11

De motregen was juist opgehouden toen Rob van Buren haastig over de natte stoep liep en het politiebureau binnenstapte. De vrouw achter de balie keek even vreemd op toen de forse man haar groette en de toegangsdeur naar het trappenhuis met zijn politiepas opende. Sinds zijn scheiding was rechercheur Van Buren al weken niet meer op het bureau geweest. Hij had zich teruggetrokken in zijn nieuwe driekamerflat en probeerde te wennen aan het idee dat hij vrijgezel was. Hij had er moeite mee omdat hij geen man was om alleen te zijn. Gelukkig was het contact met zijn ex-vrouw en zijn drie kinderen formidabel. Een pleister die de wond sneller deed helen. De rechercheur nam de trap naar de tweede etage en liep met grote stappen naar de vergaderzaal waar de afdeling bijeenkwam voor de ochtendbriefing. De briefing was al begonnen en het geroezemoes verstomde toen hij in de deuropening verscheen.

‘Van Buren’, zei Nicole Wieden, hoofd recherchezaken, verrast en ze kwam uit haar stoel omhoog. ‘Jou had ik nog niet op kantoor verwacht.’

Van Buren wuifde haar commentaar weg. Met een neutraal gezicht liet hij zich in een stoel vallen en trok de koffiekan naar zich toe. De bedrijfsarts had hem geadviseerd om nog wat langer thuis te blijven, maar daar had hij geen oren naar. Hij was het thuiszitten meer dan zat. De muren kwamen op hem af en hij werd gillend gek van het alleen-zijn. De beste afleiding was om gewoon aan het werk te gaan, zei zijn vader altijd.

Wieden schraapte haar keel en raadpleegde haar aantekeningen. De lopende onderzoeken van het team werden besproken en Van Buren probeerde aandachtig te luisteren. Zijn ogen dwaalden door de zaal terwijl hij zich afvroeg wat de collega's van zijn scheiding vonden. Het waren negenentwintig collega's, vijf vrouwen en de rest mannen. Hij had van een aantal collega's een kaart ontvangen met daarop wat bemoedigende woorden. Aardig natuurlijk, maar zelf had hij niets van zich laten horen. Hij had daar geen behoefte aan. Wat moest hij hun vertellen? Aan de overkant glimlachte Heleen Resmann hem toe en hij knipoogde terug. Ze knikte en stak haar duim op. Hij keek langs de tafels en ontdekte uiteindelijk Pieter Swoerd aan het eind, rechts van hem. Bezorgd fronste hij zijn wenkbrauwen. Pieter Swoerd werkte op het hoofdbureau en hield zich bezig met het verbeteren van de rechercheonderzoeken. Het moest allemaal sneller, eenvoudiger en met zo weinig mogelijk mensen. Het trieste was dat de man zijn wijsheid uit boeken had opgedaan en bijna geen ervaring had met het echte politiewerk. Van Buren kende hem van bijeenkomsten en werkgroepen waar de man de nieuwe tactieken en zijn mening uitgebreid verkondigde. En dat deed hij goed. De leidinggevenden waren onder de indruk van zijn bevindingen en wilden het maar al te graag in de praktijk toepassen. Rob had de pest aan hem, al direct vanaf het moment dat hij op een van de bijeenkomsten zijn eerste zin had uitgesproken. De aanwezigheid van de man voorspelde niet veel goeds.

Na afloop van de briefing stond Nicole Wieden plotseling naast hem. ‘Wil je even meelopen naar mijn kamer?’

Van Buren knikte en volgde de recherchechef de gang door.

‘Ik vind het fijn dat je er weer zo snel bij bent’, zei ze terwijl ze haar stem neutraal probeerde te laten klinken. De rechercheur schonk haar een glimlach en bleef in de deuropening van haar kantoor staan. Wieden wees op een lege stoel en nam zelf plaats achter haar bureau. ‘Eerlijk gezegd hadden we je nog niet terug verwacht. Ik heb nog geen bericht van de bedrijfsarts ontvangen dat je…’

‘Die weet niet dat ik weer ben gaan werken’, onderbrak hij haar relaas. ‘Dit is op eigen initiatief. Ik werd krankjorum thuis, ik heb mijn leventje weer opgepakt.’

‘Dat is erg ongewoon, Rob’, meende Wieden en ze strengelde haar vingers ineen. Rob trok met zijn mond en schoof met zijn brede achterwerk over de beklede zitting.

‘De bedrijfsarts is verantwoordelijk voor jouw gestel en als later blijkt dat je psychisch nog niet aan werken toe was, heeft hij een probleem.’

‘Ik ben oud genoeg om zelf aan te voelen wat goed is voor mijn gestel’, viel Van Buren geïrriteerd uit. ‘Er is niks aan de hand met mijn psyche. Ik heb geen enge ziekte, ik ben gescheiden.’ Hij wilde opstaan, maar haar hand hield hem tegen. Ze gebaarde dat hij moest blijven zitten.

‘Oké, dan kom je werken’, zei ze sussend. ‘Maar ik bepaal aan welke zaak je werkt.’ Ze diepte een dossier uit haar bureaulade en schoof het naar hem toe. ‘Begin hier maar mee. Vermoedelijk gaat het om burenoverlast. De melder belt drie tot vier keer op een dag naar het bureau met een klacht over de buren. Hoogst irritant.’

Hij gaapte haar met open mond aan. ‘Burenoverlast?’ herhaalde hij vol ongeloof. ‘Waarom stuur je daar niet een collega in uniform op af?’

‘Omdat de man beweert dat zijn buren aan het dealen zijn. Ik wil daar zekerheid over hebben voordat ik de zaak doorschuif naar de geüniformeerde collega's. Het is de bedoeling dat jij de melding even vluchtig onderzoekt en daarna naar mij terugkoppelt.’

‘En wat als er daadwerkelijk gedeald wordt?’

‘Dan stel ik een onderzoeksteam samen en krijg jij een nieuwe opdracht.’

‘Een nieuwe opdracht? En dat is natuurlijk weer een vluchtig onderzoekje zoals dit?’

‘Ja’, zei ze resoluut en ze zag aan zijn gezicht dat hij beledigd was. Ze zuchtte. ‘Wat had je dan verwacht? Je bent door de arts nog niet officieel beter gemeld en dus ga ik jou geen complexe zaak geven. Dit soort vooronderzoeken scheelt ons tijd en mensen en aangezien jij op de reservebank zit… Het is onzin om een heel team op deze zaak te zetten, als later blijkt dat het om een ordinaire treitercampagne gaat. Dat kun je best alleen af.’

Van Buren leunde achterover en keek de recherchechef minachtend aan. ‘Dat is zeker. Ik heb Pieter Swoerd in de briefing zien zitten. Wellicht komt dit briljante idee uit zijn bekrompen kop?’ stelde hij koeltjes vast.

‘Houd je fatsoen, Rob.’ Er klonk een lichte waarschuwing door in haar stem.

‘Pieter Swoerd is hier op verzoek van de korpsleiding om te kijken of we efficiënter kunnen werken.’

‘En dat doen we door een rechercheur naar een burenruzie te sturen?’ riep Rob van Buren honend.

‘Het is niet anders. En omdat jij nog niet voor honderd procent hersteld bent, geef ik jou voorlopig dit soort klusjes. Ik kan je natuurlijk ook administratief werk laten doen.’

Ze keek hem met een grijns aan. Ze wist dat hij een gruwelijke hekel had aan computers en daar niet voor zou kiezen. Van Buren was er nog een van de oude stempel. Hij had na vijfentwintig dienstjaren zijn sporen bij de politie wel verdiend. Binnen zitten was niks voor hem en met blocnote en pen loste hij zijn zaken op. Hij was een gedreven man, een van de beste rechercheurs van het bureau. Van Buren schoot overeind, snoof en stampte boos het kantoortje van de recherchechef uit.

Rob van Buren reed met zijn verrijdbare ladeblok over de derde etage, op zoek naar een lege werkplek. Alleen de recherchechef en de administratie hadden een vaste kamer. De rest van het personeel zocht elke ochtend de afdeling af naar een leeg bureau waar ze dan achter kropen. Maar zodra er een onderzoeksteam werd samengesteld, had je kans dat je weer kon verhuizen. Dan ging de kamer naar het team en rolden de ladeblokken weer door de gang. ‘Ook zo'n krankzinnig idee van Pieter Swoerd’, mopperde Van Buren.

‘Ladeblokken op wielen.’

Heleen Resmann draaide zich in haar stoel om en keek naar de rechercheur die onhandig zijn ladeblok over de drempel tilde. Hij rolde het ijzeren gevaarte de kamer in en ging achter het bureau zitten, tegenover Heleen.

‘Je bent toch absoluut gestoord als je zoiets kunt bedenken’, foeterde de rechercheur nog even na en lachte toen naar zijn buurvrouw. ‘Hoe is-ie, vrouw?’

‘Goed. Beter, nu ik jou weer zie. En jij? Je ziet er goed uit.’

‘Het begint te wennen, het alleen-zijn’, zei hij. ‘Het heeft mijn lijn in ieder geval goedgedaan.’ Hij klopte op de ronding van zijn buik. ‘Elf kilo afgevallen.’ Van Buren was al jaren in strijd met zijn overgewicht. Hij had elk dieet geprobeerd, maar telkens kwamen de kilo's er dubbel zo hard weer aan. Een oneerlijke strijd, vond hij zelf. Hij hield nu eenmaal van lekker eten.

‘Maar het is niet de juiste manier om op gewicht te komen’, meesmuilde Heleen.

‘Nee, ik had het ook liever anders gezien. Maar goed, ander onderwerp.’

De rechercheur knalde een linnen tas op tafel en trok een plastic zak met brood tevoorschijn.

‘Waar ben jij mee bezig?’ informeerde hij terwijl hij een boterham uit de zak pakte.

‘Met een inbraak op een basisschool. De buit is een dvdspeler en drie computers. En jij?’

‘Burenoverlast.’ Het sarcasme droop eraf. Hij veerde achterover in zijn stoel terwijl zijn ogen kwaadaardig begonnen te twinkelen. ‘Soms kun je van een simpel onderzoekje iets groots maken. Ik ga een diepgaand onderzoek instellen en ik gooi al mijn kennis en de nodige middelen in de strijd. Burenruzie heeft altijd mijn interesse gehad en nu krijg ik de kans om het fenomeen eens goed te onderzoeken. Een echte uitdaging. Het zal wat tijd kosten, maar ach…’ Hij grijnsde breed en nam een flinke hap uit zijn brood. ‘Ik heb de tijd. Ik zit tenslotte op de reservebank.’

‘Mag ik uw legitimatie zien?’ vroeg Gerard Vliesdek en hij keek de forse, kalende man argwanend aan. De rechercheur tastte in zijn kleren en hield toen het legitimatiebewijs onder de neus van Gerard Vliesdek. Deze knikte en gaf Van Buren een hand terwijl hij opzij stapte om hem binnen te laten.

‘Het werd tijd dat er iemand van de politie langskomt’, gromde Vliesdek. Hij liep voor de rechercheur uit naar de woonkamer. ‘Het is toch een schande dat zoiets gewoon in een woonwijk gebeurt? Hordes schoolkinderen komen aan de deur om die rotzooi te kopen.’

Van Buren liet zijn blik door de opgeruimde kamer dwalen. Er stond niets scheef, er lagen geen tijdschriften op de grond en er stonden geen ontbijtborden op tafel. Ongelofelijk, vond de rechercheur. Het huisje was keurig op orde. Totaal anders dan zijn rommelige flat waar de vaat van dagen opgestapeld stond in de gootsteen en de post ongeopend op de eetkamertafel lag. Eenmaal in de week probeerde Van Buren zijn flat enigszins toonbaar te maken door te stofzuigen en wat op te ruimen. Hij deed dat met de Franse slag en zelfs dat vond hij zonde van zijn tijd.

Gerard Vliesdek bleef voor het raam staan en wees naar het pand van zijn buren waar zojuist een blonde vrouw met een kind naar buiten kwam.

‘Wie is dat?’ informeerde Van Buren.

‘Dat is de buurvrouw met haar kind’, antwoordde Vliesdek. Hij pakte snel een pen en schrijfblok van tafel en noteerde het tijdstip. ‘Haar man is samen met een jonge kerel om 10.30 uur vertrokken in een BMW’, las hij uit zijn aantekeningen op. De rechercheur fronste zijn wenkbrauwen. ‘Dat houdt u allemaal bij?’

‘Al weken. Ik weet precies wie, wanneer en hoe laat ze komen en gaan.’ De man hield zijn aantekeningen omhoog, zodat de rechercheur ze kon lezen.

‘Toe maar’, mompelde de politieman en hij probeerde zijn afkeer te onderdrukken. Met een traag gebaar haalde hij zijn leesbril uit zijn binnenzak en zette hem op. ‘Mag ik uw aantekeningen even inzien?’

Vliesdek knikte en met een triomfantelijk gezicht drukte hij het schrijfblok in de uitgestoken hand. Van Buren bladerde door het schrijfblok en bekeek de informatie die in een keurig handschrift was neergepend. De kentekens van de auto's waren onderstreept met een rode potloodlijn.

‘Indrukwekkend’, moest Van Buren toegeven. Dat iemand met zoveel toewijding zijn buren kon bespioneren was hem nog onbekend.

‘En waarom denkt u dat het gaat om een drugsbende?’ Van Buren keek de man over het randje van zijn bril aan. ‘Want dat is toch waar u uw buren van verdenkt? Het dealen van drugs.’

‘Dat heb ik met mijn eigen ogen gezien. Ik stond daar…’ Hij wees de tuin in. ‘Er waren twee jongens het huis uitgekomen met drugs en die deelden ze uit aan een groepje vrienden die buiten stonden te wachten. Kijk…’ Hij haalde een plastic zakje uit de buffetkast en drukte het de rechercheur in zijn handen.

‘Hier zat het in. Ze hebben de verpakking op straat gegooid.’ De rechercheur rook aan de binnenkant van het zakje.

‘Softdrugs’, mompelde hij.

‘Ze verkopen ook harddrugs. Ik hoorde de jongens praten over speed en xtc. Het hele dorp weet het’, onderbrak Vliesdek ongeduldig het gemompel.

Van Buren trok toen met een bedenkelijk gezicht het brilletje van zijn neus. ‘Is het goed als ik morgenmiddag langskom en de boel een paar uurtjes vanuit uw comfortabele stoel observeer?’

‘Geen probleem.’ Gerard Vliesdek trok zijn schouders recht, trots dat hij de politie zo ver had gekregen dat ze kwamen posten. Dankzij zijn doortastende optreden was straks het boeventuig uit de straat verdwenen.

‘Mag ik uw aantekeningen meenemen?’

‘Ook dat mag u.’

‘Joop Sneeks’, las Heleen Resmann op uit het politieregistratiesysteem, ‘was in de jaren negentig volop bezig met het dealen van drugs: softdrugs, heroïne, speed en andere narigheid.’ Ze blies in haar hete thee en nam voorzichtig een slok. ‘De kerel had een behoorlijke reputatie. Mishandeling, wapensmokkel, afpersing. Hij houdt zich de laatste jaren aardig koest, want na 2003 is er geen melding meer over hem binnengekomen.’

‘Het is voor die gasten altijd moeilijk om jarenlang in het zadel te blijven’, meende Van Buren. ‘De handel wordt al snel overgenomen door jongeren die nog hebzuchtiger en meedogenlozer zijn dan zij. De leeftijd wordt het grootste struikelblok. Het is moeilijk om de jeugd bij te benen.’ De rechercheur vouwde zijn handen in zijn nek en keek door het raam naar buiten. Hij voelde zich oud. Hij was tweeënvijftig en was jaren bezig met het opbouwen van zijn leven. En kijk nu, dacht hij wrang. Na tweeënvijftig jaar woonde hij alleen in een rommelige driekamerflat. Er ontsnapte een diepe zucht en hij sloot zijn ogen. Heleen fronste haar wenkbrauwen toen ze hem zo terneergeslagen zag en maakte zich zorgen.

‘Wil je dat ik de kentekens die de buurman heeft genoteerd door het systeem haal?’

‘Ja, graag’, antwoordde van Buren zonder zijn ogen te openen.

Heleen legde een uitdraai met gegevens op het bureau van de rechercheur, die nog steeds met gesloten ogen achterover in zijn stoel hing. ‘Wil je koffie, Rob?’

Eindelijk gingen de ogen open en kwam Van Buren tot leven. Hij keek verbaasd alsof hij vergeten was dat hij op kantoor zat.

‘Koffie?’ herhaalde Heleen haar vraag. Hij knikte dankbaar en trok toen snel de stapel met aantekeningen naar zich toe. Aandachtig bestudeerde hij de gegevens, markeerde de tekst en probeerde dat een paar uur vol te houden. Maar het mislukte. Na een krap uurtje begonnen de letters voor zijn ogen te dansen en met een zucht schoof hij de stapel van zich af. Onrustig wiebelde hij in zijn stoel, schoot uiteindelijk achter zijn bureau vandaan en ging voor het raam staan. Hij keek op zijn horloge: halfvier. Hij dacht aan zijn driekamerflat en wat hij die avond moest gaan eten. Het idee maakte hem depri. Hij zuchtte en probeerde zijn gedachten bij het onderzoek te houden. Een camera, het kwam plotseling in hem op. Hij had voor morgen een camera nodig. Met grote stappen liep hij de kamer uit, opgelucht dat hij iets omhanden had.

Rob van Buren stapte onder de douche vandaan en depte zijn gezicht droog. Het was tien voor zeven in de ochtend. Met een handdoek trok hij de beslagen spiegel schoon en staarde naar de rimpels rond zijn ogen, de groeven langs zijn baard en zijn kale hoofd. Hij glimlachte naar zijn spiegelbeeld en begon spontaan te neuriën. Voor het eerst sinds weken had hij redelijk geslapen. Meestal lag hij te woelen en te draaien en spoelde ongewild zijn leven als een film door zijn hoofd. Soms dacht hij aan eenvoudige dingen: een stoeipartij met de kinderen, een wandeling met de hond in het bos, een woordenwisseling met zijn ex-vrouw, verjaardagen en de weinige zwempartijtjes die hij met zijn gezin had. Maar gisteravond was hij na een stevige maaltijd rond tienen in slaap gesukkeld en had in een ruk doorgeslapen. De nachtrust had hem goedgedaan en opgewekt trok hij een gifgroen poloshirt over zijn hoofd dat hij van de kinderen voor vaderdag cadeau had gekregen. Gewoonlijk droeg hij een kostuum met bijbehorend effen overhemd. Zonder stropdas weliswaar, want daar had hij een hekel aan. Vreselijk saai, vonden zijn kinderen. Hij moest zich wat sportiever gaan kleden, was het advies. Mopperend was hij akkoord gegaan met de zwarte spijkerbroek die ze voor hem hadden uitgezocht. De broek was nog ongedragen en lag ergens verstopt achter in de kledingkast. Hij trok de spijkerbroek over zijn dijbenen en knoopte hem dicht. Het voelde wat onwennig aan. De broek zat niet meer zo strak om zijn bovenbenen als toen ze hem hadden gekocht. Hij bekeek zichzelf in de spiegel, draaide zich om en vond het resultaat zo slecht nog niet. Hij trok een colbert uit de kast en verliet fluitend zijn woning.

Zoals gewoonlijk kwam Van Buren als laatste de briefing binnen en zoals gewoonlijk ergerde de recherchechef zich groen en geel aan het gedrag van de politieman. Ze haalde diep adem en wachtte totdat hij had plaatsgenomen.

‘Wat zie jij er flitsend uit’, merkte een collega op. ‘Staat je goed, Rob’, riep een ander gemeend. Er werd goedkeurend gemompeld, gefloten en op de tafels getrommeld. Rob glimlachte van oor tot oor, nam naast Pieter Swoerd plaats en schonk zichzelf een kop koffie in. De recherchechef ging weer verder met haar relaas en wierp zo nu en dan een afkeurende blik naar Van Buren, die met de knoppen van zijn gsm speelde.

‘Rob?’ Aan het eind van de briefing maakte Nicole Wieden een vragenrondje langs het personeel en ze wilde weten hoe ver ze met hun onderzoek stonden.

Rob keek op van zijn gsm.

‘Hoe gaat jouw vooronderzoek daar in de Kerkstraat?’

Rob tuitte zijn lippen en schudde zijn hoofd. ‘Traag, maar dat ligt meer aan mij. Het is weer even wennen als je weken op de reservebank hebt gezeten’, zei hij smalend. ‘Dat neem je me toch niet kwalijk?’

‘Nee, natuurlijk niet’, antwoordde de recherchechef snel toen er wat afkeurend gemompel door de zaal klonk. ‘Neem gerust de tijd ervoor.’

Gerard Vliesdek trok een natte doek over de salontafel en slofte de keuken in. Van Buren luisterde naar het gerammel van de koffiekopjes terwijl hij het huis van de buren in de gaten hield. Hij had nog geen beweging voor het huis waargenomen. De zwarte BMW van Bolle Joop stond voor de garage, onder het schuine afdak geparkeerd. De buitenverlichting bij de voordeur brandde en de lamellen in de woonkamer waren gesloten. Hij keek op zijn horloge: kwart over drie. Hij kwam iets naar voren toen twee meisjes het tuinhek bij Bolle Joop openden en naar de voordeur liepen. Hooguit zeventien jaar, schatte de politieman. Ze belden aan en een man met een slank postuur en lang blond haar opende de voordeur. Snel nam de rechercheur een foto van de man in de deuropening. De meisjes keken achterom en stapten toen het huis binnen. Binnen een kwartier stond het tweetal weer buiten en liep in snelle pas de tuin uit. Buiten het hek bleven ze even staan om iets te bespreken en gingen toen ieder een andere kant op. Gerard Vliesdek was met een dienblad de kamer binnengekomen en bleef voor het raam staan. ‘Die twee meiden komen geregeld langs, zeker twee keer per week’, merkte hij op. ‘Meestal komen ze in de middag, na schooltijd.’

‘Komen ze uit de buurt?’

Vliesdek haalde zijn schouders op terwijl hij zijn gast een kop koffie aanbood.

‘Ik ken bijna niemand hier.’ Hij zette zijn handen in zijn zij en observeerde de twee meisjes.

‘U kunt beter niet zo opvallend voor het raam blijven staan.’

‘U heeft gelijk’, antwoordde de man beschaamd en snel stapte hij naar achteren.

Er stopte een zilvergrijze scooter voor het pand. Een Yamaha Slider, wist de rechercheur. Hij dreunde zijn kopje op de salontafel en graaide naar zijn digitale camera. De sluiter klikte, de foto was gemaakt. De jongen van de scooter belde aan en ging het huis binnen. Ook hij was niet langer dan vijftien minuten binnen. De rechercheur maakte aantekeningen in zijn schrijfblok.