12

Tegen vijven bedankte de rechercheur Gerard Vliesdek voor zijn gastvrijheid en vertrok naar een broodjeszaak die hij op de route van het bureau naar de Kerkstraat had ontdekt. Hij rammelde van de honger en bestelde twee pistoletjes met brie en een cola light. Voor de avond kocht hij nog een puddingbroodje en hij nam weer plaats achter het stuur van zijn dienstauto. Hij reed terug naar de Kerkstraat en parkeerde het voertuig op een stukje braakliggend terrein waar hij zicht had op de woning van Joop. Terwijl hij de radio afstemde op zijn favoriete zender liet hij zich onderuitzakken. Slordig scheurde hij de papieren zak open en werkte met grote happen het eerste broodje naar binnen. Natuurlijk had hij thuis zijn maaltijd kunnen nuttigen. Er was geen enkele reden om langer te werken dan noodzakelijk was. Maar de stilte in het huis trok hem niet aan en de auto voelde vertrouwd aan. De keren dat hij zijn eten in een dienstauto vluchtig naar binnen had gewerkt, waren ontelbaar.

Waarschijnlijk was hij even afgeleid geweest, want hij had de jongen niet bij Joop naar binnen zien gaan. Hij keek vreemd op toen hij de jongen de tuin uit zag komen. Hij had hem direct herkend: de smalle schouders, het spitse gezicht. Van Buren had de knaap al enkele keren verhoord. Handel in drugs en wat winkeldiefstalletjes wist hij zich te herinneren. De naam van de knaap was hem ontschoten. Een onstabiele junk die al begon te bekennen zodra het woordje ‘cel’ viel. Van Buren zag zijn kans schoon en smeet zijn halfverorberde broodje met brie op de passagiersstoel. Hij startte zijn auto en reed stapvoets achter de knaap aan, de straat uit.

Koen liep met grote passen door de straten en stopte uiteindelijk bij een bushalte. Met zijn handen diep in zijn zakken keek hij verveeld om zich heen. Hij knipperde even met zijn ogen toen hij uiteindelijk de rechercheur in het vizier kreeg. Zijn mond viel een stukje open en snel draaide hij zich om en beende het bushokje uit. Van Buren gaf gas en liet het raam aan de passagierskant met een druk op de knop zakken.

‘Politie!’ De rechercheur hield zijn legitimatiebewijs omhoog.

‘Staan blijven. Het heeft geen zin om te vluchten. Ik weet waar je woont’, riep hij de jongen toe.

Koen begon te rennen. Hij schoot voor de dienstwagen de straat over en holde zigzaggend over de weg. De Volkswagen haalde Koen in en bonkte enkele meters verderop schuin de stoep op. Van Buren trapte bruusk op de rem, gooide zijn deur open en sprong uit de auto. Koen vloekte. Hij had zich razendsnel omgedraaid, maar verstapte zich, gleed onderuit en krabbelde weer overeind. Maar helaas, de rechercheur had een sprintje getrokken en greep hem stevig bij zijn arm, net boven de elleboog.

‘Waarom reageer je zo opgefokt?’ hijgde Van Buren buiten adem. Zijn hand schroefde vaster rond de arm. ‘Heb je wat te verbergen?’

‘Nee!’

‘Waarom begin je dan te rennen zodra je mij ziet?’ De enorme borstkas bewoog piepend op en neer. ‘Je gedraagt je knap verdacht. Ik ga je fouilleren! Handen op de auto.’

‘Waarom? Ik was bij mijn oma op bezoek, man. Ik doe toch niets verkeerds?’

‘Was je bij je oma op visite? Wat lief! Benen spreiden’, gromde de rechercheur terwijl hij de jongen ruw tegen de auto duwde. ‘Heb je naalden of andere scherpe dingen in je zakken?’

‘Nee.’

Voorzichtig inspecteerde Van Buren de broekzakken en vond een plastic zakje met pillen. ‘Wat is dat?’ Het zakje bungelde in de lucht.

‘Xtc’, mompelde de jongen terwijl hij zenuwachtig met zijn ogen knipperde.

‘En die heb je net bij je oma gekocht?’ vroeg de rechercheur met een ironische grijns rond zijn lippen.

De jongen gaf geen antwoord en schoof onrustig met zijn voeten over de grond.

‘Hoe kom je aan die troep?’

‘Ik heb die pillen verleden week gekocht op een dansfeest in de stad.’

‘Welk dansfeest en in welke stad?’

‘De naam van het feest ben ik vergeten, maar het was in Amsterdam.’

‘Waar in Amsterdam?’

Koen haalde zijn schouders op en zijn ogen begonnen nog sneller te knipperen.

‘Ik ben niet zo bekend in Amsterdam, maar het was bij een gracht. Ergens in de binnenstad.’

‘Een dansfeest in de binnenstad van Amsterdam.’ De rechercheur trok spottend zijn wenkbrauwen op en leidde de jongen naar de auto. ‘Op het bureau kunnen we wel even opzoeken waar dat precies was. Voor elk feest moet men tegenwoordig een vergunning aanvragen, dus zo moeilijk is het niet te achterhalen. Stap maar in.’

‘Ja, maar ik moet naar huis’, protesteerde de knaap. Hij probeerde zijn arm los te trekken, maar Van Buren hield hem stevig vast. ‘De hond moet nog eten en…’

‘De hond moet maar wachten’, meende de rechercheur. ‘Op het bureau mag je iemand bellen die voor je hond kan zorgen. Je bent aangehouden. Je weet drommels goed wat de risico's zijn als je die troep op zak hebt.’

Van Buren trok het portier open en duwde de jongen op de achterbank van de Volkswagen.

De cel was ongeveer drie meter breed en drie meter lang. De wc aan de linkerkant van de deur was van roestvrij staal, onbreekbaar voor agressieve bezoekers. Koen zat op het randje van het bed waarvan het matras met groen plastic was overtrokken. Zijn been wiebelde zenuwachtig op en neer en gebiologeerd bleef hij naar de zware deur staren. De rechercheur had hem in de cel opgesloten met de mededeling dat hij zo snel mogelijk terugkwam voor een gesprek. Dat was nu ruim een uur geleden. Het klamme zweet brak Koen uit. Het leek alsof de muren van de cel bewogen en de ruimte alsmaar kleiner en kleiner werd. Waar bleef die verdomde dienstklopper? Hij wilde zijn verhaal kwijt en dan zo snel mogelijk naar huis. Het ging maar om acht pillen. Zoveel waren dat er toch niet? Hij kon makkelijk beweren dat het voor eigen gebruik was. Hij zou niet verklaren dat hij de pillen doorverkocht met twee euro winst per stuk, want dat maakte van hem een dealer. Hij kende het klappen van de zweep nu wel zo'n beetjel. Het was alleen stom dat hij had geroepen dat hij de pillen op een feest in Amsterdam had gekocht. Wist hij veel dat de dienstklopper dat kon opzoeken. Hij moest een nieuwe verklaring bedenken en hij had ondertussen genoeg tijd gehad. De pillen had hij in de koffietent gekocht en hij wist niet precies van wie. Een Turkse jongen, zou hij beweren. Ali of zo. In de koffietent werd wel vaker xtc aangeboden en dat wist de politie. Dus het klonk niet ongeloofwaardig. Hij wilde Bolle Joop buiten schot houden. Bij Joop kon hij de drugs op de pof krijgen en soms stopte Joop hem zelfs wat gratis toe. Koen deed soms wat klusjes in ruil voor drugs en dat beviel hem wel. Nee, hij zou Joop nooit verlinken, die was zijn beste vriend. Hoe lang konden ze hem in dit stinkende zweethok vasthouden? Zou hij op de deur bonken en vragen naar de rechercheur? Wat was de naam van die dienstklopper? Hij zocht krampachtig in zijn geheugen.

Van Buren stapte door de gangen van het cellencomplex en bleef voor nummer 12 staan. Hij wachtte totdat de arrestantenwacht de deur van de cel had geopend en ging toen naar binnen. ‘Ben je klaar voor het verhoor?’

Koen was met een ruk van het bed gesprongen en holde bijna in de armen van de rechercheur. De dienstklopper deed een stap opzij en liet de jongen passeren.

‘Rechtdoor’, loodste hij Koen voor zich uit naar de verhoorkamer.

Koen kwam een paar tinten bleker het politiebureau uit dan hij naar binnen was gegaan. De drugs waren in beslag genomen en na een stevig verhoor stond hij weer op straat. Hij had de hele boel bij elkaar gelogen en zijn verhaal werd geloofd. Waarom lieten ze hem anders zo snel weer gaan? Koen haalde diep adem. Hij had een boete van vijfenveertig euro per pil gekregen, maar dat was niet zijn grootste zorg. Betalen deed hij toch niet. Van zijn laatste euro's had hij pillen gekocht voor de handel. Zijn eenmanszaakje was net een week oud en het liep nu al fout. Hij wilde het langzaam opbouwen, beginnen met een paar stuks en dan elke maand wat meer. Als hij zijn klanten niets kon bieden, liepen ze over naar de concurrent. Dat moest hij hoe dan ook voorkomen. Hij viste zijn gsm tevoorschijn en belde Joop.

‘Joop’, riep Koen gehaast door zijn gsm. ‘Ik ben net door een smeris opgepakt en ik heb al mijn pillen moeten inleveren. Nee, natuurlijk heb ik jouw naam niet genoemd. Je kent me toch? Ik zeg geen woord. Maar ik zit nu wel zonder en nou hoop ik dat jij me wat pillen wilt geven. Dan betaal ik je eind deze week. Dat beloof ik je.’

Zenuwachtig kauwde Koen op zijn zwarte nagels terwijl hij schichtig in het rond loerde.

‘Je bent een geweldige vent. Echt, ik meen het’, antwoordde hij enthousiast. ‘Kun je ze naar de koffietent komen brengen? Je weet dat ik geen vervoer heb en als ik met de bus moet komen…’

Het was even stil.

‘In één keer vijftien stuks?’ herhaalde Koen het voorstel van zijn vriend. Onzeker pulkte hij aan zijn lip en maakte koortsachtig een afweging. ‘Ja, ze zijn voor de verkoop, maar dan nog… Oké, ik raak ze wel kwijt. Kom ze maar brengen.’