4 - Fastolfe

14 * En jawel, daar stond dr. Han Fastolfe te wachten... en te lachen. Hij was lang en mager, had lichtbruin haar dat vrij dun was, en dan natuurlijk die oren. Die oren herinnerde Baley zich zelfs na drie jaar nog. Grote oren die van het hoofd af stonden gaven hem een beetje een grappig voorkomen, een sympathieke lelijkheid. Die oren maakten Baley aan het glimlachen, niet zozeer Fastolfe's verwelkoming.

Even vroeg Baley zich af of de medische techniek op Aurora niet ver genoeg gevorderd was voor de kleine plastische ingreep om die dwaze oren te verbeteren... Maar het kon ook best zijn dat Fastolfe hun aanblik net zo leuk vond als Baley zelf - tot zijn grote verbazing. Er is iets te zeggen voor een gezicht dat mensen doet glimlachen.

Misschien wilde Fastolfe op het eerste gezicht aardig gevonden worden. Of vond hij het nuttig onderschat te worden. Of alleen maar anders gevonden?

'Rechercheur Elijah Baley,' zei Fastolfe. 'Ik herinner me u goed, ook al denk ik steeds aan u met het gezicht van de acteur die u uitbeeldde.'

Baley's gezicht werd star. 'Dat intergolfstuk achtervolgt me, dr. Fastolfe. Ik wou dat ik wist waar ik eraan kon ontsnappen...'

'Nergens,' zei Fastolfe vriendelijk. 'Tenminste doorgaans niet. Dus als u het vervelend vindt, dan schrappen we het nu meteen uit onze gesprekken. Ik zal er geen woord meer over zeggen. Akkoord?'

'Dank u.' Plotseling, berekend, stak hij zijn hand uit naar Fastolfe.

Fastolfe aarzelde merkbaar. Toen nam hij Baley's hand, hield hem behoedzaam vast, even maar, en zei: 'Ik zal maar aannemen dat u geen wandelende zak infecties bent, meneer Baley.' Toen keek hij naar zijn handen en zei op trieste toon: 'Al moet ik bekennen dat mijn handen behandeld zijn met een onaantastbare laag, die allesbehalve prettig aanvoelt. Ik ben een produkt van de onredelijke angsten van mijn samenleving.'

'Dat zijn we allemaal,' zei Baley schouderophalend. 'Ik ben niet dol op het idee Buiten te zijn... in de open lucht, bedoel ik. Ik vind het trouwens ook niet zo prettig dat ik onder de onderhavige omstandigheden naar Aurora moest komen.'

'Dat begrijp ik heel goed, meneer Baley. Ik heb hier een gesloten wagen voor u, en als we in mijn wooncomplex komen zullen we ons best doen om u omsloten te houden.'

'Dank u, maar ik denk dat het tijdens mijn verblijf op Aurora weleens nodig kan zijn dat ik Buiten ben. Daar ben ik op voorbereid... tenminste, zo goed mogelijk.'

'Dat begrijp ik, maar we willen u alleen aan Buiten blootstellen als dat echt nodig is. Dat is nu niet het geval, dus sta ons toe dat we u insluiten.'

De wagen wachtte in de schaduw van de tunnel en hij zou nauwelijks Buiten komen als hij er naar toe liep. Baley was zich bewust dat Daneel en Giskard achter hem stonden, heel verschillend van uiterlijk maar gelijk in hun ernstige, wachtende houding... en allebei eindeloos geduldig.

Fastolfe opende het achterportier en zei: 'Stapt u in, alstublieft.'

Baley ging erin. Snel en gladjes kwam Daneel na hem binnen en praktisch tegelijkertijd stapte Giskard aan de andere kant in. Het leek wel een goed ingestudeerd balletje. Baley merkte dat hij, zij het niet strak, tussen hen in geklemd zat. Toch, het idee dat er tussen hem en Buiten aan weerskanten de dikte van een robotlichaam zat beviel hem best.

Maar er was geen Buiten. Fastolfe klom op de voorste bank, en toen het portier naast hem dichtviel werden de raampjes ondoorzichtig en een zacht kunstlicht verspreidde zich door het inwendige. 'Ik rij gewoonlijk niet zo, meneer Baley,' zei Fastolfe, 'maar het kan me niet veel schelen en voor u is het zo behaaglijker. De wagen is volkomen geautomatiseerd, hij weet waar hij heen moet en kan met alle hindernissen en problemen overweg. We hoeven op geen enkele manier in te grijpen.'

Er was een miniem gevoel van versnelling en toen een vage, nauwelijks merkbare gewaarwording van beweging.

'Dit is een veilige rit, meneer Baley,' zei Fastolfe. 'Ik heb de grootste moeite gedaan om te zorgen dat zo weinig mogelijk mensen weten dat u in deze wagen zit, en hier binnen kunt u beslist niet gezien worden. De rit - deze wagen gaat overigens op luchtstraling, zodat het feitelijk een zwever is - duurt niet lang, maar als u wilt kunt u van de gelegenheid gebruik maken om uit te rusten. U bent hier heel veilig.'

'U spreekt,' zei Baley, 'alsof u meent dat ik in gevaar verkeer. Op het schip werd ik zo beschermd dat ik wel een gevangene leek... en nu weer.' Baley keek rond in het kleine, gesloten inwendige van de wagen, waarin hij was omgeven door het plaatwerk van metaal en ondoorzichtig glas, om maar niet te spreken van het metalen plaatwerk van de twee robots.

Fastolfe lachte luchtig. 'Ik weet dat ik overdrijf, maar de gevoelens op Aurora zijn verhit. U komt hier aan in een voor ons kritieke tijd, en ik maak me liever belachelijk door te overdrijven dan de afschuwelijke risico's te lopen die laksheid met zich mee kan brengen.'

'Ik geloof dat u begrijpt, dr. Fastolfe,' zei Baley, 'dat het voor de Aarde een klap zou zijn als ik hier zou falen.'

'Dat begrijp ik heel goed. Ik ben even vastbesloten als u om te zorgen dat u niet faalt. Geloof me.'

'Dat doe ik... Daar komt bij, dat als ik hier faal, om wat voor reden ook, ik op Aarde persoonlijk én beroepshalve aan de grond zal zitten.'

Fastolfe keerde zich om op zijn bank en keek Baley aan met een geschokte blik. 'Werkelijk? Dat zou niet rechtvaardig zijn.'

Baley haalde zijn schouders op. 'Dat ben ik met u eens, maar toch gebeurt het. Ik zal het gemakkelijke doelwit worden voor een wanhopige Aardregering.'

'Dat is niet bij me opgekomen toen ik om u vroeg, meneer Baley. Wees ervan verzekerd dat ik doe wat ik kan. Ofschoon, in alle eerlijkheid' - zijn ogen draaiden weg - 'dat zal, als we verliezen, maar verdomd weinig zijn.'

'Dat weet ik,' zei Baley onbewogen. Hij leunde tegen de zachte bekleding en sloot zijn ogen. De beweging binnen de wagen was enkel een slaapwekkend wiegen, maar Baley sliep niet. In plaats daarvan zat hij flink te denken - voor wat dat waard was.

 

15 * Ook aan het eind van de rit hoefde Baley Buiten niet te ondergaan. Toen hij uit de zwever stapte was hij in een ondergrondse garage, en een liftje bracht hem - zoals bleek - naar de begane grond. Hij werd een zonnige kamer in gebracht en toen hij door de directe zonnestralen liep - ja, iets of wat oranje - kromp hij een beetje in elkaar.

Fastolfe zag het. 'De ramen kunnen niet ondoorzichtig gemaakt worden,' zei hij, 'maar wel donker. Dat doe ik als u dat wilt. Ik had er eigenlijk al aan moeten denken...'

'Hoeft niet,' zei Baley kortaf, 'ik ga er gewoon met mijn rug naar toe zitten. Ik moet mezelf eraan wennen.'

'Zoals u wilt, maar als het te onaangenaam wordt, laat het me dan steeds meteen weten... Meneer Baley, het is op dit deel van Aurora laat in de morgen. Ik weet niet hoe uw eigen tijdsindeling op het schip was. Als u al vele uren wakker bent en graag wilt slapen, kan dat geregeld worden. Als u zich wakker voelt maar geen trek hebt, hoeft u niet te eten. Maar als u wel een hapje lust, zal ik u zometeen graag bij mij aan de lunch zien.'

'Dat past toevallig best in mijn persoonlijke tijd.'

'Prachtig. Denkt u eraan dat onze dag ongeveer zeven procent korter is dan die op Aarde. Veel bioritmische problemen hoeft u dat niet te geven, maar als die er zijn zullen we ons proberen aan te passen aan uw behoeften.'

'Dank u wel.'

'En tenslotte... Ik heb geen duidelijk idee aan wat voor soort eten u de voorkeur geeft.'

'Ik kan heel goed eten wat me wordt voorgezet.'

'Desondanks zal ik me niet gekwetst voelen als er iets niet... niet smakelijk lijkt.'

'Dank u wel.'

'En zou u het erg vinden als Daneel en Giskard ons gezelschap houden?'

Baley glimlachte vaag. 'Eten zij ook mee?'

Fastolfe glimlachte niet terug. Ernstig zei hij: 'Nee, maar ik wil dat ze te allen tijde bij u zijn.'

'Het gevaar, nog steeds? Ook hier?'

'Niets vertrouw ik onvoorwaardelijk. Zelfs hier niet.'

Er kwam een robot binnen. 'De lunch is opgediend, meneer.'

Fastolfe knikte. 'Uitstekend, Faber. We komen zo aan tafel.'

'Hoeveel robots hebt u?' vroeg Baley.

'Dat zijn er heel wat. We zitten niet op het Solarische niveau van tienduizend robots per mens, maar ik heb er meer dan ons gemiddelde: zevenenvijftig. Dit is een groot huis en het dient mij tevens als kantoor en laboratorium. En dan moet mijn echtgenote, wanneer ik er een heb, genoeg ruimte hebben, een aparte vleugel, om van mijn werk gescheiden te zitten en een eigen bediening te hebben.'

'Nou, met zevenenvijftig robots kunt u er, denk ik, wel twee missen. Nu voel ik me niet zo schuldig dat u Giskard en Daneel hebt gestuurd om mij naar Aurora te begeleiden.'

'Die keus was niet toevallig, dat verzeker ik u, meneer Baley. Giskard is mijn huismeester en rechterhand. Van toen ik volwassen werd is hij al bij me.'

'Toch stuurt u hem op reis om mij te halen. Ik voel me vereerd,' zei Baley.

'Daar ziet u aan hoe belangrijk u bent, meneer Baley. Giskard is mijn betrouwbaarste robot, fors en sterk.' Baley's ogen flitsten naar Daneel en Fastolfe voegde eraan toe: 'Ik reken nu mijn vriend Daneel niet mee. Hij is geen bediende van mij, maar een prestatie waar ik, in mijn menselijke zwakheid, heel trots op ben. Hij is de eerste van zijn klasse, en zijn ontwerper én model was dr. Roj Nemennuh Sarton, de man die -'

Hij zweeg discreet, maar Baley knikte bruusk en zei: 'Ik begrijp het.' Voor hem hoefde de zin niet afgemaakt te worden met een verwijzing naar de moord op Sarton, op Aarde.

'Sarton hield toezicht op de eigenlijke bouw,' ging Fastolfe verder, 'en ik was degene die de theoretische berekeningen maakte om Daneel te kunnen bouwen.' Hij glimlachte tegen Daneel, die erkentelijk zijn hoofd boog.

'En dan was er Jander nog,' zei Baley.

'Ja.' Fastolfe schudde zijn hoofd en keek somber. 'Ik had hem misschien bij me moeten houden, net als Daneel. Maar hij was mijn tweede mensachtige, en dat maakt verschil. Daneel is, om zo te zeggen, mijn eerstgeborene... een bijzonder geval.'

'En nu bouwt u geen mensachtige robots meer?'

'Geen meer. Maar komaan,' zei Fastolfe in zijn handen wrijvend, 'we moeten gaan lunchen... Ik denk, meneer Baley, dat de bevolking van Aarde gewend is aan wat ik zou betitelen met natuurlijk voedsel. We hebben garnalensalade, met brood en kaas, melk als u wilt, en alle soorten vruchtensap. Allemaal heel eenvoudig. En ijs na.'

'Allemaal traditionele Aardse gerechten,' zei Baley, 'die in hun oorspronkelijke vorm alleen nog bestaan in de klassieke Aardse literatuur.'

'Hier op Aurora zijn ze geen van alle gewoon, maar ik dacht dat het geen zin had u onze versie van een fijnproeversmaal voor te zetten, met voedsel en kruiden van Aurorische gewassen. Men zou eerst de smaak te pakken moeten krijgen.' Hij stond op. 'Gaat u met mij mee, meneer Baley? We zijn maar met z'n tweeën en wij hechten niet aan vormen en gaan ons niet te buiten aan onnodige plichtplegingen.'

'Dank u wel,' zei Baley. 'Ik beschouw dit als een vriendelijkheid. Ik heb de saaie reis veraangenaamd door flink wat te lezen over Aurora, en ik weet dat de goede vormen bij een formele maaltijd allerlei dingen vereisen die mij afschrikken.'

'Weest u maar niet bang.'

'Zouden we de vormen in die mate kunnen veronachtzamen,' zei Baley, 'dat we onder het eten zakelijke dingen bespreken, dr. Fastolfe? Ik moet niet onnodig tijd verliezen.'

'Dat standpunt kan ik waarderen. Ja, laten we de zaken bespreken. En ik denk dat ik erop kan vertrouwen dat u niemand iets vertelt over dit wangedrag. Ik zou niet uit de beschaafde kringen gestoten willen worden!' Hij grinnikte en zei toen: 'Al zou ik niet moeten lachen. Er valt niets te lachen. Tijd verliezen kan meer betekenen dan een ongemak. Het kon wel eens fataal zijn.'

 

16 * De kamer die Baley uit ging was karig gemeubileerd: een paar stoelen, een ladenkast, iets dat er uitzag als een piano, maar koperen ventielen had in plaats van toetsen, een paar abstracte werken aan de wanden die licht schenen uit te stralen. De vloer was een glad dambord van diverse tinten bruin, misschien zo gemaakt om van hout te lijken, en ofschoon hij glom alsof hij pas geboend was, voelde hij onder de voeten niet glad aan.

De eetkamer had wel zo'n zelfde vloer, maar was verder totaal anders. Het was een lange, rechthoekige kamer, overladen met opsmuk. Er stonden zes grote vierkante tafels, kennelijk elementen die op verschillende manieren aan elkaar gezet konden worden. Aan de ene korte kant was een bar met blinkende flessen in allerlei kleuren, die voor een gebogen spiegel stonden die de weerkaatste kamer eindeloos lang deed lijken. In de andere korte wand waren vier nissen, waarin elk een robot stond.

De twee lange wanden waren mozaïeken waarvan de kleuren langzaam veranderden. Het ene was een planeetlandschap, maar Baley kon niet zien of het Aurora voorstelde of een andere planeet of iets volkomen denkbeeldigs. Aan één kant was er een graanakker of iets dergelijks, vol uitgebreide landbouwwerktuigen, allemaal bestuurd door robots. Als je langs de wand keek maakte die plaats voor mensenwoningen, die naar het eind overgingen in, zo meende Baley, de Aurorische versie van een Stad.

De andere lange wand was een ruimtetafereel. Een blauwwitte planeet, verlicht door een verre zon, weerkaatste het licht zo dat de toeschouwer, zelfs als hij heel goed keek, zich niet los kon maken van de indruk dat hij langzaam draaide. De sterren eromheen - sommige zwak, andere helder - schenen van stand te veranderen; maar als het oog zich op een bepaald groepje richtte en daarnaar bleef kijken, leken de sterren onbeweeglijk.

Baley vond het allemaal verwarrend en onaangenaam.

'Een heel kunstwerk, meneer Baley,' zei Fastolfe. 'Heeft meer gekost dan het waard is, maar Fanya wilde het hebben... Fanya is mijn huidige dame.'

'Komt zij er ook bij, dr. Fastolfe?'

'Nee, meneer Baley. Alleen wij tweeën, zoals ik al zei. Ik heb haar gevraagd zolang in haar eigen vertrekken te blijven. Ik wil niet dat zij met ons probleem te maken krijgt. Dat begrijpt u toch, hoop ik?'

'Ja, natuurlijk.'

'Kom, gaat u zitten alstublieft.'

Een van de tafels was gedekt met borden, kopjes en allerlei bestek dat Baley niet allemaal kende. In het midden stond een smalle, enigszins toelopende cilinder die wel wat leek op een pion van een grijs, stenig materiaal. Toen Baley ging zitten kon hij de verleiding niet weerstaan zijn hand uit te steken en hem met een vinger aan te raken.

Fastolfe glimlachte. 'Dat is een kruidenvat. Er zitten eenvoudige contacten op waardoor men het een bepaalde hoeveelheid van twaalf verschillende kruiderijen ergens op een gerecht kan laten aanbrengen. Om het goed te doen, pakt men het ding op en voert heel ingewikkelde draaiingen uit, die op zichzelf geen betekenis hebben maar door modieuze Auroriërs hoog worden aangeslagen als teken van de sier en verfijning waarmee maaltijden opgediend horen te worden. Toen ik jonger was kon ik met mijn duim en twee vingers de driedubbele slinger maken en het zout kwam eruit als het kruidenvat mijn handpalm raakte. Als ik dat nu probeerde, was er een aardige kans dat ik mijn gast de hersens in zou slaan. U neemt het mij, hoop ik, niet kwalijk dat ik het maar niet probeer.'

'Ik zou daar zelfs bezwaar tegen hebben, dr. Fastolfe.'

Een robot zette een salade op tafel, een andere bracht een blad vruchtendranken, een derde brood en kaas, een vierde legde de servetten goed. Er was tussen die vier een hechte samenwerking; ze gingen in en uit zonder elkaar in de weg te lopen of andere problemen. Baley keek verwonderd naar ze. Zonder enig teken van afspraak stonden ze, toen ze klaar waren, twee aan twee aan weerskanten van de tafel. Tegelijk deden ze een stap achteruit, tegelijk bogen ze, tegelijk keerden ze zich om en gingen terug naar de nissen in de muur aan de andere kant van de tafel.

Opeens ontdekte hij dat Daneel en Giskard ook in de kamer waren. Hij had ze niet binnen zien komen. Zij stonden in twee nissen die ongemerkt in de wand met het graanveld verschenen waren. Daneel was het dichtstbij.

'Nu ze weg zijn...' zei Fastolfe. Hij zweeg en schudde langzaam zijn hoofd, als een triest slot aan de zin. 'Maar dat is niet zo. Onder gewone omstandigheden vertrekken de robots gewoonlijk voor de lunch echt begint. Robots eten niet; mensen wel. Daarom is het zinvol dat de eters eten en de niet-eters weggaan. En dat is een van de gebruiken geworden. Het zou heel ongehoord zijn te eten vóór de robots weg waren. Maar in dit geval...'

'Ze zijn niet weg,' zei Baley.

'Nee. Ik vond dat veiligheid boven etiquette ging en dacht dat u het, aangezien u geen Auroriër bent, niet erg zou vinden.'

Baley wachtte tot Fastolfe zou beginnen. Fastolfe nam een vork op, Baley ook. Fastolfe gebruikte hem met langzame bewegingen en liet Baley precies zien wat hij deed. Baley beet voorzichtig in een garnaal en vond hem heerlijk. Hij herkende de smaak, die net zo was als van de garnalenpasta die op Aarde gemaakt werd, maar veel fijner en rijker. Langzaam kauwde hij en even was het hem, hoe hij er ook op uit was onder het eten met het onderzoek door te gaan, totaal onmogelijk om zijn aandacht aan iets anders te wijden dan aan de lunch.

Fastolfe deed nu de eerste stap. 'Moeten we het probleem niet aanpakken, meneer Baley?'

Baley voelde zich een tikje rood worden. 'Ja. Natuurlijk. Neemt u mij niet kwalijk. Ik werd zo verrast door uw Aurorisch eten, dat het moeilijk voor me was aan iets anders te denken... U bent de oorzaak van het probleem, is het niet, dr. Fastolfe?'

'Waarom zegt u dat?'

'Iemand heeft robotslag gepleegd op een manier die grote deskundigheid vereist... zo is mij gezegd.'

'Robotslag? Een aardige term.' Fastolfe glimlachte. 'Ik begrijp natuurlijk wel wat u daarmee bedoelt... Uw inlichtingen zijn juist, zó vereist het een geweldige deskundigheid.'

'En alleen u hebt die deskundigheid om het te bewerkstelligen... zo is mij gezegd.'

'Ook op dit punt zijn uw inlichtingen juist.'

'En u bekent zelf - u beweert het zelfs met stelligheid - dat alleen u Jander in psychische stolling kon brengen.'

'Ik houd vol wat ten slotte de waarheid is, meneer Baley. Aan leugens zou ik niets hebben, als ik mij al daartoe kon brengen. Het is algemeen bekend dat ik de belangrijkste robotoloog ben van alle Vijftig Werelden.'

'Maar toch, dr. Fastolfe, zou de op een of op twee na beste, of zelfs de op veertien na beste robotoloog van alle werelden, niet de nodige kundigheid hebben om die daad te verrichten? Vereist dat werkelijk alle vaardigheid van de allerbeste?'

Rustig zei Fastolfe: 'Naar mijn mening vereist dat inderdaad alle vaardigheid van de allerbeste. En naar mijn mening ook zou ik zoiets alleen op een van mijn goede dagen kunnen verrichten. Denk eraan dat de scherpste geesten in de robotica - waaronder de mijne - er met name hard aan gewerkt hebben om positronische breinen te ontwerpen die niet in psychische stolling konden raken.'

'Bent u daar allemaal zeker van? Echt zeker?'

'Volkomen.'

'En dat hebt u openlijk betoogd?'

'Natuurlijk. Er was een openbare ondervraging, mijn beste Aardling. Mij werden de vragen gesteld die u mij nu stelt, en ik heb naar waarheid geantwoord. Dat is gangbaar op Aurora.'

'Ik twijfel er op het moment niet aan dat u overtuigd was dat u naar waarheid antwoordde. Maar kunt u niet gedreven zijn door een natuurlijke trots? Dat zou ook typisch Aurorisch zijn, niet?'

'U bedoelt dat ik, in mijn verlangen om beschouwd te worden als de beste, mij vrijwillig in een situatie zou brengen dat iedereen wel moest concluderen dat ik Jander in psychische stolling had gebracht?'

'Op een of andere manier zie ik u als een man die best zijn politieke en maatschappelijke status zou kunnen opgeven, vooropgesteld dat zijn wetenschappelijke reputatie niet geschaad wordt.'

'Juist. U hebt een interessante denkwijze, meneer Baley. Dit zou bij mij niet zijn opgekomen. Als ik de keuze had toe te geven dat ik niet de allerbeste was, of te bekennen dat ik schuldig was aan een robotslag - om uw woord te gebruiken - dan denkt u dat ik bewust voor het tweede zou kiezen.'

'Nee, dr. Fastolfe, ik wens deze kwestie niet zo vereenvoudigd voor te stellen. Kan het niet zo zijn dat u zichzelf misleidt als u denkt dat u ongeëvenaard de grootste van alle robotici bent, en dat u zich daar ten koste van alles aan vastklampt omdat u onbewust - onbewust, dr. Fastolfe - beseft dat u overtroffen zult worden... of al bent, door anderen.'

Fastolfe lachte, maar het klonk een beetje pijnlijk. 'Nee nee, meneer Baley. U zit er absoluut naast.'

'Denk eens na, dr. Fastolfe! Weet u zeker dat geen van uw collega-robotici u in talent kan benaderen?'

'Er zijn er maar een paar die met mensachtige robots overweg kunnen. De bouw van Daneel schiep praktisch een nieuw beroep waar nog geen naam voor bestaat. Humaniformica, misschien. Van de robotologen op Aurora begrijpt er buiten mij niet één de werking van Daneels positronische brein. Dr. Sarton wel, maar die is dood... en hij begreep het minder goed dan ik. De grondtheorie is van mij.'

'Die mag dan oorspronkelijk de uwe zijn, maar u kunt niet verwachten dat hij uitsluitend van u blijft. Heeft niemand die theorie gestudeerd?'

Fastolfe schudde beslist zijn hoofd. 'Niemand. Ik heb hem aan niemand geleerd en ik daag alle levende robotici uit die theorie op eigen kracht te ontwikkelen.'

Lichtelijk geërgerd zei Baley: 'Kan er dan geen briljante jongeman zijn, pas van de universiteit, intelligenter dan iemand nog beseft, die -'

'Nee, meneer Baley, nee. Zo'n jongeman zou ik kennen. Hij zou in mijn laboratoria zijn geweest. Hij zou bij mij gewerkt hebben. Op dit moment bestaat er niet zo'n jongeman. Er zal er uiteindelijk wel een komen; vele, misschien. Maar op dit moment: geen!'

'Als u sterft, sterft dus met u die nieuwe wetenschap?'

'Ik ben pas honderd vijfenzestig. Metrische jaren, natuurlijk... in uw Aarde-jaren, is dat nog maar honderdvierentwintig, ongeveer. Naar Aurorische normen ben ik nog vrij jong en er is geen medische reden waarom mijn leven al over de helft zou zijn. Het is heel niet ongebruikelijk om een leeftijd van vierhonderd jaar - metrische jaren - te bereiken. Er is nog heel wat tijd om het door te geven.'

Ze waren klaar met eten, maar geen van beiden maakten ze aanstalten om van tafel te gaan. En er kwam geen enkele robot bij om af te ruimen. Het was of ze aan hun stoel genageld zaten door de hevigheid van de heen en weer gaande woordenstroom.

Baley's ogen vernauwden zich. 'Dr. Fastolfe,' zei hij, 'twee jaar geleden was ik op Solarië. Daar kreeg ik de stellige indruk dat de Solariërs over het geheel de kundigste robotici van alle werelden zijn.'

'Over het geheel; dat is waarschijnlijk wel zo.'

'En niet één van hen kan zoiets verricht hebben?'

'Niet één, meneer Baley. Zij zijn goed met robots die op z'n hoogst niet verder ontwikkeld zijn dan mijn arme, betrouwbare Giskard. De Solariërs weten niets van de bouw van mensachtige robots.'

'Hoe kunt u dat zo zeker weten?'

'Omdat u op Solarië geweest bent, meneer Baley, weet u heel goed dat de Solariërs elkaar maar zeer moeilijk kunnen benaderen, dat ze contact onderhouden door driedimensionaal "kijken" - behalve waar seksueel contact absoluut vereist is. Denkt u dat iemand van hen ervan zou dromen een robot te ontwerpen die zo menselijk is in zijn verschijning, dat hij hun neuroses zou wekken? Ze zouden elke nabijheid met hem vermijden omdat hij er zo menselijk uitzag; zo zouden ze niet behoorlijk gebruik van hem kunnen maken.'

'Zou er hier en daar geen Solariër een verbazende verdraagzaamheid hebben tegenover het menselijk lichaam? Hoe weet u dat?'

'Zelfs al had een Solariër dat, een mogelijkheid die ik niet ontken... Er zijn dit jaar geen bewoners van Solarië op Aurora.'

'Niet één?'

'Niet één! Ze willen niet gedwongen worden tot contact met Auroriërs, en behalve in de meest dringende gevallen komt er geen hier... of waar dan ook. En zelfs in dringende gevallen komen ze niet dichterbij dan een omloopbaan, en onderhandelen met ons via elektronische communicatie.'

'In dat geval, als u letterlijk en werkelijk de enige bent van alle werelden die het gedaan kan hebben,' zei Baley, 'hébt u Jander gedood?'

'Ik kan niet geloven,' zei Fastolfe, 'dat Daneel u niet gezegd heeft dat ik dit heb ontkend.'

'Dat heeft hij me wel gezegd, maar ik wilde het van u horen.'

Fastolfe sloeg zijn armen over elkaar en fronste zijn wenkbrauwen. Met opeengeklemde tanden zei hij: 'Dan zeg ik het u nu. Ik heb het niet gedaan.'

Baley schudde zijn hoofd. 'Ik geloof dat u in uw bewering gelooft.'

'Dat doe ik ook. Zeer oprecht. Ik spreek de waarheid. Ik heb Jander niet gedood.'

'Maar als u het niet gedaan hebt en niemand anders zou het ooit kunnen, dan - Maar wacht, ik heb misschien een onjuist uitgangspunt. Is Jander echt dood of ben ik hier onder valse voorwendsels gebracht?'

'De robot is werkelijk vernietigd. Ik kan hem u gemakkelijk laten zien, als de Wetsraad mij de toegang tot hem niet verbiedt voor het avond is... maar dat denk ik niet.'

'In dat geval, als u het niet hebt gedaan en niemand anders het gedaan kan hebben, en de robot echt dood is... wie heeft de misdaad dan gepleegd?'

Fastolfe zuchtte. 'Ik ben er zeker van dat Daneel u gezegd heeft wat ik bij de ondervraging heb verklaard... maar u wilt het van mijn eigen lippen horen.'

'Zo is het, dr. Fastolfe.'

'Nu dan, niemand heeft die misdaad gepleegd. Het was een spontaan gebeuren in de positronenstroom door de breincircuits die bij Jander de psychische stolling veroorzaakte.'

'Is dat waarschijnlijk?'

'Nee, dat niet. Het is uiterst onwaarschijnlijk... maar als ik het niet gedaan heb is het de enige mogelijkheid.'

'Zou men niet kunnen redeneren dat er een grotere kans is dat u liegt dan dat er een spontane psychische stolling optrad?'

'Velen redeneren zo. Maar ik weet toevallig dat ik het niet gedaan heb, en dat laat als enige mogelijkheid het spontaan optreden over.'

'En u hebt mij hier laten halen om aan te tonen, om te bewijzen, dat dit spontane gebeuren in werkelijkheid heeft plaatsgevonden?'

'Ja.'

'Maar hoe gaat iemand te werk om het spontaan gebeuren te bewijzen? Alleen door het te bewijzen, schijnt het, kan ik u, de Aarde en mijzelf redden.'

'In volgorde van toenemende belangrijkheid, meneer Baley?'

Baley keek geïrriteerd. 'Goed dan - u, mij en de Aarde.'

'Ik ben bang,' zei Fastolfe, 'dat ik na veel denken tot de conclusie gekomen ben dat zo'n bewijs op geen enkele manier geleverd kan worden.'

 

17 * Baley keek Fastolfe ontzet aan. 'Op geen enkele manier?'

'Op geen enkele manier. Geen een.' En toen, blijkbaar opeens afgeleid, greep hij het kruidenvat en zei: 'Weet u, ik ben nieuwsgierig of ik die driedubbele slinger nog ken.' Hij wierp met een berekende polsbeweging het kruidenvat in de lucht. Het maakte een buiteling en bij het neerkomen ving Fastolfe het dunne eind op op de zijkant van zijn rechter handpalm, met neergedrukte duim. Het ging een beetje omhoog en slingerde en werd opgevangen op de zijkant van de linker handpalm. Ondersteboven ging het omhoog en werd op de zijkant van de rechter handpalm opgevangen, en toen weer op de linker. Na die derde slinger kwam het omhoog met genoeg kracht om door de lucht te vliegen. Fastolfe ving het in zijn rechter vuist, met vlakbij zijn linkerhand met de palm naar boven. Toen het kruidenvat eenmaal gevangen was liet hij zijn linkerhand zien, en daarin lag wat fijn verspreid zout.

'Voor de wetenschappelijke geest is het een kinderlijke vertoning, en de inspanning staat in geen verhouding tot het doel, wat natuurlijk een snufje zout is; maar de goede Aurorische gastheer is trots zo'n vertoning weg te kunnen geven. Er zijn er die zo handig zijn dat ze het kruidenvat anderhalve minuut in de lucht kunnen houden, en hun handen bewegen zich bijna nog vlugger dan je met je ogen kunt volgen.

Natuurlijk,' voegde hij er bedachtzaam aan toe, 'kan Daneel zulke toeren veel handiger en sneller uitvoeren dan welk mens ook. Ik heb hem zo getest om de werking van zijn breincircuits te beproeven, maar het zou volkomen verkeerd zijn om hem die talenten publiekelijk te laten tonen. Het zou de menselijke kruideliers onnodig kleineren - kruideliers, zo worden ze genoemd, weet u, al zult u dat woord in geen enkel woordenboek aantreffen.'

Baley bromde.

Fastolfe zuchtte. 'Maar we moeten weer ter zake komen.'

'Daarvoor hebt u mij van enkele parsecs ver laten komen.'

'Zo is het... Laten we verder gaan.'

'Wat was de reden van uw vertoning, dr. Fastolfe?' vroeg Baley.

'Tja, we schijnen in een impasse beland te zijn,' zei Fastolfe. 'Ik heb u hierheen gehaald om iets te doen wat onmogelijk is. Uw gezicht sprak boekdelen, en om eerlijk te zijn, ik voelde me geen haar beter. Het leek dus dat we wel een adempauze konden gebruiken. En laten we nu verder gaan.'

'Over die onmogelijke taak?'

'Waarom zou hij voor u onmogelijk zijn, meneer Baley? U hebt de naam het onmogelijke te kunnen verwezenlijken.'

'Dat intergolfstuk? Gelooft u in die dwaze verdraaiing van wat er op Solarië gebeurd is?'

Fastolfe spreidde zijn armen. 'Het is mijn enige hoop.'

'En ik heb geen keus,' zei Baley. 'Ik moet het blijven proberen; als het mislukt hoef ik niet op Aarde terug te komen. Dat heeft men mij duidelijk gemaakt... Zeg mij, dr. Fastolfe, hoe kan Jander gedood zijn? Wat voor manipulatie van zijn denken is daarvoor nodig?'

'Meneer Baley, ik weet niet hoe ik dat zou kunnen uitleggen, zelfs niet aan een roboticus, wat u beslist niet bent, en zelfs niet als ik mijn theorieën zou openbaren, wat ik beslist niet doe. Maar laat eens kijken of ik u niet toch iets kan uitleggen... U weet natuurlijk dat robots op Aarde zijn uitgevonden.'

'Op Aarde wordt over robots niet veel geschreven...'

'Het sterke vooroordeel op Aarde tegen de robots is op de Ruimtewerelden welbekend.'

'Maar iedereen op Aarde die een beetje nadenkt weet dat robots hun oorsprong op Aarde hebben. Het is algemeen bekend dat het reizen door de hyperruimte met behulp van robots ontwikkeld is, en aangezien de Ruimtewerelden niet gekoloniseerd kunnen zijn zonder hyperruimtereizen, volgt daaruit dat de robots bestonden voor de kolonisering plaatsvond - toen de Aarde nog de enige bewoonde planeet was. Dus werden de robots op Aarde uitgevonden, door Aardlingen.'

'Maar Aarde is daar niet trots op, wel?'

'We praten er nooit over,' zei Baley kortaf.

'En Aardlingen weten niets van Susan Calvin?'

'Ik ben in een paar oude boeken haar naam wel tegengekomen. Ze was een van de robotica-pioniers.'

'Is dat alles wat u van haar weet?'

Baley maakte een afwerend gebaar. 'Ik denk dat ik, als ik de archieven zou napluizen, meer zou kunnen vinden, maar daar heb ik de kans niet voor gehad.'

'Hoe vreemd,' zei Fastolfe. 'Voor alle Ruimtelingen is zij een halfgod, zozeer zelfs dat ik denk dat er buiten de robotici maar weinig Ruimtelingen zijn die haar als een Aardling zien. Dat zou heiligschennis wezen. Als iemand hun zei dat ze gestorven is na nauwelijks meer dan honderd metrische jaren geleefd te hebben, zouden ze weigeren hem te geloven. En toch kent u haar alleen maar als een vroege pionier.'

'Heeft zij met dit alles iets te maken, dr. Fastolfe?'

'Niet rechtstreeks, maar toch... U moet weten dat er rond haar naam vele sagen bestaan. De meeste ervan zijn beslist onwaar, maar toch zijn ze aan haar gekoppeld. Een van de beroemdste sagen - en een van de minst plausibele - gaat over een robot die in die primitieve tijd vervaardigd was, en die door iets wat tijdens het productieproces gebeurde, telepathische vermogens bleek te hebben -'

'Wat?'

'Een sage! Ik zei u dat het een sage was... een beslist onware! Ja, er bestaat wel een theoretische reden om te veronderstellen dat het mogelijk zou kunnen zijn, maar niemand is er nog met een acceptabel ontwerp gekomen waar ook maar een greintje van zo'n vermogen in zou kunnen zitten. Dat het voorgekomen zou zijn in zulke ruwe en eenvoudige positronische breinen als die uit de voorhyperruimtelijke tijd is volstrekt ondenkbaar. Daarom zijn we er heel zeker van dat dit bepaalde verhaal een bedenksel is. Maar laat me toch verder gaan, want het heeft een moraal...'

'Ja, gaat u toch verder.'

'De robot kon volgens het verhaal gedachtenlezen. En als hem vragen gesteld werden las hij de gedachten van de vragensteller, en zei hem wat deze horen wilde. Nu zegt de Eerste Wet van de robotica duidelijk dat een robot een mens geen kwaad mag berokkenen of toelaten dat door zijn nalatigheid een mens gekwetst wordt. Voor robots slaat dat in het algemeen op lichamelijk onheil. Maar een robot die gedachten kan lezen zou al vlug tot de slotsom komen dat teleurstelling of boosheid of bepaalde heftige emoties door de mens als onaangenaam ervaren werden en de robot zou het aanzetten tot dergelijke gevoelens onder het hoofdstuk "kwetsen" laten vallen. Als een telepathische robot dus wist dat de waarheid een vraagsteller zou verdrieten of boos maken of afgunst of onlust teweeg zou brengen, vertelde hij in plaats daarvan een vleiende leugen. Begrijpt u?'

'Ja, natuurlijk.'

'De robot loog dus ook tegen Susan Calvin zelf. Dat liegen kon niet lang doorgaan, want verschillende mensen kregen verschillende dingen te horen, die niet alleen onderling niet klopten maar ook niet gesteund werden door de zich ophopende feiten, ziet u. Susan Calvin ontdekte dat hij tegen haar gelogen had en ze besefte dat die leugens haar in een verschrikkelijk pijnlijke positie gebracht hadden. Wat aanvankelijk een zekere teleurstelling had betekend werd nu, door valse hoop, tot een ondraaglijke teleurstelling... Het verhaal nooit gehoord?'

'Op mijn woord.'

'Daar sta ik van versteld. Het is toch beslist niet op Aurora bedacht, want het is op alle werelden even populair... Maar hoe dan ook, Susan nam wraak. Ze legde de robot uit, dat hij, of hij nu de waarheid vertelde of een leugen, de persoon waar hij mee te maken had evenzeer kwetste. Wat hij ook deed, hij kon de Eerste Wet niet gehoorzamen. Toen de robot dit begreep moest hij zijn toevlucht wel zoeken in volkomen passiviteit. Om het kleurrijk te zeggen, zijn positronische circuits brandden door. Zijn brein werd onherstelbaar beschadigd. De sage verhaalt dat Susans laatste woord tegen de vernielde robot luidde: "Leugenaar!"'

'En zoiets is,' zei Baley, 'met Jander Panell gebeurd, begrijp ik. Hij werd met een verbaal dilemma geconfronteerd en zijn brein verbrandde?'

'Dat schijnt gebeurd te zijn, al is dat niet zo gemakkelijk te veroorzaken als het in de dagen van Susan Calvin geweest zou zijn. Robotici hebben, misschien vanwege die sage, altijd gezorgd dat zulke dilemma's niet gemakkelijk konden voorkomen. Naarmate de theorie van het positronisch brein verfijnder is geworden en de bouwpraktijk ingewikkelder, zijn er steeds betere systemen ontworpen om te zorgen dat alle voorkomende situaties in een ongelijkheid resulteren, zodat de robot altijd iets kan doen dat als een gehoorzamen aan de Eerste Wet kan gelden.'

'Nu, dan kan een robotbrein niet meer doorbranden. Bedoelt u dat? Want als dat zo is, wat is er dan met Jander gebeurd?'

'Dat bedoel ik niet. De steeds succesrijker systemen waar ik het over heb zijn nooit volmaakt. Dat kan niet. Hoe verfijnd en ingewikkeld een brein ook is, er is altijd een manier om een dilemma op te bouwen. Dat is een fundamentele mathemathische waarheid. Het zal nooit mogelijk zijn een zo verfijnd en gecompliceerd brein te bouwen dat de kans op een dilemma nul wordt. Nooit helemaal nul. Maar de systemen zitten zo dicht bij nul, dat het voor het veroorzaken van een psychische stolling door het teweegbrengen van een geschikt dilemma, nodig zou zijn dat specifieke positronische brein door en door te begrijpen... en dat vereist een handige theoreticus.'

'Zoals u, dr. Fastolfe?'

'Zoals ik. En in het geval van de mensachtige robots, alleen ik.'

'Of niemand,' zei Baley. Het sarcasme lag er dik bovenop.

'Of niemand. Precies,' zei Fastolfe die zijn toon negeerde. 'De mensachtige robots hebben een brein - en een lichaam, mag ik wel zeggen - dat gebouwd is als een welbewuste nabootsing van de mens. Het positronisch brein is uiterst fijn en neemt vanzelf iets van de kwetsbaarheid van de menselijke hersenen over. Net zoals een mens een beroerte kan krijgen door een toevallig gebeuren in de hersenen, zonder dat er invloed van buiten is, zo kan een mensachtig brein door puur toeval - een willekeurige verplaatsing van positronen die soms voorkomt - tot psychische stolling komen.'

'Kunt u dat bewijzen, dr. Fastolfe?'

'Ik kan het wiskundig aantonen, maar onder degenen die de berekeningen kunnen volgen kunnen er zijn die de geldigheid van de redenering afwijzen. Ik maak gebruik van bepaalde axioma's van mij, die niet passen bij de in de robotica aanvaarde denkwijze.'

'En hoe waarschijnlijk is zo'n spontane stolling?'

'Uitgaande van een groot aantal mensachtige robots, zeg honderdduizend, is er een kans van één dat in een gemiddelde Aurorische levensperiode er één een psychische stolling krijgt. En toch zou het dus veel eerder kunnen gebeuren, net als bij Jander, ook al is de kans daarop uiterst klein.'

'Maar luister eens, dr. Fastolfe, zelfs als u onomstotelijk zou kunnen bewijzen dat een spontane psychische stolling bij robots in het algemeen mogelijk is, is dat nog lang geen bewijs dat er nu net met Jander, nu net op dit moment, zoiets gebeurd moet zijn.'

'Nee,' erkende Fastolfe, 'daar hebt u gelijk in.'

'U, de grootste deskundige in de robotica, kunt het in dit specifieke geval van Jander niet bewijzen.'

'Ook daar hebt u gelijk in.'

'Maar wat verwacht u dan van mij, terwijl ik niets van robotica afweet?'

'Het is niet nodig iets te bewijzen. Het zou zeker genoeg zijn met een spitsvondig idee te komen waardoor spontane psychische stolling voor het grote publiek geloofwaardig wordt.'

'Bijvoorbeeld...?'

'Dat weet ik niet.'

'Weet u zeker,' zei Baley onbehouwen, 'dat u dat niet weet, dr. Fastolfe?'

'Wat bedoelt u? Ik zeg u net dat ik het niet weet!'

'Laat me even iets uitleggen. Ik neem aan dat men op Aurora weet, in het algemeen dan, dat ik naar deze planeet gekomen ben om dit probleem aan te pakken. Het zou moeilijk zijn mij heimelijk hier te krijgen, in aanmerking genomen dat ik een Aardling ben en dit Aurora is.'

'O zeker, en ik heb geen poging daartoe gedaan. Ik heb met de Voorzitter van de Wetsraad gesproken en hem overgehaald, mij toestemming te geven u hierheen te halen. Zo heb ik een uitstel van het oordeel bewerkstelligd. U moet de kans krijgen het mysterie op te lossen, voor ik terechtsta. Ik betwijfel of ze mij een lang uitstel gunnen.'

'Ik herhaal dus... Op Aurora is bekend dat ik hier ben en ik stel me voor dat ze precies weten waarom: om het vraagstuk van Janders dood op te lossen.'

'Natuurlijk. Wat voor andere reden kon er zijn?'

'En vanaf het moment dat ik aan boord ging van het schip dat mij hierheen heeft gebracht, hebt u me voortdurend goed laten bewaken vanwege het gevaar dat uw vijanden mij zouden proberen uit te schakelen... omdat ze mij beschouwden als een soort wonderman, die het vraagstuk zo op zou lossen dat u wint - ook al heb ik alle kansen tegen.'

'Een mogelijkheid waar ik bang voor ben, ja.'

'En stel u nu eens voor dat iemand, die niet wil dat het vraagstuk wordt opgelost en die u uit uw ambt ontzet wil zien, dr. Fastolfe, er werkelijk in zou slagen mij te doden. Zou dat

de gevoelens niet in uw voordeel doen keren? Zouden de mensen niet denken dat uw vijanden meenden dat u feitelijk onschuldig was - want anders waren ze niet zo bang geweest voor het onderzoek, dat ze mij hadden willen doden.'

'Een heel ingewikkelde redenering, meneer Baley. Ik veronderstel dat uw dood, als hij goed werd uitgebuit, tot dat doel zou kunnen leiden, maar dat zal niet gebeuren. U wordt bewaakt en u zult niet gedood worden.'

'Maar waarom mij dan beschermen, dr. Fastolfe. Waarom mij niet laten doden en mijn dood als een middel gebruiken om te winnen?'

'Omdat ik liever wil dat u blijft leven en mijn onschuld echt weet aan te tonen.'

'Maar u bent toch overtuigd dat ik uw onschuld niet aantonen kan?' zei Baley.

'Misschien wel. Gemotiveerd bent u genoeg. Het welzijn van Aarde hangt ervan af, en zoals u me gezegd hebt, uw eigen carrière.'

'Wat heb ik aan gemotiveerdheid? Als u mij bevel gaf te gaan vliegen door met mijn armen te klapperen, en mij vervolgens meedeelde dat ik, als het niet lukte, langzaam doodgemarteld zou worden en de Aarde opgeblazen en de hele bevolking vernietigd, dan zou ik een prachtig motief hebben om de lucht in te fladderen - maar ik zou het evengoed niet kunnen.'

'Ik weet dat de kans maar klein is,' zei Fastolfe, weinig op zijn gemak.

'U weet dat die niet bestaat,' zei Baley heftig, 'en dat alleen mijn dood u kan redden.'

'Dan zal ik niet gered worden, want ik zal ervoor zorgen dat mijn vijanden u niet kunnen treffen.'

'Maar u kunt mij treffen.'

'Wat?'

'Het is bij me opgekomen, dr. Fastolfe, dat u mij zelf zou kunnen doden, en wel zo dat het de schijn wekt dat uw vijanden het gedaan hebben. Vervolgens zou u mijn dood tegen hen gebruiken... en daarvoor hebt u mij naar Aurora gehaald.'

Even keek Fastolfe Baley aan met een soort vriendelijke verbazing. Toen werd zijn gezicht in grote woede, die even plotseling als hevig was, vuurrood en vertrok tot een masker. Hij griste het kruidenvat van tafel, hief het hoog op en bracht zijn arm omlaag om het naar Baley te slingeren.

En Baley, volkomen verrast, kon alleen maar achter in zijn stoel ineenkrimpen.