28

Ze werd wakker met knallende koppijn. Na het dreigende sms’je van de avond ervoor had ze Ronald gebeld, maar zijn telefoon stond uit. Ze drukte hem op het hart zo snel mogelijk te bellen. Vervolgens had ze een bericht getypt naar haar ouders, zo beheerst als ze kon. Niet dat ze het sms’je had durven versturen. Hoe moest ze hen waarschuwen zonder paniek te zaaien? Daarbij: hoe zouden ze Julia ooit kunnen vinden? Heleen wist zelf niet eens waar ze was. Dat dreigement moest ze met een korreltje zout nemen, prentte ze zichzelf in. Ze voelde zich alleen en ellendig. Had ze nou maar beter haar best gedaan om de kinderen tegen te houden. Had ze Petra maar gewaarschuwd. Voor haar geestesoog zag ze het meisje toeslaan. Steken. Grijnzen. Juichend wegrennen met haar kameraadjes. Na een tijdje probeerde ze weer om Ronald te bellen maar die nam nog steeds niet op. Evelien wilde ze niet storen, die was aan het werk. Uiteindelijk was ze naar de koelkast gesloft en had ze een fles witte wijn opengetrokken.

Nu had ze er spijt van. Ze moest tussen twee en drie in slaap gevallen zijn. Het was een onrustige nacht geweest. Haar hoofd bonkte en haar mond voelde droog en rauw aan. Alleen met gesloten ogen lukte het om het pijnlijke gevoel pal achter haar ogen te laten stoppen. Nog even blijven liggen dan.

Ze moest weggedoezeld zijn want ze werd gewekt door haar telefoon die steeds luider klonk. Het ding lag beneden. Dat haalde ze nooit voordat de voicemail aanfloepte. Ze liet hem daarom overgaan totdat het geluid wegstierf. Daarna telde ze tot tien, gooide het laken van zich af en liet zich uit bed glijden. De wekker gaf aan dat het al half twee was. Wat was het toch heerlijk om een gat in de dag te slapen. Ze moest zich stevig vasthouden aan de leuning toen ze traag de trap af daalde.

Haar mobiel lag aan de oplader. Twee onbeantwoorde oproepen. Heleen zag dat Ronald twee keer had gebeld. Een keer gisteravond laat en een keer om twintig over een. Ze trok de stekker uit haar telefoon. Ze luisterde de voicemail niet af maar belde direct terug, staand met haar blote buik tegen het koude roestvrij staal van het aanrecht. Met een hand pakte ze de bus koffie en schakelde het espressoapparaat aan.

‘Heleen, goed om je te horen.’

Ronalds stem klonk vreemd. Zwakjes. Ver weg. Heleen pakte een espressokopje uit het keukenkastje.

‘Waar ben je toch?’

Heleen voelde zich draaierig. Ze moest even zitten.

‘Ik ben in België,’ antwoordde Ronald. ‘In een ziekenhuis.’

Heleen was niet in staat te reageren. Ziekenhuis? Waarom? Ronald vertelde kort wat er die ochtend was voorgevallen. Hij had haar nog willen waarschuwen maar het was allemaal heel snel gegaan. Evelien was degene die de carrousel in gang had gezet. Die had gisteravond de politiewoordvoerder van korps Amstelland gebeld omdat ze een reactie nodig had voor haar artikel. Evelien vertelde direct wat zij zelf wist en had een precieze beschrijving gegeven van de groep kinderen. Ook legde ze de link met La Refuge en verwees ze naar de politie in Kampen, omdat ze daar meer wisten over de kinderen en hun nieuwe woonplaats in de Ardennen. Ingrid Berends, de teamchef van Kampen, had vervolgens Ronald en een collega de opdracht gegeven om naar de Ardennen te gaan. Ze moesten met Overbeek en de kinderen gaan praten. Hij was ’s avonds al vertrokken zodat ze vroeg bij La Refuge konden aankloppen. Ingrid Berends had voor elkaar gekregen dat de Waalse collega’s mee zouden gaan.

‘Wacht even.’

Ronald onderbrak zijn verhaal. Heleen hoorde hem onregelmatig ademen. Alsof hij een pijnscheut kreeg en zich verbeet.

‘Wat is er? Waarom ben je eigenlijk in het ziekenhuis? Ben je gewond?’

‘Mijn been,’ zei Ronald alleen maar. ‘Ik ben in mijn been geschoten.’

 

Na drie koppen koffie en twee glazen water was ze voldoende hersteld om te gaan rijden. Onder de douche nam ze het besluit haar ouders niet te verontrusten. Ze zou naar België gaan en dan zou ze wel zien. Eerst naar Ronald in het ziekenhuis en daarna naar La Refuge. Hoe moest dat nou met Francine? Zij zat midden tussen die idioten, die er kennelijk niet voor terugschrokken om op politiemensen te schieten.

Heleen had het hele verhaal te horen gekregen van Ronalds collega, Pieter. Die zat naast Ronalds bed en nam het gesprek over toen Ronald werd weggebracht voor zijn operatie. Pieter vertelde Heleen wat er was gebeurd.

Ze waren er die ochtend al rond negen uur voor de eerste keer aan de poort geweest. Na lang wachten was een groep van een stuk of tien kinderen naar buiten gekomen. De laatste in de rij had de deur achter zich in het slot laten vallen. Zo stonden de vier agenten tussen de kinderen in keurige uniforms. Die legden hen glimlachend uit dat ze alleen thuis waren. Er waren geen volwassenen, die waren boodschappen doen. Als het echt dringend was konden de agenten wel terugkomen. Dan was Overbeek misschien ook wel terug. Zo waren Ronald en zijn collega’s over het grindpad weer naar de uitgang geleid. Met hun liefste stemmetjes hadden de kinderen de politiemannen in de luren gelegd, concludeerde Heleen bij zichzelf.

‘We hadden gewoon moeten blijven,’ zei Pieter, alsof hij haar gedachten raadde. ‘Maar die kinderen waren heel overtuigend. We vertrouwden erop dat ze de waarheid vertelden.’ Pieter klonk of hij amper kon geloven wat er was gebeurd.

‘Ik snap het wel. Er zijn schatjes bij,’ zei Heleen troostend. ‘Ik heb ze zelf gezien. Maar ze zijn ook fanatiek. Fanatiek gemaakt,’ voegde ze eraan toe.

Drie uur later waren de mannen teruggekomen, vervolgde Pieter. Hij klonk naïef, alsof dit de eerste keer was dat hij in aanraking kwam met geweld. Kwam hij net van de politieopleiding? De agenten waren gewapend, net als die ochtend, maar totaal onvoorbereid op de nieuwe situatie. Het hek was afgesloten. Er hing een groot slot omheen. De luiken waren gesloten. Heleen zag de vele ramen voor zich. Twintig had ze er geteld, herinnerde zij zich. Het moest er spookachtig uit hebben gezien. Dat grote grijze gebouw, het donkere bos erachter. Een tuin zonder kinderen.

‘Het zag eruit alsof het verlaten was,’ zei Pieter. ‘Het was heel stil.’

De agenten hadden aangebeld bij het hek. Er werd niet opengedaan. Uit de intercom kwam geen reactie. Daarom besloten de vier mannen het kettingslot open te breken om toch bij La Refuge te komen. Ze haalden een koevoet uit de politieauto en slaagden erin het slot te forceren.

‘We wilden aanbellen bij het huis,’ zei Pieter beduusd. ‘Maar we zijn niet bij de voordeur gekomen. We waren nog geen tien meter het grind op gelopen of het schieten begon. We schrokken ons rot. Ronald liep voorop met een collega van de lokale politie. Ze zijn allebei geraakt. Ronald in zijn bovenbeen, die kogel wordt er nu uit gehaald. Het komt wel goed, denken ze hier.’

De Waalse collega had minder geluk, vertelde de jonge agent, want die ving een kogel met zijn knie.

‘Volgens mij wordt dat een lastiger klus voor de chirurgen.’

 

Heleen maakte het zich gemakkelijk in de auto. Ze had een zak chips en twee blikjes tonic meegenomen. Nog voor ze de stad uit reed, belde ze Evelien. Ze besloot niet te vertellen wat er die ochtend was gebeurd met Ronald en zijn collega’s.

‘Is het nog gelukt met je stuk?’ vroeg ze.

‘Ja, ik heb een bericht gemaakt. Ik wilde vandaag naar België toe, maar mijn chef wilde dat ik een ander verhaal ging doen. Twee collega’s hebben zich ziek gemeld vandaag. Nu moet ik naar een rechtszaak. Echt ontzettend balen. Je weet wel, van die moord van die man op zijn ex-vrouw en hun kinderen. Ik denk dat ik geen tijd heb om nog een follow-up te maken op mijn stuk van vandaag. Klotezooi.’

Heleen herinnerde zich de gruwelijke berichten in de krant van een halfjaar geleden. Eigenlijk kwam het haar niet zo slecht uit dat Evelien vandaag niet met haar neus boven op La Refuge zat.

‘Waar ben jij eigenlijk?’ vroeg Evelien. ‘En hoe is het met je hand?’

Heleen vertelde dat haar hand nog steeds pijnlijk was maar dat ze wel weer kon rijden.

‘Ik ga nu naar Kampen,’ loog ze. ‘Kijken of de politie na die steekpartij van gisteren eindelijk wakker geworden is.’

‘Dat mag ik verdomme wel hopen,’ antwoordde Evelien. ‘Dat die klootzakken eindelijk iets gaan doen. Misschien ga ik de politie straks toch nog even bellen. Geef mij even het nummer van Ronald Bakker. Dat heb ik niet bij me.’

‘Ik vraag wel of hij jou belt.’ Weer een leugentje. Heleen rondde het gesprek zo snel mogelijk af. ‘Succes vandaag,’ riep ze bij wijze van afscheid.

Heleen hing op en belde haar ouders. Ze kreeg de voicemail en sprak zo luchtig mogelijk in dat ze nog steeds bezig was met de Overbeek-toestand. Daarna probeerde ze zich te concentreren op de weg. Zelfs midden in de zomer was het druk op de A2. Al dat werk aan de weg. Heleen was blij dat ze niet dagelijks in de file hoefde te staan. Het zou haar knettergek maken. Ze deed de radio aan en schakelde in op Business News Radio. Het nieuws van drie uur was net begonnen.

‘In Amsterdam is gistermiddag een 22-jarige vrouw neergestoken bij het Oosterpark. De vrouw belandde in een demonstratie bij een abortuskliniek toen zij de praktijk van haar tandarts verliet. De vrouw is gisteravond in het ziekenhuis aan haar verwondingen overleden. De politie wilde gisteren niet zeggen of zij al verdachten op het oog heeft. Ook is onbekend waarom de demonstranten hun pijlen op de vrouw richtten.’ De nieuwslezer nam een pauze om aan te geven dat er een nieuw onderwerp begon. ‘Minister Otten heeft vandaag opnieuw hevige kritiek gekregen. De minister van Defensie zei vanochtend bij een radio-interview dat hij vond dat vrouwen het best vijf jaar tot tien jaar thuis kunnen blijven als de kinderen klein zijn. De oppositie reageerde woedend. Zowel de GroenLinks-fractie als de vvd hekelen de ouderwetse standpunten van Otten. Hij zet de klok vijftig jaar terug, vindt GroenLinks. De vvd pleit ervoor dat ouders zelf de keuze maken wie er voor de kinderen zorgt. ‘Bemoeienis door de overheid...’ Heleen deed de radio uit en zocht een nummer van Maxwell op.

 

Ronald lag alleen in de tweepersoonskamer. Hij probeerde overeind te komen toen hij zijn bezoek zag binnenkomen. Hij leunde op zijn elleboog en probeerde zijn kussen omhoog te duwen. Heleen schoot toe en voorkwam dat het kussen van het bed viel.

‘Wat aardig dat je bent gekomen. Helemaal naar dit fantastische ziekenhuis in Marche-en-Famenne.’

Ronalds stem klonk weer spottend.

‘Welkom.’

Heleen lachte niet.

‘Jezus man. Je hebt me wel laten schrikken. Dat laat zich maar beschieten.’

Heleen zette het kussen recht en drukte snel een kus op Ronalds voorhoofd. Net toen ze zich terugtrok, pakte hij haar hand en trok haar naar zich toe.

‘Dat kan beter.’

Hij zoende Heleen vol op haar mond. Daarna liet hij haar los zodat ze kon gaan zitten op de stoel naast zijn bed.

‘Zo, zuster. Wat denkt u? Ben ik al bijna weer beter?’

Heleen beantwoordde zijn vraag niet. Ze wees op zijn been.

‘Hoe gaat het?’

‘Vertelt u het maar, zuster. Zou het kwaad kunnen dat ik met mooie vrouwen praat?’

Heleen negeerde zijn flauwiteiten.

‘Ik heb van je collega Pieter gehoord wat er is gebeurd. En nu?’

‘Het is wel een toestand, hè? Ik heb de laatste berichten niet meer gehoord, maar het lijkt me dat we toch eens moeten proberen binnen te komen in het huis.’

Heleen knikte.

‘Heb jij contact gehad met Ingrid?’ vroeg ze. ‘Wie heeft de leiding nu?’

‘Ik denk de korpschef. Hij had ook het contact gelegd met de politie hier.’

‘Hoe komt het eigenlijk dat...’

Ze kon haar zin niet afmaken.

‘Jij vindt het zeker belachelijk dat we het huis niet met een arrestatieteam zijn binnengedrongen?’

Heleen knikte.

‘Ik snap het gewoon niet. We weten nu wel hoe die lui ongeveer zijn. Of moet ik het soms nog eens spellen?’

Ronald maakte een afwerend gebaar. Hij had ook de pest in. Dat was duidelijk.

‘De tweede keer mochten we naar binnen. Of ze ons nou zouden binnenlaten of niet. Maar hierop hadden we niet gerekend.’

Hij leek een beetje beschaamd.

‘En nu?’

Ze keken elkaar vragend aan. Heleen pakte Ronalds hand. Ze was blij hem te zien. De afgelopen weken had ze zich lichter gevoeld. Minder alleen. Hoe treurig de aanleiding ook was, ze had zijn gezelschap op prijs gesteld. Zo zaten ze een tijdje. Ronald sloot zijn ogen.

‘Uw drankje, meneer.’

Pieter kwam luidruchtig de kamer binnen. Heleen liet Ronalds hand los. Pieter schudde wild aan Ronalds bed en toonde toen de patiënt zijn ogen opende de blikjes fris en de koeken die hij had gescoord. Ronald stelde Heleen en Pieter aan elkaar voor.

‘We hadden het over La Refuge,’ zei Ronald. ‘Hoe het nou verder zou gaan. Weet jij al iets?’

Pieter schudde zijn hoofd.

‘We moeten met een Nederlands arrestatieteam naar binnen.’

Heleen dacht na over Pieters woorden. Kon dat? Waarschijnlijk niet. Dit was België. Net als in Nederland moest er iets heel bijzonders gebeuren om de politie uit het buitenland te laten optreden.

‘Dan moet je trouwens wel met iets ingenieus komen,’ vervolgde Pieter. ‘Dat huis kom je niet zomaar in. Ze hadden de deur gebarricadeerd.’

Heleen beaamde dat het niet eenvoudig zou zijn.

‘Heb jij eigenlijk nog contact gehad met je vriendin in La Refuge. Met Francine?’

Ronald was weer alert. Heleen schaamde zich. Ze had zich voorgenomen om Francine te bellen maar het was er niet van gekomen. Was zij nu ook opgesloten? In haar conditie?

‘Ik ga haar nu meteen bellen,’ kondigde ze aan. Ze viste haar telefoon uit haar tas en liet de mannen achter in de kamer om een stil plekje te vinden. Na tien minuten was ze terug.

‘Ze is doodsbang. Ze heeft geen idee wat er gaat gebeuren. Ze zegt dat ze zich tot een paar dagen geleden vrij kon bewegen maar dat de leiding heeft besloten dat iedereen op het terrein moet blijven. De afgelopen dagen hebben de kinderen gedemonstreerd bij abortusklinieken in Nederland. Alle kinderen zijn nu terug. Francine weet niets over de vrouw die is doodgestoken gisteren. En ik heb het haar ook niet verteld.’

Heleen haalde diep adem.

‘Ze vertelde ook nog dat ze gisteren de hele avond in de Bijbel hebben gelezen en gebeden. Aan het einde van de avond vertelde Joshua dat het er voortaan anders aan toe zou gaan in La Refuge. De kinderen slapen vanaf nu apart in een grote zaal. Niet meer bij hun ouders. De vrouwen slapen bij toerbeurt in de kinderzaal om toezicht te houden. Er komen extra gevechtstrainingen. En nou komt het. De leiding wil dat alle bewoners een video-opname maken waarin zij hun toewijding uitspreken. Ze beginnen morgen met de kinderen. Die vinden het allemaal geweldig. Ze doen alsof het een groot zomerkamp is. Een beetje lessen volgen maar vooral veel spannende dingen doen, zoals marcheren.’

Heleen vertelde dat Francine vaak moest oppassen op de kinderen. ‘Ze zei dat ze niet wil dat haar kind hetzelfde wordt: een krijger van God. Een meisje dat ook de hele dag met een plastic foetus in haar hand rondloopt. Francine vindt de heisa om die abortusklinieken maar luguber. Daarom wilde ze ook niet mee met de demonstraties. Melissa en Joshua spreken de hele tijd over 21 juli. Dat is overmorgen. Volgens haar gaan ze dan echt rare dingen doen, maar Francine weet niet wat. Melissa schijnt rond te lopen alsof de Derde Wereldoorlog gaat uitbreken. Ze steekt de ene na de andere sigaret op. Francine denkt dat Bert Overbeek meer weet, maar ze heeft hem al een paar dagen niet gezien. Wat haar nog het meest irriteert, is dat Melissa alles opneemt. Er hangen overal camera’s en ze zit hele middagen naar de beelden te kijken en ze te monteren.’

‘Weet je wat je zou moeten doen?’ Pieter staarde uit het raam. Ineens draaide hij zich om en maakte een zwaaiend gebaar met zijn arm. ‘Je zou je vriendin uit dat huis moeten halen met een helikopter.’

‘Met een politiehelikopter zeker,’ schamperde Ronald. ‘Daar kan je helemaal niets mee, met zo’n Agusta.’

Heleen sprong op. Het leek alsof ze werd geladen met een megadosis energie. Ze wist ineens precies wat ze moesten doen. Zó konden ze bij de kinderen komen, met een helikopter.

‘Ja!’ riep ze wild uit. ‘Wat een goeie ingeving. Aan die Agusta-helikopters heb je niet veel in dit geval. Maar Defensie heeft wel helikopters waar we wat aan zouden hebben. En ik weet hoe we die hier kunnen krijgen.’