30

De helikopter volgde nu een andere route van Florennes naar La Refuge. Paul wilde Heleen laten zien dat er een hele serie voertuigen onderweg was.

‘Doe de infraroodkijker maar aan,’ zei hij. Zijn stem kraste in de luidsprekertjes in haar helm.

Ze zag een sliert auto’s onder zich. Ze hadden hun lichten uitgedaan maar Heleen zag de auto’s met haar nachtkijker over de kronkelige weggetjes rijden.

‘Allemaal voor La Refuge?’ vroeg ze verbaasd.

‘Je doet het goed, of je doet het niet.’

De toon van Paul beviel Heleen wel. Kordaat. Zelfverzekerd. Capabel. Zo zou ze zich nu ook willen voelen. Ze hield haar rechterhand op haar maagstreek. Ze liet haar buik opbollen tijdens het inademen. Bij het uitblazen van de lucht trok ze haar navel naar binnen. En inademen. Bolle buik. Rustig weer intrekken. Zo, dat hielp.

Paul trok hard op. Hij liet de helikopter een scherpe draai maken en ging recht op het landhuis af. Heleen greep zich vast aan haar stoel. Dit soort bravoure kende ze wel. Ze trok zelf een 747 van de grond.

 

Heleen geeuwde. Ze probeerde uit te rekenen hoe lang ze al wakker was. Zeker achttien uur. Ze hadden expres het tijdstip van half vier uitgekozen. Dan was iedereen in diepe slaap. De avondmensen waren naar bed, en de vroege vogels waren nog niet op. Ideaal. Ze had die middag een dutje willen doen, maar dat was niet gelukt door de zenuwen.

‘Heleen. Heleen, ben je er nog bij?’

Ze schrok zich wild. Was ze nou weggedoezeld?

Heleen richtte haar blik op het huis. Francine stond bij het raam. Om haar heen stonden tientallen kinderen. Ze keken allemaal naar buiten, in afwachting van wat komen ging. Hoog boven hun hoofden liepen drie mannen in de dakgoot. Ze lieten zich zakken aan touwen. Bij de bovenste ramen van de grote zaal hielden ze stil. In een mum van tijd hadden ze een raam open.

Een van hen liet zich door het raam naar binnen zakken. Hij maakte de dichtgetimmerde deur open. De andere twee dreven de kinderen naar de deur. Ze hielden hun wijsvinger voor hun mond, zag Heleen. Ze was diep onder de indruk dat ze deze beelden zo scherp zag. Francine stond nog voor het raam. Ze zwaaide wild met haar armen. Ze leek wanhopig. Ze sprong op en neer en stak drie vingers op. Drie! Drie! Wat bedoelde ze? Francine hield haar handpalmen omhoog. Haar schouders trok ze hoog op.

‘Wat is dat? Paul, zie je dat?’

‘Ja, iets met drie. Wat zou er zijn?’

Francine holde naar de achterkant van de zaal. Ze kwam terug met iets kleins in haar hand. Ze liep naar de uiterste hoek van de zaal, ver van de deur af.

Wat deed ze nou? Waarom treuzelde ze? Ze moest naar de deur! Ze moest weg! Heleen wilde schreeuwen, maar ze wist dat het zinloos zou zijn van zo’n afstand. Ze zag Francine schrijven. Met lipstick? Een krijtje? Heleen zag haar aarzelen. Kennelijk moest ze nadenken hoe ze de tekst in spiegelschrift moest schrijven. Ze krabbelde onhandig het cijfer ‘drie’ op de ruit en schreef daarachter het woord ‘kids’. Daarachter zette ze het woord ‘weg’.

De kinderen stonden buiten. Zagen de mannen wel dat Francine nog binnen was? Straks bleven er kinderen achter. Hoe moest dat nou?

‘Die drie kinderen gaan eraan,’ mompelde Heleen. ‘Dat is wat Francine bedoelt. Zij zei: kinderen worden martelaartjes. Die drie zijn natuurlijk de uitverkorenen.’

Paul reageerde niet.

‘Ik heb contact met de commando’s,’ zei hij. Ze wist niet of hij haar woorden had gehoord.

‘Ik wil eruit,’ gilde Heleen. ‘Ik moet naar Francine toe.’

‘Niet in paniek raken.’

‘Ik raak niet in paniek!’

‘Blijf naar het scherm kijken. Zie je die twee mannen rechts? De derde is weer naar binnen, naar je vriendin.’

Heleen keek ingespannen door de nachtkijker. Ze zag alleen de lege zaal. Geen Francine, geen commando. Kon ze maar helpen. Nu zat ze nutteloos in dit klapwiekende geval. Was ze maar beneden gebleven.

De kinderen liepen nu in ganzenpas het bos in. De twee mannen in de donkere pakken bleven bij hen. Heleen volgde de groep totdat ze tussen de bomen verdwenen. Zij waren veilig.

Ze richtte de camera op La Refuge. Daar kwam Francine weer aan, in gezelschap van een man in een donker pak. Geen kinderen.

‘De kinderen!’ brulde ze. ‘We moeten die kinderen hebben. Ze gaan eraan, ik weet het zeker. Ze brengen ze om.’

‘Alsjeblieft.’ Heleen hoorde aan Pauls stem dat hij moeite moest doen om kalm te blijven. ‘Hou je hoofd erbij, Heleen. Het helpt niet als je in paniek raakt.’

Heleen had jeuk aan haar arm. Irritant dat ze er niet bij kon. Dat vliegpak had lange nauwe mouwen. Ze wreef met haar arm tegen de stuurknuppel.

‘Kijk nou.’

Er wandelden drie kinderen naar buiten. Ze liepen stijfjes. Ze leken zich niet vrij te kunnen bewegen.

‘Het lijkt of ze iets om hun middel hebben,’ zei Paul. ‘Zie je dat?’

Zou Julietje hierbij kunnen zijn? Heleen dacht aan een opmerking van Francine. Ze had Heleen verteld dat Melissa enkele kinderen had uitgekozen om zich op te offeren voor hun heilige oorlog. Juliet was misschien een van hen, maar dat wist Francine nog niet zeker. Wel dat het vandaag zou gebeuren. En dat Heleen snel moest komen helpen.

‘Kunnen we niet naar beneden?’

Heleen smeekte nu bijna.

‘Ik wil naar die ene open plek. Je weet wel, in het bos. Dan horen ze ons niet. Daar moeten we naartoe.’

‘Wat wil je doen?’

‘Ernaartoe. Ik wil naar die kinderen toe.’

‘Dat begrijp ik wel, maar het is heel gevaarlijk, Heleen. Straks wordt er misschien wel geschoten.’

‘Dat weet ik. Ik neem het risico.’

Paul liet nogmaals merken dat hij het gevaarlijk vond, maar Heleen verzekerde hem dat ze Juliet niet in de steek kon laten. En de andere kinderen ook niet.’

‘Probeer in elk geval niet te dichtbij te komen,’ raadde hij aan. ‘Ik zal doorgeven dat ik je afzet.’

Paul overlegde via de radio. Daarna liet hij de helikopter zwenken. Hij vloog naar de plek die Heleen had aangeduid.

‘Kun je de kinderen nog zien?’

‘Je kunt het doel, in dit geval dus het huis, als het ware ‘‘vastklikken’’ met de camera,’ legde Paul uit. ‘Kijk maar. Dan druk je op die knop en als we gaan vliegen, blijft het beeld scherp. Daar hoef je verder niets voor te doen.’

‘Volgens mij lopen de kinderen om het huis heen. Naar de voorkant.’

Heleen wachtte. Paul sprak met de commando’s beneden.

‘Ik hoor dat de commando’s aan de voorkant van het huis nog niets zien.’

Heleen boog zich dicht naar het groenige scherm.

‘Ik zie ze. Ik kan ze zien. De drie kinderen staan nog bij de achterkant van het huis.’

Ze kwamen snel dichter bij het landhuis.

‘Ik zie ook drie grote figuren,’ zei ze. ‘Dat moeten Melissa, haar zoon en Bert Overbeek zijn. Overbeek herken ik aan zijn tred. Ze lopen een stuk achter de kinderen.’

‘Lopen ze ook zo raar? Net als de kinderen?’ wilde Paul weten.

‘Volgens mij niet,’ antwoordde Heleen. Het flitste door haar heen dat de kinderen niet zomaar naar de voorzijde mochten lopen. Stel dat de scherpschutters de kinderen aanzagen voor doelwit.

‘Je moet ze vertellen dat de kinderen eraan komen. Ze mogen ze niet onder vuur nemen.’

‘Ik geef het door. Wilco.’

Heleen begreep wat Paul bedoelde. ‘Roger’ betekende ‘begrepen’ en ‘Wilco’ stond voor ‘begrepen en ik ga het doen’. Was die instructie toch ergens goed voor geweest.

Heleen was naar het randje van haar stoel geschoven. Ze wou dat ze beneden was.