6

Het begon al flink warm te worden in de auto terwijl het nog niet eens halverwege de ochtend was. Heleen zette de airconditioning aan.

‘Gaat het wel?’

Heleen hield haar linkerhand op het stuur en met haar rechterhand raakte ze heel licht het bovenbeen van Francine aan. Die hield haar blik strak op de weg en mompelde iets onverstaanbaars. Ze zag er nog magerder uit dan eerder die week en ze had donkere kringen onder haar ogen. Ik hoop dat ze in dat huis tot rust komt, dacht Heleen. Ze vond het leuk om even op en neer naar België te rijden, ook al waren de duistere naaldbossen niet favoriet. Zij was liever aan de kust, waar je vrij kon ademen en kilometers ver kon kijken. Ze keek uit het raam. Het gras begon al flink bruin te worden door de aanhoudende hitte. Die weerman met de rode haardos, Heleen kon zijn naam nooit onthouden, had nog meer broeierige dagen voorspeld.

 

Heleen was de avond ervoor flink van slag geweest toen Francine aan de telefoon vertelde dat ze een mooi aanbod had gekregen. Ze kon een paar weken naar de Belgische Ardennen om bij te komen. Een mooi plan, vond Heleen, totdat ze vernam dat de uitnodiging van Bert Overbeek kwam, en dat hij ook in het landhuis zat. Hoe kon ze daar nou heen gaan? Heleen had van woede en onbegrip een krant door haar woonkeuken gesmeten. Toen ze weer tot rust was gekomen, kon ze de woorden van Francine beter tot zich laten doordringen. Die legde uit dat de afwezigheid van Jorge haar nu al opbrak. Het kostte haar grote moeite om op de been te blijven en zelfs de simpelste handelingen als douchen, ontbijten en aankleden putten haar uit, nu ze niemand had om haar op te beuren. Als ze bij de bakker stond, werd ze aangestaard. Niemand begon over het tragische ongeluk, ze keken alleen maar. Bovendien logeerde ze in het huis van haar ouders en ze kon maar aan één ding denken. De vragen over haar ouders spookten door haar hoofd. Wat hadden ze gedacht vlak voordat ze stierven? Hadden ze veel pijn gehad? Hoe waren hun laatste dagen geweest? Waren ze wel gelukkig geweest? Francine wist het allemaal niet.

‘Die dames van de kerk blijven maar herhalen dat mijn ouders weer thuis zijn. Bij hun Schepper. Ik hoopte op wat meer begrip.’

Blijkbaar waren de dames niet het beste gezelschap, concludeerde Heleen. En bidden hielp kennelijk ook al niet voor de zielenrust. Heleen had even moeten slikken over Francines keuze om dan maar naar België af te reizen, maar ze had meteen aangeboden Francine erheen te brengen. Dat bood haar ook de mogelijkheid om Overbeek aan de tand te voelen over zijn beleggingsfonds. Ze wilde wel eens weten wat dat mysterieuze fonds inhield. Kon ze gelijk haar hart luchten over die verpeste vakantie van destijds. Julia kon gelukkig bij haar ouders logeren.

 

Heleen reed rustig. Ze hadden geen haast. Dit was het moment om het conflict met Francine de wereld uit te helpen, besloot ze.

‘Hoe is het nou gegaan die zomer?’ vroeg ze daarom pardoes. Francines lichaam verstrakte. Ze draaide zich naar Heleen toe.

‘Oom Bert zei meteen tegen ons dat jij alles had verzonnen. Dat je aandacht wilde trekken en dat er absoluut niets onoorbaars was gebeurd.’

Heleen kneep haar ogen dicht en wreef met haar hand over haar gezicht. Ze blies haar wangen bol en liet de adem luid ontsnappen alsof ze een kaars uitblies. Ze had zich destijds zo gekwetst gevoeld dat zelfs haar vriendin geen partij voor haar had getrokken.

‘Waarom zou ik liegen? Ik was totaal onschuldig. Jij hebt het toch gezien? Ik worstelde om weg te komen.’

Ze kreeg geen antwoord. Het leek of Francine haar niet eens had gehoord.

‘Hij was een belangrijke man in de kerk. We durfden niet tegen hem in te gaan. Ik vermoed dat mijn ouders jou eigenlijk wel geloofden. Net als ik. Maar ze waren bang, denk ik. Er zijn veel dingen die ik nog steeds niet begrijp uit die dagen. Mijn ouders kregen er ook ruzie om. Daarom was ik kwaad op jou. Ze hadden nooit onenigheid en nu was de spanning om te snijden. Maar ik geloofde diep in mijn hart dat jij onschuldig was.’

‘Waarom heb je dat nooit gezegd?’ Heleen voelde gek genoeg een last van haar schouders glijden. ‘Had het nou een keer tegen me gezegd.’

Dit was de eerste keer dat ze over het voorval spraken. Het was een groot verdriet geweest maar door er met haar oude vriendin over te praten, kon ze de gebeurtenis in perspectief zien. Ze vond het nu vooral jammer dat hun dierbare vriendschap was verdwenen.

‘Ik wilde het aanvankelijk wel, maar je sloot je zo af. Ik durfde je niet meer te benaderen. Je zou eens moeten weten hoe koud en kil je kunt kijken als je boos bent, ik werd gewoon bang van je. Hoe langer het duurde, hoe moeilijker het werd om je aan te spreken.’

‘Al had ik maar één keer van jou te horen gekregen dat je mij wel geloofde. Je keek me alleen maar aan met die bange ogen van je.’

Francine zweeg.

‘Maar je moet weten dat ik oom Bert heb vergeven.’

‘Wat?’

Heleen keek verbaasd opzij.

‘In mijn hart. Hij was kennelijk zwak.’

‘Ik was vijftien jaar! Zoiets doe je toch niet?’

‘Ja, ik weet het. Maar mensen maken fouten, Heleen. Hij moet ook met zichzelf leven.’

‘Waarom dan zo’n leugen?’ Heleen perste haar lippen op elkaar en kneep hard in haar stuur.

‘Dat weet ik niet.’

Francine vouwde haar handen in haar schoot en deed haar ogen een moment dicht. ‘Ik vertrouw op de Heer.’

Heleen zuchtte. Ze hield nog steeds van haar vriendin, had ze gemerkt, en ze wilde haar best helpen, maar die vroomheid dreef haar tot wanhoop. Op zo’n moment zou ze die jonge vrouw wel door elkaar willen schudden en roepen dat God nog nooit iemand had gespaard. Dat mensen voor zichzelf moesten zorgen. Dat geloof alleen maar ellende bracht. Francine was zo’n uitbundig en grappig meisje geweest. Bestond dat leuke kind nog, ergens onder de oppervlakte? Of was de kritische en vrolijke tiener voor altijd verdwenen? Heleen wilde het graag weten, maar besloot het onderwerp nu te laten rusten.

Denk maar aan iets leuks, zei haar vader altijd toen ze nog klein was als ze niet kon slapen. Hij was een meester in tegeltjesspreuken. Hoe clichématig zijn tegeltjeswijsheden ook waren, in al hun eenvoud waren het prima leefregels. Dus dwong ze zichzelf aan de lekkernijen te denken die ze straks zou inslaan. Ze verdiende een bezoekje aan een hypermarché, zo’n enorme supermarkt waar ze een hele ochtend in kon dwalen. De Franse supermarkten waren het best gesorteerd, maar de Belgische mochten er ook zijn. Daar kon ze net zo goed superfruit vinden. En sappige kippen uit de Franse Bresse-streek, prachtige kwarteltjes, dozen van haar favoriete wijnen, supermals en relatief goedkoop lamsvlees en bijzondere toetjes voor Julia. Speciaal voor die culinaire ritjes had ze een koelkastje gekocht waarmee ze de boodschappen in haar auto op de juiste temperatuur hield.

Ze sloeg bij zo’n luxetrip ook altijd een berg kazen in. De Franse smaakten haar beter dan de kaas in Nederland. Misschien wel omdat de Fransen er eer in legden vooral kazen van rauwe melk te maken. De koelkast stonk na een culinaire trip als een koeienstal.

Ze hield ervan om ’s avonds laat kaarsen aan te doen, een mooi stukje kaas af te snijden en dat met een glas wijn weg te werken. Bij voorkeur koos ze kaassoorten waaraan ze goede herinneringen had, zoals een geitenkaasje uit het Loiredal waar haar ex en zij op huwelijksreis waren geweest. De pittige smaak van de Pouligny Saint-Pierre bracht de goede tijden weer terug. Op reis maakte zij er een sport van bijzondere kaas op te sporen en zoveel mogelijk soorten te proeven. Ze hield zelfs in haar iPhone een notitieboek bij hoe de smaak was, waar de winkel was geweest en wat ze had betaald. Vaak plakte ze er een foto bij.

Ze was een keer met haar moeder door het zesde arrondissement in Parijs gewandeld. De dagen waren loom en langzaam verlopen, want zijzelf was toen hoogzwanger van Julia en haar moeder was herstellende van een knieoperatie. Ze hadden gearmd rondgewandeld in Saint-Germain-des-Prés. Ze vonden een kaaswinkel door alleen maar hun neus te volgen; de kaas had de hele straat doen geuren. De trotse eigenaar van La Fromagerie 31 had geduldig uitgelegd welke delicate soorten hij verkocht. Ze had vanwege haar zwangerschap eigenlijk geen rauwmelkse kaas mogen eten, maar op de vraag welke kaas met rauwe melk was bereid, had de eigenaar met een grote armzwaai geantwoord: Allemaal. Heleen had er veel plezier om gehad met haar moeder. Dat was nog eens andere koek dan in Nederland, waar kaas van rauwe melk moeilijk verkrijgbaar was en de waarschuwingen tegen het gevaarlijke product niet van de lucht waren. Heleen liet direct een kilo van ’s mans beste kaas luchtdicht in plastic verpakken. Naar de verdoemenis met listeriose, de bacterie die zo gevaarlijk zou zijn voor zwangere vrouwen. Heleen wist dat geen enkele zwangere vrouw ooit ziek was geworden van de bacterie, dat had ze een keer van een bevriende arts gehoord. Hadden ze zich al die maanden voor niks aan die tuttige regels gehouden.

 

Het vooruitzicht van een volle koelkast met stinkkazen verbeterde Heleens humeur aanzienlijk. Niet vergeten ook een paar potten mosterd en mayonaise te kopen, dacht ze. En de Bergerac-wijn die haar vorige keer zo goed was bevallen.

‘Hoe komt het eigenlijk dat jij tijd hebt om mij te helpen?’

Heleen keek verrast opzij. Het was de eerste keer sinds hun ontmoeting in het rouwcentrum dat Francine belangstelling voor haar toonde.

‘Ik heb vier weken vakantie. Dat is uitzonderlijk lang,’ legde zij uit, ‘maar het kon doordat ik veel extra vluchten heb gedraaid de afgelopen maanden. Ik wilde graag een paar weken achter elkaar met Julia doorbrengen. We gaan nog een week naar de zon. We zien wel waarheen, ik kan bij alle vluchten inschuiven. En jij? Waar werk jij nu?’

‘Ik verkoop zwembaden. Ik werk in Moraira, dat is tussen Valencia en Alicante.’

Heleen schoot in de lach. Dit was onmiskenbaar haar vriendin zoals ze zich die herinnerde.

‘Echt waar?’

‘Ja. Ik ben er heel goed in. Ik doe het alweer een jaar of twee. Dat is heel lang, voor mij,’ voegde ze er snel aan toe. Ze vertelde dat ze telkens iets anders had geprobeerd. Een tijdlang had ze een kunstenares geholpen in haar atelier en ze had administratief werk gedaan bij een bedrijf dat horren maakte. Maar het bijzonderste was de zomer die ze bij een boerenfamilie had doorgebracht. Koeien melken en eten geven, hekken repareren.

Francine kreeg wat kleur op haar gezicht, zag Heleen. Het deed haar kennelijk goed om even niet aan haar dode ouders te denken. Had ze niet eens gelezen over een onderzoek naar snel praten en denken? Daar verbeterde je humeur van, zo hadden de onderzoekers ontdekt. Heel aannemelijk, vond Heleen, een geanimeerd gesprek met vrienden, waarbij de kwinkslagen over de tafel vlogen, vrolijkte haar ook altijd op. Het kon niet de nieuwe omgeving zijn die haar goed deed, zo opwindend was het landschap niet. Weiland, koeien, boerderij, reclamebord.

‘Ik heb mijn eigen methode. Collega’s noemen het een truc.’

‘Oh?’ Heleen keek nieuwsgierig opzij. ‘Wat dan?’

‘Vlak voordat ik bij een klant naar binnen stap, praat ik even met God. Dan vraag ik of Hij mij helpt. Het werkt, want ik heb vaak de hoogste omzet van alle verkopers. Meestal slaag ik er wel in om iets extra’s te verkopen. Een beeld voor in de tuin of gereedschap dat het schoonmaken van het zwembad gemakkelijker maakt.’

Heleen schudde geamuseerd met haar hoofd. Ze had zich nooit gerealiseerd dat de Heer de verkoop van zwembaden een warm hart toedroeg.

‘Is er veel belangstelling voor? Voor zwembaden? En alle baden krijgen de goddelijke zegen? Grote en kleine?’

Francine glimlachte voor het eerst breeduit.

‘Er zijn best veel mensen met een zwembad. Vaak in de tuin natuurlijk, maar soms ook binnen. Onder het huis bijvoorbeeld. Ik verkocht eerst zwembaden aan Nederlanders in het buitenland. In Spanje natuurlijk, maar ook in Frankrijk en Italië. Sommige klanten vinden het handig als ik naar hen toe kom, omdat ze dan in hun eigen taal kunnen vertellen wat ze precies willen. Zo heb ik ook Jorge weer ontmoet. In Spanje.’

‘Echt waar? Wat gebeurde er?’

‘Ik was een keer bij een klant in Spanje. Die man woonde vlak bij dat dorpje waar wij altijd in het asiel werkten. Ik was er niet meer geweest na die ene zomer.’

Francine boog haar hoofd en liet een stilte vallen.

‘Ik had een halve middag over voordat ik terugvloog naar Nederland, dus ben ik langs die bar Pica Piedra gegaan. Weet je nog?’

Heleen wist het nog. Bij die bar hadden zij hun eerste woorden Spaans geleerd van Jorge. Hij stond achter de tap, zij waren tieners. Ze leerden handige uitdrukkingen, maar ook minder nette Spaanse woorden. Ze had veel plezier gehad van die lessen, later, toen ze vloog. Een goed gekozen scheldwoord maakte indruk, wist ze, en werkte beter dan een serie waarschuwingen.

‘Gaf die relatie geen problemen met je ouders? Jorge is toch katholiek?’

Nu bleef het stil. Kennelijk had ze een gevoelige snaar geraakt.

‘Ik heb mijn ouders een tijdlang niet gezien. Ze vonden het maar niks dat ik juist Jorge had uitgekozen. Ik had natuurlijk iemand uit onze eigen kerk moeten kiezen, niet een malle Spanjaard met vage ambities om zanger te worden. We zijn in Spanje gaan wonen en het contact met mijn ouders verwaterde. Pas de laatste maanden zagen we elkaar soms weer. Mijn ouders voelden zich niet op hun gemak als we bij elkaar waren. En ze waren altijd net hun portemonnee vergeten. Ik begrijp nu dat ze al langer in de geldzorgen zaten. De andere keer waren ze weer vol vertrouwen en probeerden mij bij de kerk terug te krijgen. Of eigenlijk bij een kleine groep die los van de kerk bijeenkwam voor diepgravende sessies. De laatste tijd ging ik wel eens mee, vooral als Jorge op reis was. Ze wilden graag dat ik me meer zou richten op onze gemeenschap.’

‘Is dat ook waarom je nu naar dat huis gaat?’

Francine knikte.

‘Iedereen is daar bezig met het geloof. Ik denk dat ze mij beter kunnen helpen dan die kletstantes thuis. In België richten ze zich helemaal op het evangelie. Ze willen de wereld verbeteren, overal het christendom brengen.’

De laatste woorden kwamen beschroomd uit haar mond. Heleen antwoordde niet. Hier wilde ze niets van weten.

 

Het landgoed waar Francine naartoe ging, La Refuge, lag vlak bij het toeristenstadje La Roche-en-Ardenne. Maar het lag zo diep in de bossen dat je het gevoel kreeg in een uithoek verzeild te zijn geraakt. De weg werd, na de laatste afrit van de snelweg, steeds onherbergzamer.

De rit leidde ook langs de rivier de Ourthe. Heleen zette de ramen van haar Q7 wijd open en genoot van de weerkaatsing van het zonlicht in het heldere water. Zo was rijden bedoeld. Ze genoot van de blikken die ze soms kreeg als ze op de snelweg reed. Blond en een dure auto, ze wist welke lustgevoelens dat opriep bij de meeste mannen. Het bleef jammer dat een cabrio er niet in zat nu Julia nog zo klein was, maar dat kwam later wel. Heleen had nu al zin om met haar dochter door Toscane te toeren. Wind in de haren, zonnebrillen op, op zoek naar het allerbeste schepijs.

 

Heleen stopte de auto en keek om zich heen. Wat een heerlijke plek, ideaal om tot rust te komen. Het was hier wel veel koeler. Ze rolde de mouwen van haar shirt omlaag.

‘Ik hoop dat je hier in België bijkomt,’ zei ze vanuit de grond van haar hart. Ze pakte Francines hand even vast en kneep erin. Hoe vreemd ze haar vriendin soms ook vond, haar keuzes waren bijzonder: een katholieke jongen trouwen terwijl ze zelf uit een streng protestants gezin kwam, zwembadenverkoper worden en God inzetten om de verkoop te stimuleren! Daar zag ze de humor wel van in. Dat waren de sprankjes die haar deden terugverlangen naar hun vroegere ontmoetingen.

Heleen en Francine stonden op de oprijlaan van La Refuge. Het enorme gebouw met de dikke, grijze natuurstenen muren en lavendelblauwe luiken zag er perfect onderhouden uit. Heleen telde twintig ramen. Het gebouw had een leistenen dak. Aan weerszijden staken torentjes boven het huis uit als bij een kasteel van Disney. Via het bordes kon je langs twee kanten de entree bereiken. Boven de ingang was een klein balkon. Een perfecte werkkamer, dacht Heleen. Daar zou ze zelf gaan zitten als zij hier haar werkplek had. Hoog als een cockpit, maar dan met een gelijkblijvend groen uitzicht. De omgeving beviel haar, ondanks de somberheid van de bossen. In Amsterdam voelde ze zich het meest thuis, maar in zo’n huis zou ze prachtige feesten kunnen geven. En het bos was prettig koel in deze hete zomermaanden.

Er waren geen mensen buiten. Alleen een mus hipte uit de rododendrons tevoorschijn. In de verte klonk gezang en er slingerden twee kinderfietsjes op de oprijlaan. Francine had haar koffer al uit de kofferbak gehaald en ze belde aan.

Een vriendelijk ogende jongeman deed open. Zijn blonde haar was kort geknipt en hij had een klein, vlassig baardje. Hij droeg een dunne beige katoenen broek met afritspijpen en een wit, keurig gestreken overhemd. Het viel Heleen op dat er een camera bij de ingang hing. Bij het toegangshek niet, daar was alleen een intercom geweest. Die hadden ze niet hoeven gebruiken, want het hek had wijd opengestaan.

‘We komen op uitnodiging van Bert Overbeek,’ zei Francine. ‘Is hij er?’

De man schudde zijn hoofd, maar opende onmiddellijk de deur zodat de gasten konden binnentreden. Het was schemerig in de hal. De ruimte erachter was de grote ontvangstkamer. Die grensde aan de patio en was ruim en licht. In de binnentuin was een fontein die droog stond, eromheen stonden potten met planten. Vooral varens, zag Heleen. Die zouden het wel goed doen, met dat vochtige klimaat hier.

‘Ben je hier wel eens geweest?’ vroeg Heleen terwijl ze naar boven werden geleid. ‘Nee, maar ik had er wel van gehoord van mijn ouders. Die hebben hier vrijwilligerswerk gedaan. Vooral de achtertuin is indrukwekkend, herinner ik mij uit hun verhalen. Dit gaat over in een groot bos. Daar gingen ze vaak wandelen.’

 

De kamer van Francine was eenvoudig ingericht. Er stond een eenpersoonsbed, dat was opgemaakt met een wit laken en een lichtblauwe sprei. Ernaast stond een nachtkastje met een bijbel erop. Verder was er een houten tafel met een stoel en een kast die was ingebouwd in de wit gestuukte muur.

‘Fijn,’ mompelde Francine en ze liet haar vingers langs het raam glijden. Achter het glas zaten zwarte tralies. Ze leek Heleen even vergeten. Er schoof een grijze wolk voor de zon.

 

‘Is er nog iets dat ik moet weten?’

Heleen wilde weg. Het was jammer dat oom Bert er niet was, nu kon ze hem niet confronteren met zijn aanval van destijds. Als ze nu snel ging shoppen, dan kon ze Julia vanavond nog even zien. Ze had zin om het meisje tegen zich aan te drukken. In haar zachte wangen te knijpen, te luisteren naar haar gebabbel.

‘Nee, niets,’ antwoordde Francine. Ze zag er zwak en kwetsbaar uit met haar afhangende schouders. ‘Misschien wil je nog eens in de computer van mijn vader kijken. Als je tijd hebt hoor. Zie maar of het lukt.’

‘Ik zal deze week even langsgaan bij het huis van je ouders,’ beloofde Heleen. ‘Als er meer te melden valt, bel ik je wel. En ik zal de planten water geven. Je hebt je telefoon toch bij je?’

Francine knikte. ‘Dank je wel. Ik vind het zo lief dat je mij hier helemaal naartoe hebt gebracht. Weet je zeker dat je niet wilt blijven?’

Heleen schudde haar hoofd en rekte zich uit. ‘Graag gedaan. Ik ga ervandoor.’ Ze stapte in en deed haar gordel om.

‘Wacht.’ Francine liep naar Heleen toe en gaf haar een zwart boekje. ‘Deze agenda was van mijn vader. Misschien kun jij er nog iets mee.’

Heleen pakte het boekje aan en legde het in het handschoenenkastje.

‘En nog iets.’ Francine gaf een kus op haar wang. ‘Het spijt me.’

Heleen glimlachte. Ze dacht met weemoed aan alle verloren jaren.

‘Tot gauw. Doe het rustig aan.’

 

Heleen reed naar La Roche. Bij een taveerne met uitzicht op de Ourthe bestelde ze een espresso. Ze haalde haar nieuwe iPhone tevoorschijn. Haar eerste had ze gekocht in Amerika toen het ding in Nederland nog niet te koop was geweest. Dit was alweer haar tweede. Ze internette veel onderweg, om te kijken waar een goed restaurant was, of de dichtstbijzijnde boekhandel. Veel handiger dan een laptop. Ze had er plezier in haar dure telefoon te gebruiken en ze wilde nu even kijken op de website van La Refuge.

De teksten op de welkomstpagina deden haar rillen. Veel zalvende woorden over naastenliefde, medemenselijkheid en Gods liefde die alles zou overwinnen. Overweldigende liefde was overal, was de boodschap, maar toch vooral in dit opvanghuis. Het was eind jaren negentig geopend, eerst fungeerde het als doorgangshuis voor wezen uit ontwikkelingslanden die zouden worden geadopteerd door westerse ouders. Ze kregen er psychische hulp en konden er hun nieuwe taal leren. De laatste jaren kwamen er ook volwassenen die in ontwikkelingslanden hadden gewerkt en trauma’s hadden opgelopen door de ellende die zij hadden gezien. Vrijwilligers konden er voor minimaal een maand komen helpen. Ze betaalden een klein bedrag voor kost en inwoning en mochten dan een bijdrage leveren aan het nobele werk. Dat was ongetwijfeld wat Francines ouders hadden gedaan, vermoedde Heleen. Ze klikte op een fotootje van een kind met daaronder de tekst ‘Onze kinderen zijn onze toekomst’.

Een foto flitste op het scherm. Ze maakte de foto groter om hem beter te kunnen bekijken. Het was oom Bert. Ze voelde zich ineens weer vijftien. Ze herkende hem meteen. Naast hem stonden twee mensen, van wie ze er een herkende. Het was de jongen die de deur had geopend toen Francine en zij aankwamen. De ander was een gezette dame van in de vijftig. Ze zag er Duits of Amerikaans uit, vond Heleen, met haar halflange geblondeerde haar dat met veel haarspray in model was gebracht. Een soort helm die niet bewoog als de draagster haar hoofd draaide. Intrigerend vond Heleen zulke kapsels, het maakte haar nieuwsgierig naar de nachtversie ervan. Zou deze dame alles losgooien als ze naar bed ging?

Heleen bekeek de foto nog wat aandachtiger. Om de drie volwassenen heen stonden tientallen kinderen. ‘Leer uw kinderen houden van Jezus. Alleen de jeugd kan Gods liefde straks in de wereld verspreiden. Zij kunnen de boodschap brengen. Geef uw kind nu op voor een van onze zomerkampen.’ Er stond bij dat het vorige zomerkamp een groot succes was geweest. Tientallen kinderen hadden kennisgemaakt met de liefde van de Heer. Ze waren huiswaarts gekeerd met de opdracht nog beter te onderzoeken wat het geloof voor hen betekende. Hoe jong je ook was, je kon altijd, elke dag dicht bij Jezus zijn.

Heleen schudde haar hoofd. Wat een manier om kinderen op te voeden. Prima als volwassenen voor het geloof kozen. Moesten ze zelf weten. Maar kinderen, die dienden met rust gelaten te worden. Ze checkte haar mail. Een bericht van haar moeder of ze wilde bellen zodra ze wist wanneer ze weer in Nederland was. Ze zou haar zo bellen, als ze weer in de auto zat. Een bericht van de bank of ze een nog chiquere creditcard wilde hebben, met een nog hogere limiet. ‘Handig voor de vakantie’. Ze drukte op de deleteknop en het bericht verdween in de prullenbak. Verder een mail van een collega die wilde afspreken in haar vakantie. Die zou ze later beantwoorden. En een boodschap van Hyves, dat er een bericht was van Emiel. Met twee klikken kon ze het bericht lezen. ‘Nog een keertje afspreken? Laten we deze week ’s ochtends koffie doen. In The Peppermill?’ Heleen antwoordde: ‘Ja, goed. Iets nieuws te melden?’

Heleen surfte nog even naar Google en zocht naar restaurants in de omgeving van La Refuge. Ze vond een restaurant dat van de Michelin-gids een Bib Gourmand had gekregen vanwege de goede prijs-kwaliteitverhouding. Ze geeuwde, overwoog even of ze nog een espresso zou nemen maar besloot te betalen.

Ze wandelde door de straten, en bewonderde de etalages van de slagerijen in de Rue de Pont. Bij Charcuterie Baltus zag ze worstjes met olijven, worstjes met nootjes en worstjes met gedroogde tomaten. Allemaal uitgestald in rustieke houten kistjes en manden. Sommige worsten waren verpakt in rood- of groengeruite katoenen zakjes. De ham uit La Roche-en-Ardenne was vacuüm verpakt. Aan de overkant, bij concurrent Josse, zag ze worstjes van everzwijnvlees, worstjes met knoflook en worstjes met sjalotten. Ze liep naar binnen en kwam tien minuten later buiten met haar buit: een everzwijnham van zestig euro en drie soorten worsten. Ze liep nog even naar de brug over de Ourthe. Verderop kwamen twee kajakkers aanpeddelen. Heleen kreeg enorm zin in vakantie.