21
Jeffrey lag in een plas met kokendhete vloeistof en het bijtende goedje vrat hongerig door zijn huid. Hij kronkelde ongecontroleerd in het rond terwijl hij luidkeels gilde van de pijn. In paniek zocht hij naar een droog stukje vloer, weg uit de chemicaliën. De dampen vertroebelden zijn zicht en hij wist dat het niet lang meer zou duren of hij zou buiten westen raken. Hij vocht krampachtig om bij kennis te blijven. Hij moest kruipen, hij moest naar voren. Als hij in deze nattigheid bleef liggen was het voor hem bekeken, dan overleefde hij dit avontuur niet. Hij beet zijn tanden op elkaar en met zijn laatste krachten tijgerde hij op zijn ellebogen over de grond. Centimeter voor centimeter sleepte hij zijn lichaam uit het zuur. Zijn ellebogen waren ontveld en de blaren kwamen als luchtbellen op zijn rug en borst omhoog. De pijn werd ondraaglijk en trok hem uiteindelijk mee een zwarte diepte in.
De uren kropen voorbij en pas tegen twaalven parkeerde Joop zijn auto voor de loods. Hij had wat extra boodschappen gedaan en deze thuis afgezet. Daarna was hij een snackbar ingedoken en had daar twee broodjes frikadel en een zak friet naar binnen gewerkt. Voor Jeffrey had hij een broodje bal met pindasaus meegenomen, maar hij hoopte dat zijn compagnon dat niet zou lusten, zodat hij het zelf kon verorberen.
Hoewel… Hij wreef over zijn maag. Die voelde zwaar en opgeblazen aan. Hij bleef een paar minuten in zijn auto zitten totdat zijn maag wat gekalmeerd was. Hij stak een sigaar op en pufte de rook tegen het plafond. Vanmorgen had Selma hem vier keer gebeld. Ze vervloekte hem omdat hij de vuile vaat in de gootsteen had achtergelaten en ze brulde dat ze zijn dienstmeid niet was. Ze klaagde dat er geen sigaretten in huis waren en dat Dave haar op haar zenuwen werkte met zijn gezeur. Ze klaagde over het weer en eiste dat hij boodschappen moest halen. En het ging juist zo goed tussen hen. Er kwam al weken geen klacht meer over haar lippen. Ze leek gelukkig, liep zelfs zingend en lachend door het huis. Vanwaar die plotselinge ommekeer? Er moest iets gebeurd zijn waardoor ze weer in haar gewone doen was geraakt. Maar wat? Hij was natuurlijk veel met de handel bezig en had daardoor zijn relatie wat verwaarloosd. Misschien wilde ze aandacht. Of misschien had hij haar onbewust gekwetst met een misplaatste opmerking. Tact was nooit zijn sterkste kant geweest. Misschien kon hij een romantisch weekendje boeken in een hotel of een mooi sieraad voor haar kopen. Een avondje naar het casino was ook een optie of… Joop wreef met zijn handen over zijn gezicht. Hij wist niet waar hij goed aan deed. Misschien dat Jeffrey hem kon helpen. Die beweerde altijd dat de vrouwen op hem afkwamen als vliegen op stroop. Wellicht dat zijn jonge vriend hem wat bruikbare tips kon geven. Hij stapte uit en liep met grote stappen naar de loods. Hij trok de deuren met een ruk open en bleef toen stokstijf staan.
‘What the hell…’ mompelde hij.
De papieren zak van de cafetaria gleed uit zijn handen en kwam met een doffe klap op de vloer terecht. Joop keek in het rond en probeerde het scenario van de ramp te overzien. Hij zag de kookpan naast het fornuis liggen, de natte vloer en Jeffrey op zijn buik, buiten westen. Hij wist genoeg. Vloekend kwam hij in beweging, hurkte naast zijn compagnon neer en voelde zijn pols. Geschrokken bekeek hij de gesprongen blaren op Jeffreys armen en rug en automatisch trok hij zijn gsm uit zijn broekzak om een ambulance te bellen. Zijn vingers drukten woest op de knoppen, maar halverwege bedacht hij zich. Jeffrey kon hier niet worden opgehaald. Het ambulancepersoneel was niet op hun achterhoofd gevallen. Die zouden in een oogopslag zien dat het een illegaal xtclaboratorium was. Binnen een halfuur zou het hier krioelen van de blauwe petten. Er zat niets anders op dan Jeffrey zelf naar het ziekenhuis te brengen en daar een of ander kulverhaal af te steken. Dat ze met zoutzuur een keukenvloer aan het schoonmaken waren en dat Jeffrey was uitgegleden over de nattigheid. Het klonk geloofwaardig genoeg. Uit een aanrechtkast pakte Joop een paar theedoeken en wikkelde ze rond zijn handen. Daarna tilde hij Jeffrey enkele centimeters van de grond en greep hem stevig onder zijn oksels vast. Voorzichtig sleepte Joop het lichaam achter zich aan naar buiten. Daar stopte hij even. In het zonlicht zagen de verwondingen er nog angstaanjagender uit. Het rood van de blaren stak schreeuwend af tegen de bleke huid. Joop kwam weer in beweging toen Jeffrey hoorde kreunen en sleurde hem grommend naar de auto. Het lichaam van zijn vriend leek tonnen te wegen. Joops longen piepten en het zweet droop van zijn voorhoofd langs zijn wangen. Hij trok het portier open, pauzeerde een paar seconden en sjorde toen het gewicht op de achterbank. Met zijn handen steunend op het dak kwam hij even op adem. Hij keek naar de benen die nog uit het portier bungelden. Nog een laatste krachtinspanning. Hij trok de benen omhoog en probeerde onhandig de slappe staken de auto in te vouwen. Met een doffe dreun gleed het wapen uit de laars op de bank en stuiterde vervolgens op de dorpel van het portier de auto uit. Joop liet zijn vracht los en staarde naar de Glock naast zijn voeten. Daarna keek hij met gemengde gevoelens weer naar zijn partner.
‘Verdomme…’ gromde hij. Meer tijd om te reageren kreeg Joop niet. Jeffrey begon te kreunen, zijn hoofd sloeg woest heen en weer en zijn vingers klauwden in de zitting van de bank. Joop raapte het wapen van straat, sloot de deur en liet zich met een plof in zijn stoel zakken. Hij stopte de Glock onder zijn stoel, startte de auto en scheurde de straat uit. Hij reed met hoge snelheid en constant wisselend van rijstrook door het verkeer heen. De wilde rit duurde bijna twintig minuten. Voor de deur van de eerste hulp trapte Joop op de rem en bracht de auto abrupt tot stilstand. Hij hees zichzelf uit de auto en beende het gebouw binnen.
‘Mijn vriend is zwaargewond’, hijgde hij tegen de man achter het loket. ‘Hij heeft zoutzuur over zich heen gekregen en is buiten westen. Hij ligt in mijn auto op de achterbank.’ Hij zwaaide met zijn handen in paniek door de lucht.
De verpleegkundige kwam direct in actie en alarmeerde zijn collega die een brancard uit de hoek griste en kwam aangesneld.
‘Waar is uw auto?’
‘Voor de deur’, antwoordde Joop en hij liep voor de verpleegkundigen uit naar buiten.
‘Heeft u hem nog afgespoeld met water?’ informeerde de verpleegkundige die het achterportier opentrok.
‘Nee.’
‘Met spoed naar de doucheruimte’, commandeerde de verpleegkundige zijn jongere collega. Ze tilden Jeffrey op de brancard en terwijl een verpleger hem vasthield, werd hij het gebouw binnengereden. Jeffreys ogen waren gesloten en zijn hoofd bewoog kermend heen en weer. Joop volgde op een afstand en nam plaats in de wachtruimte. Hij dronk liters koffie en wachtte ongeduldig op informatie over de gezondheid van zijn vriend. Het duurde anderhalf uur voordat eindelijk een arts op hem af stapte met de mededeling dat Jeffrey het redelijk goed maakte. Hij had tweedegraads-brandwonden opgelopen en vooral zijn rug was ernstig beschadigd. Het was nog afwachten of er spierletsel was ontstaan. Hij moest voorlopig in het ziekenhuis blijven en stond onder toezicht van een longarts en een chirurg. Via een infuus werden de nodige medicijnen toegediend. Joop had het zwijgzaam aangehoord en alleen maar geknikt.
Op weg naar huis spookten allerlei vragen door Joops hoofd. Wat was er die ochtend in de loods precies gebeurd? Waarom had Jeffrey het wapen meegenomen? Was hij bang? Had hij vijanden waarvan Joop het bestaan niet wist? Joop had hem het wapen niet zien pakken, dus wanneer had hij de plint opengemaakt? Gisteravond? Deze ochtend? En waarom had hij er niets over gezegd? Waar was die kerel mee bezig? Nu Joop er eens goed over nadacht, vond hij dat Jeffrey zich de laatste dagen wat vreemd gedroeg. Hij had vanmorgen zelfs geopperd om de loodsdeuren onder stroom te zetten en hij wauwelde constant over gevaar en de politie. Het gevoel van onbehagen groeide met de minuut. Wat wist hij nou eigenlijk van hem, behalve dan zijn voornaam en waar hij woonde? Niets! Joop parkeerde zijn auto op de inrit van zijn woning en liet zijn hand onder de stoel glijden. Hij haalde de Glock onder de stoel vandaan en inspecteerde voor de zekerheid of het inderdaad om hetzelfde wapen ging. Het uitgevijlde serienummer was voor hem genoeg bewijs. Vloekend duwde hij het wapen onder zijn stoel toen de voordeur openzwaaide en Selma met de handen in haar zij in de deuropening verscheen. Demonstratief keek ze op haar horloge en toen weer naar Joop.
‘Het is al zeven uur geweest’, blafte ze driftig naar de auto. ‘Je eten ligt in de vuilnisbak. Ik heb je wel honderd keer gebeld. Waarom neem je je gsm niet op? Lamzak!’
Hij kwam vlug zijn auto uit en maakte een sussende handbeweging. ‘Er is iets verschrikkelijks gebeurd’, kapte hij haar commentaar af. ‘Ik kom net uit het ziekenhuis en mobiele telefoons mogen daar niet worden gebruikt. Daarom heb ik niet gebeld.’
Ze was niet echt onder de indruk van zijn opmerking.
‘Wat mankeer je dan?’ vroeg ze op een snauwerige toon.
‘Ik niet, Jeffrey.’ Hij trok een ernstig gezicht.
Haar ogen werden groot en ze schrok zichtbaar. ‘God’, stamelde ze. Ze dacht aan Jeffreys woorden van gisteravond: hij heeft een wapen, een 9-mm Glock. Joop zou hem toch niet… Ze stapte houterig opzij om hem te laten passeren en volgde hem toen de kamer in.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ze en de trilling in haar stem was Joop niet ontgaan. ‘Heb je hem wat aangedaan?’
Hij keek haar bevreemd aan en ze wist dat haar conclusie fout was.
‘Vertel dan? Wat dan…’ drong ze aan. Ze pakte een sigaret en stak die tussen haar lippen. Haar hand trilde toen ze zichzelf vuur gaf.
‘Zijn hele bovenlichaam is verbrand. Hij heeft een pan met chemische troep over zich heen gekregen. Hij ziet er niet uit, de vellen hangen eraan.’
Haastig nam ze een paar fikse trekken van haar sigaret en keek hem nog steeds met grote, bange ogen aan.
‘Chemicaliën? Hoe kan dat nou?
‘Hij was bezig met het maken van xtc en waarschijnlijk is het fout gegaan.’
‘Waarschijnlijk? Waar was jij dan? Heb je hem alleen gelaten?’ Er klonk verwijt in haar stem en dat irriteerde hem. Zijn boosheid nam toe.
‘Waar was jij dan?’ herhaalde hij wrevelig. ‘Boodschappen doen. Jij wilde toch dat ik boodschappen ging doen? Jij belt om de haverklap en zeurt en klaagt. Hoe kan ik dan fatsoenlijk mijn zaken regelen?’ Ze was totaal overdonderd door zijn plotselinge uitval. Haar ogen werden vochtig, haar lip trilde, ze snotterde en begon te huilen. Joop had het al duizend keer meegemaakt. Als hij eens van leer trok over haar onredelijke gedrag veranderde ze snel in een zielig hoopje mens.
‘Ga jij nou mij de schuld in de schoenen schuiven?’ zei ze nijdig, door haar tranen heen. ‘Wil je beweren dat het allemaal mijn schuld is?’
Joop bond in. ‘Nee, lieverd. Niemand heeft hier schuld. Jij niet en ik ook niet. Laten we daar nou geen ruzie over maken.’
De sluizen gingen meteen dicht. ‘Hoe erg is het met hem?’ vroeg ze zacht.
‘Behoorlijk slecht.’
Toen Jeffrey bijkwam, was het vier uur later en een vreemde man met een witte jas stond over hem heen gebogen. Jeffrey lag in bed te rillen en te zweten en het leek alsof zijn hele lijf in brand stond. Zijn vingers gleden over het verband rond zijn middel omhoog naar zijn borst en hij kermde toen een venijnige pijnscheut door zijn borstkas schoot. Een stem klonk. Onduidelijk en zacht. Jeffrey likte een mengsel van zout en tranen van zijn lippen en concentreerde zich op het geluid boven hem.
‘U krijgt wat tegen de pijn’, hoorde hij de verpleger zeggen. Jeffrey knikte dankbaar en sloot zijn ogen. Hij lag in het ziekenhuis, dat was hem duidelijk. Hij was in goede handen. Hier waren geen vijanden, hier was hij redelijk veilig. Waarom trilde hij dan als een rietje? Het zuur! Kwam het door het zuur? Die verdomde pijn. Hoe erg was zijn lichaam verbrand? Zijn ademhaling ging langzamer en in zijn hoofd werd alles wazig. De pijn trok weg en hij zweefde wat. Hij lachte naar Selma die in zijn droom naast hem lag en hem door zijn haren streek. Zo teder en zacht. Zijn hand gleed van haar taille naar de zijkant van haar borsten en ze kreunde. Ze krulde zich tegen hem aan, sloeg haar been rond zijn middel en zoende zijn nek. Het zweet lag met dikke druppels op zijn borst, zijn lichaam rilde onbeheerst. Ze trok het laken van hem af en verstarde. Ze liet hem los en rolde vol afschuw van hem af.
Zijn eens zo gespierde borstkas was opgezwollen en zat onder de zweren en blaren. Met een schreeuw werd hij wakker en de pijn drukte hem terug in de kussens. Hij keek verwilderd in het rond. Was het een nachtmerrie?