27

De volgende ochtend was Joop vroeg vertrokken naar de loods. Ter bescherming had hij het pistool dit keer wel in zijn broek gestoken voordat hij zijn auto startte. Stel dat Bertus of zijn gorilla hem weer kwam opzoeken. Een paar minuten over acht draaide hij de auto het industrieterrein op en constateerde dat Koen nog niet op hem stond te wachten.

Joop parkeerde zijn auto voor de deur en hield de sleutel van de loodsdeuren in de aanslag. Hij liet zich geen tweede keer meer overvallen. Terwijl hij de loodsdeuren van het slot draaide, keek hij oplettend in het rond. Snel stapte hij naar binnen en trok de deuren achter zich in het slot. De lichten sprongen aan en zijn eerste gang was naar het keukentje. Hij tilde de kookpannen van het gasfornuis, draaide een meegebracht blik met worst open en kieperde de inhoud in een steelpannetje. Terwijl het vuur de worsten opwarmde, scheurde hij een zak met witte broodjes open en besmeerde ze rijkelijk met roomboter. Eenmaal warm werden de worsten over de tien broodjes verdeeld en met een flinke klodder mayonaise verrijkt. Met zijn stapel broodjes en een groot glas cola nam Joop plaats op de bank. In een rap tempo propte hij zijn ontbijt naar binnen en klokte de cola erachteraan. Hij liet een enorme boer ontsnappen en keek toen op zijn horloge. Het was ondertussen negen uur. Joop gromde. Dit was de reden waarom hij niet met een junk wilde samenwerken. Je kon geen afspraken met ze maken. Ze waren altijd te laat of kwamen gewoonweg niet opdagen. Joop voelde er weinig voor om alvast met het kookproces te beginnen en hij besloot om even een klein dutje op de bank te doen. Nog geen vijf minuten later was hij weggezakt in een diepe slaap. Het was het gebons op de schuifdeuren dat hem ruw wekte uit zijn slaap en hem naar het wapen deed grijpen. Vloekend had hij zich aan de rugzitting van de bank omhooggetrokken en hij keek verwilderd in het rond.

‘Joop, Joop!’ Dat was de stem van Koen. Joop checkte zijn horloge en vloekte nogmaals toen hij zag dat het ondertussen dik over elven was. Hij beende naar de schuifdeuren en bleef vloeken totdat hij de deuren van het slot had gedraaid en ze wild had opengetrokken. ‘Lamzak!’ brulde hij in het bleke gezicht van de jongen. ‘Hadden wij geen acht uur afgesproken? Hoe laat is het nu?’

‘Ik had geen vervoer, ik ben met de fiets’, stotterde Koen, geschrokken van de uitval. Hij knipperde met zijn ogen. ‘Het is nog een heel eind fietsen van mijn huis naar hier.’

‘Schiet maar op’, blafte Joop en hij knikte ongeduldig met zijn hoofd dat de jongen binnen moest komen. De deuren werden weer op slot gedraaid en Joop liep met grote passen naar het gasfornuis. ‘Laten we maar gelijk beginnen, we hebben al kostbare uren verspild’, mopperde hij terwijl hij de pannen op de kookpitten knalde.

‘Hoe is het met je zij?’ informeerde Koen, in de hoop dat zijn vraag de man milder zou stemmen. Hij schuifelde naar het keukentje en bleef op een afstand als een zielig vogeltje naar de kolossale man kijken. Joop draaide zich om, keek de jongen aan en voelde zijn boosheid wegebben.

‘O, het was niet zo diep. De wond groeit vanzelf weer dicht.’ Hij glimlachte naar de jongen.

Voor Koen was dat een teken dat het gevaar was geweken en snel deed hij een stap dichterbij. Joop trok een slang door een gat in de deksel van de pan en stopte het uiteinde in een lege jerrycan. ‘Hier druppelt het afval in’, legde Joop uit. ‘Is het gisteravond nog gelukt? Waar heb je die tanks gedumpt?’

‘In een sloot ergens bij een braakliggend terrein, hier een heel eind vandaan. Dat vinden ze nooit meer terug.’

‘Goed zo. Hier!’ Joop had een briefje met de ingrediënten uit de la gepakt en op het aanrecht gelegd. ‘Als jij de spullen weegt, dan doe ik het kookwerk. Ik heb tweehonderdvijftig milliliter van rood nodig en drie gram van geel. Kijk…’ Joop wees de kleur aan op het etiket. ‘We werken met kleuren, dat is makkelijker.’

Koen knikte en haalde zijn handen uit zijn zakken.

‘Aan de slag.’ Joop seinde met zijn hoofd naar de potten en jerrycans die naast het keukenkastje op de grond stonden opgestapeld. ‘Tweehonderdvijftig milliliter van rood’, herhaalde Joop de bestelling. Koen pakte de maatbeker van het aanrecht. ‘Milliliter’, mompelde de jongen terwijl hij de aangegeven maten op de beker bekeek. Hij had nu toch even spijt dat hij niet beter had opgelet op school.

‘Drie gram geel’, klonk de ongeduldige stem van Joop.

Het ene na het andere met kleuren gecodeerde poeder en zuur werd afgewogen en in de kookpan gegooid. Er was nog steeds geen afzuiging gemaakt en de temperatuur in de loods steeg naar zesentwintig graden. Al snel stond het zweet bij Joop dik op zijn voorhoofd en verschenen bij Koen de transpiratievlekken op zijn shirt. Joop had zijn overhemd uit zijn trainingsbroek getrokken en de knoopjes tot onder aan zijn buik losgeknoopt. Hij had het benauwd, zijn mond hing open en zijn borst ging snel op en neer. Zijn melkwitte buik was bedekt met een dun laagje zweet. Het was een onsmakelijk gezicht en Koen probeerde er niet naar te kijken. ‘Vierhonderd gram oranje’, commandeerde Joop. ‘Drie eetlepels lichtbruin.’ Eenmaal onder aan de lijst gekomen werden de gaspitten laag gedraaid en werd er een pauze ingelast. Joop en Koen namen een ijskoud biertje uit de koelkast en trokken zich terug in het achterstuk van de loods, waar de temperatuur minstens acht graden lager was. Koen trok een pakje shag uit de achterzak van zijn jeans en stak het pakje in de lucht. ‘Vind je het erg als ik een jointje rook?’

Joop keek even naar het gasfornuis. Boven het fornuis zag het blauw van de damp en een vonk kon gevaarlijk zijn. Ze konden natuurlijk de loodsdeuren openzetten, zodat er wat frisse wind naar binnen kon stromen, hoewel hij dan wel het risico liep dat zijn illegale praktijken ontdekt konden worden door een nieuwsgierige voorbijganger. Maar een sigaartje zou hem ook verdomd goed smaken. Joop ging overstag. De deuren werden geopend en een frisse luchtstroom verspreidde zich tussen de vier muren.

Na het tweede biertje kwam Joop met tegenzin weer in actie. Koen zoog de laatste rook uit zijn joint, schoot zijn peuk de straat op en ging de loods binnen.

‘Sluit de deur’, hoorde hij Joop roepen.

De deuren protesteerden toen Koen zijn iele schouders ertegen zette en ze dichtschoof. Joop roerde in de pannen en knikte goedkeurend alsof hij er verstand van had. Hij goot de inhoud voorzichtig in de mengmachine en pakte zijn aantekeningen er weer bij.

‘Een kilo zwart’, liet hij Koen weten. Koen zocht de voorraad ingrediënten af en vond een krat met een zwarte vlek op het etiket. Hij woog het poeder af en gaf het aan Joop.

‘Anderhalve kilo paars.’

De ogen van Koen vlogen over de etiketten. Daar… Hoewel. Het etiket was bevuild met vingerafdrukken en watervlekken. Het kon paars zijn, maar toch ook zwart of iets van bruin.

‘Anderhalve kilo paars. Waar blijft het?’ bulderde Joop. Koen tilde het krat van de plank en woog het gewicht af.

De mengmachine bromde, ratelde en danste op de betonnen vloer.

Joop volgde het proces met een rood hoofd van inspanning en keek tevreden toen de substantie een witroze kleur kreeg. Na tien minuten zette hij de machine stil en haalde zijn vinger door het kleverige papje. Het kwam aardig in de richting, vond hij zelf. Misschien nog iets te nat. Hij kon zich nog herinneren dat Ad een extra lepel rood had toegevoegd om het goedje wat steviger te maken. De mengmachine kwam weer tot leven en een extra lepel rood werd door het papje geroerd en toen dat niet veel hielp nog twee extra lepels.

De substantie werd in de tabletteermachine geschept en de machine werd gestart. Gespannen wachtte het tweetal tot de eerste pillen in de opvangbak kletterden. Joop hield een bleekroze pilletje tegen het licht.

‘Wat denk jij?’ vroeg hij aan Koen.

‘Ziet er best uit.’

‘We moeten er wel een testen om te zien of het spul goed werkt. Aan wie zullen we dat vragen?’ Geraffineerd keek Joop de knaap aan.

‘O, laat mij dat maar doen’, bood Koen hulpvaardig aan. ‘Ik heb zo vaak dingen getest. Ik kan wel tegen een stootje.’ Lachend stopte hij een pilletje in zijn mond en hij slikte het in zijn geheel door.

‘Hoeveel pillen hebben we nou gemaakt?’ vroeg hij toen.

‘Rond de achthonderd. Ik denk dat we aan tweeduizend wel genoeg hebben. Morgen dus op tijd zijn, anders redden we dat nooit.’

‘Tuurlijk’, beloofde Koen.

Net toen Joop de jongen vriendschappelijk op zijn schouder wilde kloppen, ging zijn gsm. Hij seinde Koen dat hij moest wachten en drukte ondertussen het gesprek open. ‘Ja?’ Op zijn display was een onbekend nummer verschenen.

‘Is dit Joop?’ wilde een jongensstem weten.

‘Met wie spreek ik?’ was de wedervraag.

‘Maarten. Ik heb dit nummer gekregen van Jan. Ouwe Jan, je weet wel? Hij zei dat jij wat mensen zocht om…’

‘Niet over de lijn’, viel Joop geprikkeld uit. ‘Waar ben jij nou?’

‘Op de skatebaan, tegenover het Hulstplantsoen. We zijn met z'n drieën.’

‘Prima! Ik heb hier nog wat werk, maar ik ben over een uurtje bij jullie.’

‘Dat is goed.’

Joop drukte het gesprek uit en wendde zich weer tot Koen.

‘Hoe voel je je?’

‘Het spul is niet echt heel sterk, maar het werkt redelijk’, grijnsde Koen.

Ze hadden de zevenhonderdveertig pillen in zakjes van tien verpakt en daarna de hele handel in een boodschappentas opgeborgen. Joop had Koen een zakje in zijn handen gestopt en gezegd dat de jongen een geweldige assistent was. Het was al aan het schemeren toen Joop naar de skatebaan reed. Een paar minuten geleden had hij Selma gebeld en haar uitgelegd dat hij laat thuis zou komen. Hij moest de pillen naar zijn dealers brengen. Natuurlijk had ze woedend geprotesteerd, zoals altijd. Ze maakte geen eten voor hem, daar moest hij zelf maar voor zorgen. Dat zag Joop echter niet als een probleem. Hij dook zo meteen wel een snackbar in en at daar wat. Hij had nog geïnformeerd naar Jeffrey en ze vertelde dat hij zich vergeleken met gisteren iets beter voelde. Vanavond ging ze weer bij hem langs en ze zou hem de groeten doen. Selma heeft altijd een grote mond, maar uiteindelijk blijkt haar hart op de juiste plaats te zitten, meende Joop. Hij sloeg rechtsaf naar het Hulstplantsoen en minderde vaart toen hij aan de overkant de zilverkleurige schansen van de skatebaan tussen de bomen door zag glimmen. De tas met pillen stond achter zijn stoel op de grond en in zijn hoofd maakte hij al een berekening van de winst.

De skatebaan was in het midden van het park gebouwd, naast de kinderboerderij en de kleuterspeeltuin. In 1995 was er een grote behoefte aan speelplaatsen voor de wat oudere jeugd en omdat skaten sterk in opkomst was, schoten de skatebanen als paddenstoelen uit de grond. Al snel werden de skatebanen de meest geliefde hangplekken bij de jongeren. Na schooltijd zochten ze elkaar daar op en bespraken ze hun leven van dag tot dag. Joop had zijn auto aan de rand van het park geparkeerd en stak met de boodschappentas in zijn hand het grasveld over. Het park was zo goed als verlaten. Twee jongens zaten met hun rug tegen de plaatstalen helling van de skatebaan. Het kon niet anders dan dat een van die twee Maarten moest zijn.

Maarten was gekleed in een sweater met capuchon die hij over zijn hoofd had getrokken en een wijde spijkerbroek waarvan het kruis op zijn knieën hing. Zijn boxershort stak er bij zijn taille bovenuit. Hij stond op toen Joop een meter van hem vandaan was. Met een snel gebaar veegde hij een vette lok haar uit zijn gezicht en duwde hem onder de rand van zijn capuchon. Hij stak zijn hand op in een snel groetend gebaar. ‘Hoi. Ben jij Joop?’

Joop knikte. Hij overwoog even zijn hand uit te steken, maar besloot dat het misschien niet echt stoer stond.

‘Dit is mijn vriend Nuradin’, zei Maarten met een knikje naar de jongen die driftig kauwgum stond te kauwen en zenuwachtig in het rond keek. Nuradin was een tiener met zwart gemillimeterd haar. Zijn gezicht zat vol pukkels en hij had een vlassig snorretje gekweekt onder zijn neus. Hij stak zijn hand uit, maar Joop negeerde hem. Hij had het niet op buitenlanders. Zijn afkeer was niet van een specifiek ras of geloof. Hij scheerde gemakshalve alles over een kam. Alles wat enigszins gekleurd was, was in zijn ogen tuig. Ongedierte waar hij niets mee van doen wilde hebben.

‘Hoe oud ben je?’ Joop keek de grijze ogen onder de capuchon strak aan. ‘Ik ben drieëntwintig en hij is zestien’, antwoordde Maarten.

‘Jullie waren met z'n drieën?’ Joop zocht in het rond.

‘Sjoerd is al naar huis. Hij moest eten. Hij is zeventien.’

‘Heb je een auto?’

‘Een Fiat van vijftien jaar oud, maar hij rijdt.’ De jongens keken elkaar aan en schoten in de lach.

‘Ik heb een scooter’, meldde Nuradin toen ongevraagd.

‘Gestolen zeker?’ merkte Joop ironisch op.

‘Echt niet!’ verzekerde de jongen hem. ‘Daar heb ik voor gewerkt.’

Hij zag de blik in Joops ogen, die flits van glimlachende minachting.

‘Laat je rijbewijs maar eens zien.’ Joops stak zijn hand uit en wachtte totdat Maarten het roze papiertje uit zijn binnenzak tevoorschijn haalde. Joop schreef het kenteken, naam en adres over op een stukje papier en gaf het rijbewijs toen terug.

‘Heb je een gsm?’ Maarten knikte en noemde zijn nummer.

‘En die Sjoerd? Brommer of fiets?’

‘Brommer’, wist Nuradin. ‘Een zwarte Tomos.’

De jongens hadden even snel oogcontact toen Joop de gegevens noteerde.

‘Waar woont hij? Wat is zijn 06-nummer?’ Maarten gaf antwoord.

‘Brommercertificaat’, gromde Joop toen tegen Nuradin. Ongeduldig wapperde hij met zijn uitgestoken hand. ‘Dat heb je toch? Anders mag je in dit land geen brommer rijden. Of wist je dat niet? Schiet op, voordat ik me bedenk.’

Het was de zakelijke kant van Joop die nu sprak. Hij had bedacht dat deze Marokkaanse of Turkse jongen, het verschil zag hij niet, een aanwinst kon zijn voor de verkoop. Nuradin had contact met andere allochtonen, hij sprak hun taal, hij wist waar ze samenkwamen en kon het spul aan hen verkopen. Er liepen er tenslotte duizenden rond, waarom zou Joop niet aan ze verdienen?

‘Dat weet ik heus wel’, protesteerde Nuradin en opstandig liet hij zijn certificaat zien.

Joop noteerde de nodige gegevens. ‘Wat is je 06-nummer?’ Joop wist genoeg, borg zijn aantekeningen op en observeerde zijn nieuwe medewerkers.

‘Gebruiken jullie zelf drugs?’

Nuradin schudde zijn hoofd, maar Maarten bekende eerlijk dat hij soms wat wiet en een tot twee keer per maand wat speed gebruikte.

‘En Sjoerd?’ vroeg Joop.

‘Volgens mij alleen wat wiet’, wist Nuradin.

Joop knikte tevreden. Hij legde zijn regels uit, noemde de prijzen en bedreigde de knapen met de dood als ze hem probeerden te bestelen. ‘Ik rijd je morsdood’, liet hij Nuradin nog eens extra weten. De jongen wilde verontwaardigd reageren, maar Joop snoerde hem de mond.

‘Kop dicht en luisteren. Aankomend weekend begint het tweedaagse muziekfestijn in de binnenstad. De bedoeling is dat jullie op dat feest aanwezig zijn en zoveel mogelijk pillen verkopen. Hoe meer jullie verkopen, hoe meer jullie verdienen.’

Met inhalige ogen keken de jongens elkaar aan. Joop hield Maarten verantwoordelijk voor de verkoop en stelde hem als leider van het drietal aan. Indien de pillen op waren, bestelde Maarten telefonisch een nieuwe lading die Joop dan persoonlijk kwam brengen. Joop liet driehonderd pillen achter en verdween. Hij ging niet rechtstreeks naar huis. In plaats daarvan reed hij naar de westkant van de stad, een niet al te beste buurt. Het was het oudste deel van de gemeente met een hoge concentratie flats die nodig gerenoveerd moesten worden. Zakken vol met vuilnis lagen opgestapeld naast de vuilcontainers, enkele meters voor de flats. Een afgedankt bankstel werd bezet door een groep tieners die elkaar gierend en lachend met bessen bekogelden. De meeste deuren in de flats stonden gewoon open en de peuters speelden luidruchtig op de galerij. Ze renden op en neer, spuugden of gooiden hun speelgoed naar beneden en werden dan mopperend door hun moeder of buurvrouw gecorrigeerd. De criminaliteit en de drugsoverlast waren in deze wijk het hoogst, evenals de werkloosheid. Joop parkeerde zijn BMW schuin in een parkeervak onder de flat en duwde het portier van de auto open. Hij liep het flatgebouw binnen, drukte op de bel naast het naamplaatje en wachtte. De luidspreker boven de naamplaatjes kwam tot leven. ‘Ik ben het’, riep Joop. Er volgde een korte stilte, waarna er een zoemend geluid klonk toen de deur naar de hal opensprong. Joop nam de lift naar de vierde etage.

Hanneke alias Blondie stond in de deuropening op hem te wachten. Ze was vierendertig jaar, had een gezet postuur en haar donkerbruine haar was kort geknipt. De kleren die ze droeg, waren twee maten te klein waardoor haar overgewicht duidelijk zichtbaar was. Haar voorkeur voor gouden sieraden was overduidelijk. Haar armen hingen vol met armbanden die haar bij elke beweging begeleidden met gerinkel. De gouden oorringen raakten haar schouders en waren als setje gekocht, samen met haar enorme halsketting.

‘Het is goed dat je effe langskomt’, zei ze en ze knalde de deur achter Joop dicht. ‘De smerissen hebben mijn nummer. Een of andere teringjunk heeft geklept en nu tappen ze mijn telefoon af.’

‘Wie heeft geklept?’

‘Wist ik dat maar, dan brak ik die klerelijer eigenhandig zijn nek. Ze hebben twee klantjes van mij gehoord. Ze vroegen naar de prijzen en naar mijn adres en naam. Meer dan de naam Blondie hebben ze niet gegeven.’

‘Heb je een ander gsm-nummer genomen?’

‘Meteen. Ik ben niet achterlijk. Maar ze hebben niks, want die twee zijn niet aangehouden.’

‘Het zou wel een kort onderzoekje worden’, meende Joop. ‘Ik heb van de anderen niets gehoord over bezoek van de politie. Maar pas wel op, als die varkens eenmaal beginnen te wroeten…’

‘Luister, ik doe dat nou al jaren en nog nooit zijn ze hier geweest. Mij maken ze de pis niet lauw. Ze kunnen niks bewijzen.’ Ze slofte de woonkamer in.

‘Theo’, brulde ze tegen haar zoon, die in een zijkamer achter zijn computer zat te chatten. ‘Ome Joop is er.’

Theo was haar zeventienjarige zoon uit haar eerste huwelijk en had het postuur van zijn vader. Lang, slank en rood haar. Hij had een grote tatoeage van een tijger op zijn bovenarm en een gouden oorringetje in zijn rechteroor. Net als zijn moeder was hij behangen met gouden sieraden: kettingen en grove zegelringen om iedere vinger. Shirley, de dochter van veertien en een kind uit haar tweede gestrande huwelijk, was het evenbeeld van haar moeder. Haar kleding te strak, haar sieraden te veel en haar taal te grof.

‘Hoi, ome Joop’, begroette ze de man. Joop kwam al jaren over de vloer en werd door de kinderen als oom aangesproken terwijl hij dat niet was.

Hij woelde plagerig door haar haren toen hij naar de zijkamer liep waar haar broer zat.

‘Wil je koffie?’ vroeg Hanneke aan haar gast.

‘Ja, geef maar snel een bakkie’, antwoordde Joop. ‘Hoi Theo’, begroette hij de jongen. ‘Alles goed?’

‘Ja, hoor. Alles best. Heb je nog wat meegenomen?’ Theo rolde zijn stoel naar achteren en seinde naar de plastic zak in Joops hand.

‘Een paar honderd pillen voor het weekend.’

‘Laat eens kijken.’ De jongen deed een graai naar de tas, maar Joop trok hem met een grijns weg. ‘Ik geef het wel aan je moeder.’

‘Wat nou?’ protesteerde de knaap. Hij sprong op en volgde Joop naar de kamer.

‘Hier, Han.’ De tas vloog door de lucht en kwam met een smak op de eetkamertafel terecht. ‘Voor het weekend’, verduidelijkte Joop de waar.

‘Hoeveel is het?’ De vrouw kwam met de koffie binnen.

‘Tweehonderd pillen, daar kunnen jullie voorlopig mee vooruit. Overmorgen breng ik misschien nog wat wiet en wit langs.’

‘Mag tijd worden’, meende Theo. ‘Ik heb een hele bestelling liggen.’

‘Je moeder heeft de leiding hier’, zette Joop de jongen op zijn plaats. ‘Zij bepaalt wie er krijgt en hoeveel.’