25

Ze zongen. Het ene moment zacht en melodieus, het andere moment luid en overdonderend. Het leek wel of ze hier ook al in getraind waren, dacht Heleen toen ze het gezelschap bij elkaar zag staan bij de abortuskliniek. Ze had haar Audi verderop neergezet, vlak bij het station. Ze telde snel. Tien kinderen en een volwassene. Ze droegen kartonnen borden waarop met zwarte viltstift kreten waren gekalkt. ‘Laat de kinderen leven’ was de vriendelijkste. De anderen hadden het woord ‘moord’ of ‘moordenaar’ in hun leus verwerkt. Alle meisjes droegen identieke donkerblauwe jurken en strikken in hun haren, de jongens hadden overhemden in dezelfde kleur aan, waardoor in een oogopslag duidelijk was dat zij bij elkaar hoorden. Op hun borst prijkte een kaartje, zag Heleen. Met hun naam, vermoedde ze. Kijk, daar was Julietje. Ze zwaaide en ze kreeg een grote grijns terug. Juliet maakte zich los uit de groep en rende naar haar toe.

‘Dag, mevrouw Heleen. Hoe maakt u het?’ zei het meisje lief. Ze sloeg haar armen om Heleen heen.

‘Goed, lieverd. Hoe gaat het met jou?’

Heleen knuffelde het meisje en vroeg haar daarna waarom ze hier aan het demonstreren waren. Juliet legde uit dat ze eindelijk in actie mochten komen, na al die lessen die ze hadden gekregen. Nu is het moment, maakte ze Heleen duidelijk.

‘We moeten in opstand komen tegen de moorden.’

Heleen stond niet vaak met haar mond vol tanden, maar nu wist ze niet goed wat ze moest antwoorden. Was dit nou nodig? Moesten deze kinderen dit allemaal ondergaan? Ze dacht aan de jongens die zij vanochtend op het bureau had achtergelaten. Hadden die hier ook moeten staan? Met een mes in hun hand zeker, zodat ze de vrouwen die naar de kliniek toe kwamen konden bedreigen.

‘Heb jij een wapen?’ flapte ze er ineens uit.

Juliet keek haar geamuseerd aan. Heleen had spijt van de vraag. Misschien had het kind wel een mes of schaar. Wat zou ze moeten doen?

‘Je bedoelt een mes of zo?’

Ze maakte een steekbeweging in de richting van Heleens buik.

‘Ik weet het niet,’ antwoordde Heleen. Ze wist eigenlijk niet waarom ze dit had gevraagd. Misschien omdat Juliet en de andere kinderen zo agressief hadden gedanst. Kleine soldaten van God, dacht Heleen. Zo voelden ze zich. Ze voelden zich heldhaftig, ze werden serieus genomen in deze rol.

‘Of bedoel je een pistool?’

Nu zette Juliet een boze blik op en maakte van haar hand een pistool. Ze richtte haar hand in de lucht en riep: ‘Pang, pang.’

‘Kom, Juliet. Hierheen.’

Heleen en Juliet draaiden zich om. De andere kinderen stonden nog steeds voor de kliniek. Een van hen riep Juliet. Zouden er nog vrouwen komen voor hulp bij hun zwangerschap, vroeg Heleen zich af.

‘Wat doen jullie hier?’

Ze pakte Juliet bij de hand.

‘Wat is dit, Juliet? Wat zijn jullie in hemelsnaam aan het doen?’

‘Het is een demonstratie, Heleen. Tegen mensen die kinderen doodmaken.’

Dit was de grens.

‘Het is anders dan je denkt, schatje,’ probeerde ze. Maar ze zag aan Juliets vastbesloten gezicht dat ze gemakkelijker een aap kon leren breien dan het meisje overtuigen dat niet alles wat ze hoorde in La Refuge goed voor haar was. Hoe kon ze duidelijk maken dat er ook andere opvattingen waren? Zelf nadenken leek niet aangemoedigd te worden in deze prachtige gemeenschap van Francine. Van denken ging je naar de verdoemenis, zo had ze het betoog van haar vriendin voor zichzelf samengevat.

Twee kinderen zaten geknield bij de damesfietsen die tegen het hek van de kliniek stonden gestald. Ze maakten ballonnen aan de frames vast. Op de ballonnen stond de tekst ‘Laat ze leven’ en ‘Let them live’. Aan voorbijgangers deelden ze plastic foetussen uit met dezelfde teksten erop geschreven. Sommigen smeten het popje direct op de grond toen ze de tekst lazen. Anderen gaven de foetus terug zodra ze zagen wat ze in handen hadden gekregen.

‘Weet jij waar Francine is?’ vroeg Heleen ineens. ‘Is ze nog in België?’

‘Nee, ze is in een andere stad, denk ik,’ antwoordde het kleine meisje. ‘We gaan overal demonstreren.’

‘Waarom dan?’ Was dit het programma waarover Irene had gesproken?

‘Het is tijd voor verandering.’

Heleen hoorde een volwassene praten. Juliet was een buikspreekpop van Melissa geworden. Het liefst nam ze het meisje onder haar arm mee naar huis.

‘Waar zijn jouw ouders?’ vroeg ze.

‘Dat is mijn mama.’

Juliet wees naar een vrouw.

Daar ging haar telefoon. Heleen grabbelde in haar tas.

‘Hallo. Met Heleen. Wat zeg je?’

Ze draaide zich weg van de demonstratie. Het gezang was weer begonnen.

‘Waar zeg je? Ja, natuurlijk waren het die jongens die Bram die stroopwafels hebben gegeven. Heb je het eindelijk door?’