benaderd, laat staan aangesproken door iemand. Op Aarde was dat een heel streng taboe en op Solarië, en op Aurora tot nu toe, had hij alleen een-persoons-privés gebruikt.

Weer klonk de stem. Ongeduldig. 'Kom nou! U moet Elijah Baley zijn.'

Baley keerde zich langzaam om. Het was een man van gemiddelde lengte, smaakvol gekleed in goed passende kledij van verschillende tinten blauw. Hij had een lichte huid en licht haar en een snorretje dat een tint donkerder was dan zijn hoofdhaar. Baley merkte dat hij gefascineerd naar het strookje haar op de bovenlip staarde. Het was de eerste keer dat hij een Ruimteling met een snor zag.

'Ik ben Elijah Baley,' zei Baley, vol schaamte dat hij sprak in een privé. Zijn stem klonk zelfs in zijn eigen oren als een krassend, weinig overtuigend gefluister.

De Ruimteling overtuigde het blijkbaar ook niet. Zijn ogen vernauwden zich en hij staarde hem aan en zei: 'Die robots buiten zeiden dat Elijah Baley hier was, maar u ziet er helemaal niet zo uit als op de intergolf. Totaal niet.'

Dat idiote stuk! dacht Baley woedend. Tot het einde der dagen zou iedereen die hem trof vooraf vergiftigd zijn door die onmogelijke uitbeelding. Niemand zou hem als mens zien, eerst, als een feilbaar mens... en als ze zijn feilbaarheid ontdekten waren ze teleurgesteld en beschouwden hem als een domkop. Gebelgd keerde hij zich naar de wasbak en liet het water stromen; toen zwaaide hij maar wat met zijn handen door de lucht en vroeg zich af waar de hete-luchtblazer wel mocht zijn. De Ruimteling drukte op een knop en leek wel een pluis absorberend dons uit de lucht te plukken.

'Bedankt,' zei Baley en nam hem aan. 'Dat was ik niet, in dat intergolfstuk. Dat was een acteur.'

'Dat weet ik, maar ze hadden er wel een uit kunnen zoeken die beter op u leek, niet?' Het leek wel of het hem verdriet deed. 'Ik wilde u spreken.'

'Hoe bent u langs mijn robots gekomen?'

Dat was blijkbaar ook iets dat hem verdriet deed. 'Het lukte maar nauwelijks,' zei de Ruimteling. 'Ze probeerden mij tegen te houden, en ik had maar één robot bij me. Ik moest doen of ik de hoogste nood had en ze hebben me gefouilleerd. Ze hebben me letterlijk betast om te zien of ik niets gevaarlijks bij me had. Ik had u voor de kadi gesleept... als u geen Aardling was. U mag robots geen opdrachten geven die een mens in

moeilijkheden brengen.'

'Het spijt me,' zei Baley strak, 'maar ik heb ze hun opdrachten niet gegeven. Wat kan ik voor u doen?'

'Ik wil u spreken.'

'U spreekt mij al... Wie bent u?'

De ander leek te aarzelen en zei toen: 'Gremionis.'

'Santirix Gremionis?'

'Inderdaad.'

'Waarom wilt u mij spreken?'

Een ogenblik keek Gremionis Baley star aan, blijkbaar in tweestrijd. Toen mompelde hij: 'Ja, nu ik toch hier ben... als u het niet erg vindt... Ik kan net zo goed maar even...' en hij stapte naar de rij urinoirs.

Met zijn laatste restje geschokte welvoeglijkheid besefte Baley wat Gremionis van plan was. Hij keerde zich snel om en zei: 'Ik wacht buiten op u.'

'Nee nee, ga niet weg,' zei Gremionis wanhopig, met een soort gepiep. 'Ik ben zo klaar. Alstublieft!'

Het was dat Baley nu net zo wanhopig met Gremionis wilde praten en niets wilde doen dat de ander zou kwetsen of hem onwillig maken om te praten, anders was hij nooit op zijn verzoek ingegaan. Hij hield zijn hoofd afgewend, en in een soort verschrikte reflex zijn ogen bijna dicht. Pas toen Gremionis om hem heen liep en zelf net zo'n pluizig handdoekje tussen zijn handen wreef, kon Baley zich weer een beetje ontspannen. 'Waarom wilt u mij spreken?' vroeg hij opnieuw.

'Gladia... die Solarische vrouw...' Gremionis keek onzeker en zweeg.

'Ik ken Gladia,' zei Baley koel.

'Gladia heeft me gekeken, via trimensie, weet u wel, en mij gezegd dat u vragen over mij had gesteld. En ze vroeg me of ik ooit hoe dan ook een robot van haar had mishandeld... een mensachtige robot, zoals een van die twee hier buiten-'

'En is dat zo, meneer Gremionis?'

'Nee! Ik wist niet eens dat ze zo'n robot had, tot... Hebt u haar dat gezegd?'

'Ik heb alleen vragen gesteld, meneer Gremionis.'

Gremionis had zijn rechterhand tot een vuist gebald en draaide die zenuwachtig in de linker. Gespannen zei hij: 'Ik wil nergens vals van beschuldigd worden... en zeker niet als die valse beschuldiging mijn verhouding met Gladia raakt.'

'Hoe hebt u me weten te vinden?' vroeg Baley.

'Ze vroeg mij over die robot en zei dat u over mij had gevraagd,' zei Gremionis. 'Ik had gehoord dat u door dr. Fastolfe naar Aurora was gehaald om dat... raadsel... met die robot op te lossen. Het was op het intergolfnieuws. En...' De woorden kwamen eruit alsof ze zich maar met de grootste moeite uit hem wisten los te scheuren.

'Ga door,' zei Baley.

'Ik moest u spreken om te zeggen dat ik met die robot niets te maken had. Niets! Gladia wist niet waar u was, maar ik dacht dat dr. Fastolfe het wel zou weten.'

'Dus u hebt hem opgeroepen.'

'O nee... dat zou ik niet durven... Hij is zo'n belangrijk geleerde. Maar Gladia heeft hem voor me opgeroepen. Zo... zo is ze. Hij zei haar dat u zijn dochter was gaan opzoeken, dr. Vasilia Aliena. Dat kwam goed uit, want die ken ik.'

'Ja, dat weet ik,' zei Baley.

Gremionis leek niet op zijn gemak. 'Hoe hebt u... Hebt u haar ook over mij gevraagd?' Hij leek zich ronduit ellendig te gaan voelen. 'Uiteindelijk riep ik dr. Vasilia op en zij zei dat u net weg was en dat ik u waarschijnlijk bij een openbare privé zou vinden... en deze is het dichtst bij haar complex. Ik dacht wel dat u geen reden zou hebben een andere, verder weg, te zoeken en daarmee tijd te verliezen. Ik bedoel, waarom zou u?'

'Uw redenering klopt precies, maar hoe bent u hier zo vlug gekomen?'

'Ik werk aan het Robotisch Instituut en mijn complex ligt op de terreinen van het Instituut. Met mijn roller was ik binnen een paar minuten hier.'

'Bent u alleen?'

'Ja! Met maar één robot. De roller is tweepersoons, ziet u.'

'En de robot wacht buiten?'

'Ja.'

'Zegt u me nog eens waarom u mij wilt spreken.'

'Ik wil zorgen dat u niet denkt dat ik iets met die robot te maken had. Ik had nog nooit van hem gehoord tot dat hele gedoe opeens in het nieuws kwam. Kan ik u nu dan spreken?'

'Ja, maar niet hier,' zei Baley kordaat. 'Laten we naar buiten gaan.'

Hoe vreemd was het, bedacht Baley, dat hij zo blij was tussen de muren uit te gaan, naar Buiten. Aan deze privé was iets dat veel vreemder was dan wat hij ook op Aurora of Solarië was tegengekomen. Nog verwarrender dan het feit dat de hele planeet er zomaar gebruik van kon maken, was de verschrikking dat men er openlijk zonder meer kon worden aangesproken : een gedrag dat geen onderscheid maakte tussen deze plek en het doel ervan, en andere plekken en het doel ervan. De boekfïlms die hij gekeken had, hadden dit niet vermeld. Zoals Fastolfe had uitgelegd waren ze klaarblijkelijk niet geschreven voor Aardlingen, maar voor Auroriërs, en een beetje voor eventuele bezoekers van de andere negenenveertig Ruimtewerelden. Aardlingen gingen ten slotte zo goed als nooit naar de Ruimtewerelden, en nog het minst naar Aurora. Daar waren ze niet welkom. Waarom zouden ze dan aangesproken worden?

En waarom zouden die boekfïlms uitweiden over wat iedereen al wist? Moesten ze met veel omhaal vertellen dat Aurora rond was, of dat water nat was, of dat in een privé mensen elkaar vrijelijk mochten aanspreken?... Maar toch maakte dat de benaming tot een lachertje. Tegelijk moest Baley denken aan de vrouwenprivés op Aarde. Jessie had hem vaak gezegd dat de vrouwen daar onophoudelijk babbelden zonder zich daarover te generen. Waarom vrouwen wel en mannen niet? Daar had Baley nog nooit ernstig over nagedacht, maar het zonder meer als een gewoonte - een dwingende gewoonte - aanvaard. Maar als de vrouwen het deden, waarom de mannen dan niet?

Het deed er niet toe. Die gedachte raakte alleen zijn verstand en niet dat stukje van zijn geest dat hem zo'n overdonderende en onoverwinnelijke afkeer van dat idee bezorgde. 'Laten we gaan,' zei hij weer.

Gremionis had bezwaar. 'Maar buiten zijn uw robots.'

'Dat zijn ze. En?'

'Maar dit is iets waar ik onder vier ogen over wil praten, van mens tot m-mens.' Hij struikelde over zijn woorden.

'U bedoelt, denk ik, van Ruimteling tot Aardling.'

'Als u dat wilt.'

'Mijn robots zijn nodig. Het zijn mijn collega's in het onderzoek.'

'Maar dit heeft met het onderzoek niets te maken. Dat probeer ik u te zeggen.'

'Dat zal ik beoordelen,' zei Baley resoluut, en liep de privé uit.

Gremionis weifelde, en kwam hem toen na.

 

47 * Daneel en Giskard stonden te wachten: onaangedaan, uitdrukkingloos, geduldig. Baley dacht op Daneels gezicht een lichte bezorgdheid waar te nemen, maar nee, misschien legde hij zelf dat gevoel in die onmenselijk menselijke trekken. Giskard, die er minder menselijk uitzag, liet natuurlijk helemaal niets zien, zelfs niet aan de geestdriftigste personificeerder.

Er stond nog een derde robot te wachten - zeker die van Gremionis. Hij zag er nog eenvoudiger uit dan Giskard en had iets verlopens over zich. Het was duidelijk dat Gremionis er niet zo warmpjes bij zat.

'Het doet me genoegen dat het je goed gaat, collega Elijah,' zei Daneel met een warmte die Baley automatisch aan opluchting toeschreef.

'Heel goed. Maar ik ben ergens nieuwsgierig naar. Als jullie mij binnen om hulp hadden horen roepen, zouden jullie dan binnengegaan zijn?'

'Onmiddellijk, meneer,' zei Giskard.

'Zelfs ondanks dat je geprogrammeerd bent geen privés binnen te gaan?'

'De noodzaak om een mens te beschermen - met name u - telt het zwaarst.'

'Dat is zo, collega Elijah,' zei Daneel.

'Blij dat te horen,' zei Baley. 'Deze man is Santirix Gremionis. Meneer Gremionis, dit is Daneel en dat is Giskard.'

De robots bogen plechtig hun hoofd. Gremionis keek ze vluchtig aan en stak bij wijze van groet onverschillig een hand op. Hij maakte geen aanstalten zijn eigen robot voor te stellen.

Baley keek om zich heen. Het licht was duidelijk matter, de wind steviger, de lucht koeler, en de zon ging helemaal schuil achter wolken. Er hing iets sombers over de omgeving dat Baley niet scheen te raken; hij was nog steeds opgetogen uit de privé ontsnapt te zijn. Zijn moreel werd ongelooflijk versterkt doordat hij echt genoegen voelde dat hij Buiten was. Dit was een bijzonder geval, hij wist het, maar het was een begin en ongewild beschouwde hij het als een overwinning.

Baley stond op het punt zich naar Gremionis te keren om het gesprek te hervatten, toen hij iets zag bewegen. Over het gazon kwam een vrouw vergezeld van een robot aangelopen. Ze kwam op hen af maar scheen hen helemaal niet in de gaten te hebben. Kennelijk was ze op weg naar de privé.

Baley stak zijn arm uit in de richting van de vrouw als om haar tegen te houden, ook al was ze nog dertig meter ver weg, en mompelde: 'Weet zij niet dat dit een mannenprivé is?'

'Wat?' vroeg Gremionis.

De vrouw kwam steeds dichterbij, en Baley stond verbouwereerd toe te kijken. Eindelijk bleef de robot van de vrouw terzijde staan wachten en de vrouw ging het gebouwtje in.

Hulpeloos zei Baley: 'Maar daar kan zij niet binnen.'

'Waarom niet?' vroeg Gremionis. 'Het is openbaar.'

'Maar het is voor mannen.'

'Het is voor mensen,' zei Gremionis. Het bracht hem erg in de war.

'Van beide geslachten? Dat kunt u toch niet menen?'

'Voor alle mensen. Natuurlijk bedoel ik dat! Hoe zou u het dan willen? Ik begrijp u niet.'

Baley wendde zich af. Nog een paar minuten tevoren had hij gedacht dat een openlijk gesprek in een privé qua etiquette het toppunt van slechte smaak was. Als hij nog iets ergers had proberen te bedenken, was beslist de mogelijkheid niet bij hem opgedoken dat hij in de privé een vrouw zou kunnen tegenkomen. De conventies op Aarde eisten van hem dat hij de aanwezigheid van anderen in de grote gemeenschapsprivés op die wereld negeerde, maar alle conventies die ooit waren uitgevonden konden niet voorkomen dat hij zou zien of de ander een man of een vrouw was.

Als er eens een vrouw was binnengekomen toen hij in de privé was geweest... net als deze, zomaar, onverschillig? Of, erger nog, als hij een privé binnen was gegaan en daar een vrouw had aangetroffen? Hij had geen idee hoe hij zou reageren. Hij had de mogelijkheid nooit overwogen, laat staan dat hij zoiets had meegemaakt, maar de gedachte vond hij volstrekt ondraaglijk... En hier hadden de boekfilms ook niets over gezegd.

Hij had die films gekeken om niet totaal onbekend met de Aurorische levenswijze aan het onderzoek te beginnen - en ze hadden hem volkomen onkundig gelaten van alles wat maar van belang was. Hoe kon hij dan dat driedubbel overgehaalde vraagstuk van Janders dood aanpakken, als hij bij elke stap struikelde over zijn onwetendheid?

Een ogenblik tevoren had hij triomf gevoeld bij een kleine overwinning op de verschrikkingen van Buiten, maar nu stond hij tegenover het gevoel, niets te weten, zelfs niet de aard van zijn onwetendheid.

Nu, terwijl hij vocht om zich geen voorstelling te maken van de vrouw die door die ruimte liep waar hij zelf net geweest was, kwam hij de diepste wanhoop nabij.

 

48 * Weer vroeg Giskard - en weer op een manier waardoor je bezorgdheid in zijn woorden, zo niet in zijn toon kon leggen: 'Voelt u zich niet goed, meneer? Hebt u hulp nodig?'

'Nee nee,' mompelde Baley, 'ik voel me best... Maar laten we gaan. We staan in de weg voor de mensen die gebruik willen maken van dat gebouwtje.' Hij liep snel naar de zwever die op een open plek stond aan de overkant van het grindpad. Aan de andere kant stond een tweewielig voertuigje, met twee zitplaatsen achter elkaar. Baley nam aan dat dit Gremionis' roller was.

Baley besefte dat zijn gevoel van neerslachtigheid en ellende nog versterkt werd door het feit dat hij honger had. Lunchtijd was al verstreken en hij had niet gegeten. Hij zei tegen Gremionis: 'Laten we praten... maar als het u geen verschil maakt, aan de lunch. Tenminste als u niet al gegeten hebt... en als u geen bezwaar hebt om met mij te eten.'

'Waar gaat u eten?'

'Dat weet ik niet. Waar eet men op het Instituut?'

'Niet in het grote restaurant. Daar kunnen we niet praten.'

'Is er een andere mogelijkheid?'

'Kom mee naar mijn complex,' zei Gremionis meteen. 'Het is hier een van de nederigste. Ik hoor niet tot de hoge heren. Maar ik heb een paar heel bruikbare robots en we kunnen een goede tafel aanrichten... Luister, ik ga met Brundij - dat is mijn robot - op mijn roller en jullie volgen mij. U zult langzaam moeten zweven, maar ik woon maar een kilometer weg. We zijn er in twee, drie minuten.'

Op een enthousiast sukkeldrafje vertrok hij. Baley keek hem na en dacht dat hij iets slungelachtig jongs over zich had. Je kon natuurlijk niet makkelijk zijn leeftijd schatten; die was aan Ruimtelingen niet te zien en Gremionis kon rustig vijftig zijn. Maar hij gedroeg zich jeugdig, bijna wat een Aardling puberaal zou vinden. Baley wist niet precies waardoor hij die indruk had.

Plotseling vroeg Baley aan Daneel: 'Ken jij Gremionis, Daneel?'

'Ik heb hem nooit eerder ontmoet, collega Elijah.'

'En jij, Giskard?'

'Ik heb hem een keer gezien, meneer, maar alleen in het voorbijgaan.'

'Weet jij iets van hem, Giskard?'

'Alleen wat oppervlakkig blijkt, meneer.'

'Hoe oud hij is? Wat voor iemand?'

'Nee, meneer.'

'Klaar?' riep Gremionis. Zijn roller gromde nogal rauw. Hij had kennelijk geen luchtstralingsaandrijving. De wielen zouden op de grond blijven. Brundij zat achter.

Giskard, Daneel en Baley gingen vlug weer in hun zwever. Gremionis vertrok met een wijde bocht. Zijn haar waaide naar achter in de wind, en Baley had opeens een idee hoe de wind moest aanvoelen als je met een open voertuig zoals een roller reisde. Hij was dankbaar dat hij in de zwever helemaal omsloten zat, hetgeen hem plotseling een veel beschaafdere manier van reizen leek.

De roller ging nu rechtuit en schoot weg met gedempt gebrul, terwijl Gremionis met een hand gebaarde dat ze moesten volgen. De robot achter hem bleef met bijna achteloos gemak in evenwicht en hield zich niet aan Gremionis' middel vast, zoals volgens Baley een mens beslist had moeten doen. De zwever ging er achteraan. Al leek de gelijkmatige voorwaartse beweging van de roller heel snel, blijkbaar was dat maar schijn, door zijn kleine formaat. De zwever had wat moeilijkheden om de snelheid laag genoeg te houden om hem niet omver te zweven.

'Maar toch,' zei Baley peinzend, 'één ding vraag ik me af.'

'Wat dan, collega Elijah?' vroeg Daneel.

'Vasilia noemde die Gremionis smalend "kapper". Hij houdt zich schijnbaar bezig met haar, kleding en andere vormen van persoonlijke sier. Hoe komt het dan dat hij een complex heeft op het terrein van het Robotisch Instituut?'