8
Heleen wreef over haar warme rechteroor. Ze had niets geproefd van de fruitsalade die haar moeder voor haar had gemaakt, ze had aan een stuk door gebeld. Eerst had ze Evelien kort gesproken. Julia kon wel even bij haar blijven, ze zouden later nog bellen om af te spreken. Daarna had ze Francine aan de lijn gehad. Die wilde direct terugkomen, net als Jorge, die ze erna sprak. Heleen had beiden ervan overtuigd dat ze hier in Nederland echt niets konden doen.
‘Laat mij maar,’ hoorde ze zichzelf tot haar verbazing zeggen. ‘Ik zorg wel voor het gedoe hier.’ Francine zou bidden voor Heleen. Ze antwoordde niet. Deze kwestie had een nare bijsmaak gekregen. Ze had het gevoel dat ze zich met zaken bemoeide waar ze zich beter niet mee kon inlaten, maar wat er precies mis was, kon ze niet zeggen.
Ze zweeg over haar ongemakkelijke gevoel tegen haar moeder. Dit was niet zomaar een inbraak, dat was duidelijk. Heleen was nu nog meer gebrand op een gesprek met Bert Overbeek. De dood van tante Bea en oom Ed, dat verdwenen geld, de inbraak, het leek allemaal met elkaar te maken te hebben. Was het geen ongeluk? Had Bert zijn christelijke vrienden geld afhandig gemaakt? Waar had hij dat geld eigenlijk voor nodig? Nog een keer een dierenasiel openen in Spanje? Of een apenopvang, zoals hij jaren geleden al van plan was geweest?
Ze nam zich voor haar eigen voordeur op het extra slot te doen. Dat deed ze normaal nooit. Ze was blij dat ze een geheim nummer had. Amsterdam kwam haar ineens prettig anoniem voor. Met de buren had ze een hallo-contact en van de meeste kende ze niet eens de achternamen. Omgekeerd wisten ze ook weinig over haar, hoewel ze haar natuurlijk wel vaak zagen vertrekken in haar uniform. Over haar werk vertelde ze nooit iets en collega’s en vrienden ontmoette ze altijd in een café of restaurant. Thuis afspreken was na de scheiding minder vanzelfsprekend geworden.
Ze belde met Emiel en vroeg of hij straks even bij de bank weg kon. Haar moeder zette nog een kop koffie voor haar neus. Heleen pakte de agenda die ze uit haar auto had gehaald en bladerde hem door. Er stond niets bijzonders in, leek het. Afspraken uiteraard en namen en telefoonnummers in de adressenlijst achterin. Heleen wist niet goed wat ze ermee aan moest. In de laatste weken voor zijn dood had oom Ed een paar keer afgesproken met ene Bram. Bij zijn naam stond een mobiel nummer gekrabbeld. Ze belde het nummer maar kreeg de voicemail. ‘Bram Kramer kan uw oproep niet beantwoorden. Spreek uw bericht in na de toon.’ Ze verbrak de verbinding, maar belde daarna nog een keer en sprak een korte boodschap in.
Bij het callcenter van de internetprovider hing ze minutenlang in de wacht. Daarna kreeg ze een man met een donkere stem aan de lijn die wilde weten hoe hij haar kon helpen. Heleen zei dat ze Francine heette en informeerde naar de rekeningen van de familie Van Sluis.
‘Zo te zien zijn de betalingen binnen en kunt u vandaag weer inloggen.’ Heleen bedankte en hing op.
‘Mam, ik ga even naar de Acacialaan. Ze zijn er nu bezig. Ga je mee?’
Haar moeder schudde haar hoofd.
Heleen keek door het raam. Twee mannen waren bezig in de woonkamer van de Van Sluizen. Een van hen deed de deur open. Een mooie vent, vond Heleen. Lang, donker en gespierd. Hij leek geïrriteerd omdat ze hem had gestoord maar toen hij hoorde wie zij was, ontdooide hij. Ze kon nu even niet naar binnen, zei hij, ze moesten maar even naar de tuin gaan. Hij stapte ook naar buiten en ze gingen op het stenen muurtje zitten dat de tuin scheidde van de straat. Hij hoorde het verhaal over het dodelijke ongeluk en de schulden van het echtpaar met belangstelling aan. Hij maakte aantekeningen terwijl zijn collega het huis verder onderzocht. Ze waren op zoek naar vingerafdrukken. Heleen zag dat overal zwart poeder op was gestreken.
Na haar relaas zei de rechercheur dat Heleen contact moest opnemen als ze nog ideeën had over de mogelijke daders van de inbraak.
‘Dat is lekker makkelijk,’ riep ze verontwaardigd uit. ‘Misschien kunnen jullie zelf ook iets doen?’
Hij lachte geamuseerd.
‘Slimme ingevingen zijn altijd welkom in dit soort gevallen,’ zei hij. ‘Je moet het maar zien als een compliment dat ik je dit vraag.’
Hij knipoogde en gaf haar zijn kaartje.
‘Mijn mobiele nummer heb ik erbij geschreven. Je weet maar nooit of je ineens midden in de nacht een briljant idee krijgt.’
‘Met Ronald Bakker.’
Heleen zag zijn spottende gezicht voor zich. Ze hield haar mobieltje in haar rechterhand en greep met haar andere hand naar haar vierde espresso. ‘Nog even met Heleen. Je weet wel, van vanochtend.’
‘Ja, ik weet wie je bent. Zeg het maar.’
‘Het klinkt misschien raar, maar weten jullie waar de auto is? Ik bedoel die van meneer en mevrouw Van Sluis?’
‘Wacht even. Ik loop naar een rustige plek.’
Ze schonk melk in voor Julia. Evelien had het meisje naar Kampen gebracht en was meteen weer vertrokken. De peuter zat aan de keukentafel van haar oma grote krullen te tekenen met rode viltstift. Ze keek op van haar tekening.
‘Dank je wel, mama.’
Heleen streelde haar dochter over haar wang en ging naast haar aan de keukentafel zitten. Ze zwiepte haar voeten op de tafel.
‘Daar ben ik weer. Je had het over de auto. Wat bedoel je?’
Heleen legde Ronald uit dat zij Francine helemaal niet had gehoord over het wrak. Waar had de politie het ding die fatale zondagochtend naartoe laten slepen? De rechercheur hoorde haar vragen aan en beloofde het uit te zoeken.
‘Ik zal het navragen. Nog andere goede ideeën?’ zei hij tot slot. Ze hoorde een plagerige klank in zijn stem.
‘Nou, ik vond dit al behoorlijk slim, om naar die auto te vragen.’
Hij lachte. ‘Je scoort een punt.’ Hij wenste haar nog een fijne dag. ‘Oh ja, en vergeet niet om Francine te vragen snel bij de politie langs te komen als ze terug is. We willen haar ook nog wat vragen stellen.’
Emiel zat al klaar, aan hetzelfde tafeltje als de vorige keer. Naast hem lag een doorzichtig mapje.
‘Dag Juliaatje. Kom jij maar hier zitten,’ zei hij luchtig en klopte met zijn hand op de stoel naast hem. Hij keek stralend naar Heleen.
‘Ik heb wat voor je,’ fluisterde hij samenzweerderig toen ze naast hem kwam zitten. Hij leek opgewonden.
‘Het zijn de contracten van de beleggingen waar we het de vorige keer over hadden, die lagen in de kluis. Ze stonden op naam van Francines vader. Verder lag er niets in het kluisje, jammer genoeg.’
Hij gaf Heleen het stapeltje papieren. Julia kreeg appelsap voorgezet door de serveerster.
‘Je moet het maar eens doorlezen, het klinkt interessant,’ zei Emiel en bestelde meteen een broodje met warme geitenkaas en walnoten.
Heleen bladerde door de contracten. Ze zagen er officieel uit. Op de laatste bladzijde vond ze de namen Edward van Sluis en Beatrijs van Sluis-Visser, met hun handtekeningen erbij gekrabbeld. Ze hadden eind vorig jaar getekend op 28 december. Boven aan de pagina’s stond een logo van Fountain of Life.
‘Fountain of Life. Levensbron,’ mompelde Heleen.
‘Heleen Vermeer?’
De man die de deur van de galerijflat een klein stukje had opengedaan, keek haar nieuwsgierig aan. Toen zij knikte, draaide hij zich om en strompelde terug naar de woonkamer. Ze volgde hem de flat in. Bram Kramer was van dezelfde leeftijd als haar ouders, schatte ze. Hij moest een knappe man zijn geweest met zijn achterovergekamde, donkere haar, zijn rechte neus en zijn groene ogen. Nu was hij grijs om de slapen. Hij had lachrimpels rond zijn ogen. Ze liepen met zijn tweeën naar de woonkamer.
‘Sorry voor de rommel.’
Heleen voelde zich gegeneerd, met haar Kuyichi-jeans en T-shirt van biologisch katoen en haar handgemaakte Italiaanse schoenen.
Bram had duidelijk minder geld te besteden. Hij liet zich neervallen op een van de grijze fauteuils. Heleen liet zich na een korte aarzeling ook maar zakken. Ze glimlachte. Hij keek haar nieuwsgierig aan.
‘Ik kwam uw naam tegen in de agenda van meneer Van Sluis.’
Heleen hoefde niets uit te leggen, want Bram begon onmiddellijk te ratelen. Dat hij onlangs nog met Ed had gesproken, dat ze van dezelfde kerk waren, dat hij het zo vreselijk vond dat Ed en Bea dood waren en dat ook hij had geïnvesteerd in het christelijke fonds.
‘Hebt u daar ook geld in gestoken?’ Heleen kon er geen touw aan vastknopen. ‘Zijn er nog meer mensen van de kerk die dat hebben gedaan?’
‘Ik weet het niet.’
Bram ging steeds harder praten. Hij leek blij te zijn met het gezelschap.
‘Ik vind het zo erg dat Ed dood is. Hij was een goeie vent.’
‘Van welke gemeenschap kent u hem dan?’
‘Van De Levensbron.’
‘Ik heb erover gehoord. Wat is dat nou precies?’
‘De Levensbron bestaat nog geen jaar. We kwamen maandenlang elke week bij elkaar, buiten de kerk om. Het initiatief kwam van Bert Overbeek. Ik heb er niet zo lang bij gezeten. We baden samen. Lazen in de Bijbel en praatten daarna over de passages die we hadden gelezen. Tot een paar maanden geleden.’
‘Die Overbeek, is dat dezelfde als die van de beleggingen?’
‘Ja, die. Hij deed mij een keer een fantastisch aanbod. Dat was toen ik net bij die club zat. Ik mocht geld investeren in een project van hem. Iets met behouden en uitbreiden van de christelijke wereld.’
Heleen dacht aan de papieren die ze had gezien. ‘Je bedoelt die beleggingen met dat hoge rendement? ‘‘Saving the Christian World’’ of zoiets?’
‘Ja. We maakten veel winst. Maar na de eerste twee keer zei Overbeek dat ik de rente beter opnieuw kon beleggen. Sindsdien krijg ik elke keer een afschrift waarop staat hoe groot mijn kapitaal nu is. Overbeek stuurde me deze week nog een briefje. Dat er vertraging was ontstaan doordat de Belgische bank iets had veranderd aan de rekeningen. Niets ernstigs maar ik moet nog even geduld hebben. Ze hebben overigens de winst al wel gewoon bijgeschreven, maar ik kan het geld nu even niet opnemen. Dat is tijdelijk. Ed en Bea hadden dat ook te horen gekregen, dat ze nu even niet bij hun geld konden, maar dat het probleempje snel opgelost zou zijn.’
Bram zat ineengedoken in zijn stoel, alsof het spreken hem veel energie had gekost.
‘Ed en Bea,’ zei hij. ‘En nu zijn ze dood.’
Hij herhaalde zijn woorden en wreef telkens met zijn handpalmen over de leuningen van de stoel.
‘Zijn er nog andere mensen van De Levensbron die hebben belegd in dit fonds?’
‘Ik heb geen idee. De deelnemers mochten er niet over praten. We hebben getekend voor geheimhouding. Van Ed en Bea wist ik stomtoevallig dat ze er ook in zaten. Ik heb er een keer met Bea over gesproken omdat ze op mij zo’n nerveuze indruk maakte. Ik vroeg haar wat er aan de hand was en toen heeft ze verteld dat ze geldproblemen hadden. Net als ik.’
Hij gebaarde met zijn hand om zijn povere onderkomen aan te duiden.
‘Het wordt steeds moeilijker om de huur op te brengen.’
Hij tuurde naar de versleten punten van zijn zwarte pantoffels.
‘Mijn uitkering is ook niet zo hoog. Ik ben afgekeurd, mijn rug is kapot. En ik ben ook mijn smaak kwijtgeraakt. De heren doktoren denken dat het een lichte herseninfarct is geweest, een tia. Het doet me altijd aan dat drankje denken. Je weet wel, zo’n likeur.’
‘Tia Maria,’ vulde Heleen aan.
‘Ja. Maar dat zou ik ook niet meer kunnen proeven.’
Heleen knikte afwezig. Ze tuurde op haar horloge. Ze moest eigenlijk naar de Acacialaan nu, anders hadden haar moeder en vader alles al schoongemaakt.
‘Waarover hebt u met meneer Van Sluis gesproken de afgelopen weken?’
‘We wilden een plan maken om geld te vragen. Naar België gaan. Ed was wanhopig, hij kon zijn rekeningen niet meer betalen. Gelukkig heb ik mijn uitkering nog.’ Hij sloeg zijn ogen op naar Heleen.
‘Ik vind het heel erg voor u,’ zei ze en ze stond op.
‘Helpt u mij? Alstublieft?’
De man keek Heleen hulpeloos aan.
‘Francine is nu bij Bert Overbeek in België. Ik zal wel eens informeren hoe het zit met uw beleggingen.’
Bram kromp ineen.
‘Nee, niet doen. Dat heeft geen zin.’
‘Waar bent u bang voor?’
‘Ik ben niet bang. Het heeft alleen geen zin. Geloof mij maar, ik heb al zo vaak gebeld. Ik vrees alleen dat aandringen alleen maar averechts zal werken. Ik heb ook getekend voor geheimhouding. Bert Overbeek zal ontzettend teleurgesteld zijn als hij erachter komt dat ik dit heb doorverteld.’
‘Hoeveel geld heeft u in die beleggingen gestoken?’
‘Een erfenis van een oom en tante. Tienduizend euro. Dat lijkt misschien niet veel.’ Ze zag hem kijken naar haar dure kleren. ‘Maar het was alles wat ik nog had. Ik heb pech gehad de laatste jaren.’
Heleen keek naar het versleten tapijt.
‘Wat zonde.’
Ze aarzelde even.
‘Hebt u gehoord dat er is ingebroken bij mevrouw en meneer Van Sluis?’
Bram trok wit weg.
‘W-wat?’ stamelde hij. ‘Wat hebben ze meegenomen?’
‘Ik weet het niet,’ antwoordde Heleen. ‘Niks volgens mij. Het matras en de kussens waren kapotgesneden en alles was overhoopgehaald.’
‘Misschien is het dan toch beter om te zien of er ook anderen van De Levensbron zijn die in hetzelfde schuitje zitten.’
Bram zat nog steeds ineengedoken, maar het leek of hij zich ineens realiseerde dat Heleen hem misschien kon helpen. Wellicht was zij de reddingsboei die hem naar zijn verdwenen kapitaaltje zou leiden.
‘Hebt u namen en telefoonnummers voor mij?’
‘Ik denk het wel.’
‘Volgens mij zitten mensen uit De Levensbron ook in dat huis trouwens.’
‘Ik heb deze week al gebeld met Bert. Dat huis in België, kent u dat?’
‘Ik ben er nooit geweest maar ik heb wel vaak naar het huis gebeld. Bert was er nooit. En bij de begrafenis was hij verdwenen voordat ik hem kon spreken.’
Ze liepen naar de deur.
‘Nog één ding. Hebt u uw contracten nog?’
Bram slofte naar de keuken. Hij kwam terug met een plastic tasje.
‘Hier. Verlies het niet. Ik heb er ook een papiertje bij gedaan met de namen van onze kring.’
‘Die kring, was mevrouw Overbeek daar ook bij?’
Bram schudde zijn hoofd.
‘Nee, die heeft andere hobby’s.’
‘Pff. Ik zal even koffiezetten.’
Heleens moeder veegde de zweetdruppeltjes van haar gezicht. Het huis was schoon. De zwarte vegen van de politie waren weggepoetst en de puinhoop die de inbrekers hadden veroorzaakt was opgeruimd. Ze hadden ook al wat verhuisdozen gevuld met spullen waarvan zij vermoedde dat Francine ze weg zou willen doen.
‘Laat maar, ik doe het wel.’
Heleen zette Julia met haar achterwerk op het aanrecht en liet het kleine meisje de koffie in het filter scheppen. Ze draaide de kraan open zodat Julia het water in de glazen kan kon laten lopen.
‘Mam?’
‘Wat is er, lieverd?’
‘Zag jij oom Ed en tante Bea wel eens? Ik bedoel, behalve bij de slager of de bakker. Sprak je ze? Hadden jullie contact?’
‘Nee, heel gek eigenlijk. We woonden zo dicht bij elkaar maar ze leidden hun eigen leven. En wij ook. Ik weet dat ze heel actief waren in hun kerk. Daarbuiten deden ze niets bijzonders. Ik zag ze niet bij de tennisclub of bij feestjes. Volgens mij vonden ze dat soort vertier veel te werelds. Dat ze dat vrijwilligerswerk deden in het buitenland was al heel wat. Op vakantie gingen ze niet, voor zover ik weet.’
‘Dus jij hebt ook niets geks gemerkt aan ze?’
‘Nee, maar ik hoor de gekste verhalen in het dorp. Dat de Van Sluizen alleen nog naar de goedkoopste supermarkten gingen. En dat ze geldproblemen hadden.’ Ze zag Heleens bezorgde gezicht en zei vlug: ‘Ik vertel die nieuwsgierige types niks hoor, maak je geen zorgen. Ben je al iets verder gekomen?’
Heleen vertelde kort over haar ochtend. ‘Ik ga zo meteen even de computer aansluiten en de e-mail bekijken. Daarna wilde ik nog even naar Emiel toe gaan. Kan papa mee? Of is hij er niet?’
‘Je vader komt zo terug. Hij dacht wel dat je nu naar Emiel zou willen gaan, hij is snel naar huis gegaan om zijn leesbril te halen. Zal ik Juliaatje mee naar huis nemen?’
Heleen keek haar moeder dankbaar aan. ‘Ja, dat is lief van je. Eet ook maar met haar. Ik denk dat we wel even bezig zijn.’
‘Je vindt dit leuk, hè? Het klinkt gek, maar je straalt.’
‘Ja,’ erkende Heleen, ‘terwijl ik eigenlijk van plan was alleen maar op het strand te liggen. Dit is wel even wat anders. Zet maar wel een roseetje voor me klaar straks, daar heb ik dan vast zin in.’
Haar moeder had gelijk. Ze beleefde een vreemd soort genoegen aan dit recherchewerk, nu ze haar aanvankelijke weerzin had overwonnen. Ze had een vaag gevoel dat ze eindelijk wraak kon nemen op Overbeek. Ze wist nog niet hoe, maar ze moest en zou achterhalen wat er was gebeurd. Direct toen Bram Kramer de deur achter haar en Julia had gesloten, had ze het plastic tasje opengemaakt. Bram bleek op papier meer dan 30.000 euro te bezitten. De rente was bijgeschreven, maar hij had het geld alleen op papier. Hij kon er niet bij. Treurig dat hij toch in armoede moest leven.
Het ging Heleen goed af, dingen regelen, zaken uitzoeken, helder blijven denken. Ze was niet anders gewend in de cockpit. In één oogopslag moest ze tijdens haar werk alle navigatieapparatuur kunnen overzien. Een kwestie van routine, natuurlijk, maar er was ook een technisch inzicht voor nodig. Hoe kon ze anders begrijpen wat er in de kist gebeurde, met de motoren, hoe ze het best kon handelen bij onstuimig weer of als er een klein vliegtuigje de landingsbaan op reed? Een evenwichtige aard was ook belangrijk, aan paniekvogels had niemand iets. Ze moest te allen tijde overzicht houden en rustig blijven.