13

De vrouw op het podium was dezelfde die Heleen op de website had gezien. Haar kapsel zag er nu minder angstaanjagend uit. Lichtblond maar minder stijf. Ze droeg een appelgroene jurk die soepel over haar rondingen viel. Ze was inderdaad Amerikaanse, aan haar accent te horen, maar ze sprak Nederlands. Francine had verteld dat de vrouw ooit au pair was geweest in Brussel, daar had ze Nederlands geleerd. De microfoon hield ze heel dicht tegen haar borst aan. Ze liet haar stem dalen.

‘Kinderen, jullie zijn heel speciaal. Weten jullie dat wel?’

De jongens en meisjes in de zaal joelden. Ze riepen hard ‘ja, ja’ en staken hun handen in de lucht. Hun wangen waren rood van opwinding en hun ogen straalden van levenslust. ‘God houdt van jullie. Hij wil graag dat jullie hem helpen. Gaan jullie dat doen? Gaan jullie Hem helpen? Gaan wij samen in de Fountain of Life God ondersteunen?’

De kinderen riepen om het hardst dat ze dat graag wilden. Ze hadden de hele middag al naar kinderdominee Melissa Carpenter geluisterd en ze waren dol op haar geworden.

De kinderen waren jong, soms nog heel jong, zag Heleen. De kleinsten konden nog niet lezen, leunden tegen hun moeder of een begeleidster aan en sabbelden op hun duim. Ze gedroegen zich op de meeste momenten net zo geestdriftig als de groten. De boodschap van de show leek ze grotendeels te ontgaan. Ze imiteerden de grote kinderen. Als die juichten, dan juichten zij mee. Heleen kon het bijna niet aanzien, maar ze kon nu niet protesteren. Niet nu dat kleine meisje haar hand zo stevig vasthield.

 

Het weerzien was heel anders verlopen dan ze had gepland. Ze had gedacht dat ze La Refuge binnen zou wandelen, orde op zaken zou stellen en met een berg antwoorden weer naar huis zou rijden, liefst dezelfde dag nog. Maar zo eenvoudig was het niet. Het begon ermee dat Bert Overbeek en Francine allebei niet in het landhuis waren toen ze aankwam. Ze waren boodschappen aan het doen met een paar mensen, was de verklaring die ze had gekregen van de man die haar had verwelkomd. Of ze niet binnen wilde komen? Het was dezelfde jongeman die Francine en haar de vorige keer te woord had gestaan. Hij had haar een kop thee aangeboden. Om nou in de auto te blijven wachten, vond ze ook zo treurig. Bovendien was ze moe, ze wilde graag even uitblazen. Ze mocht in de hal blijven wachten, maar misschien wilde zij de bijeenkomst bijwonen? Met de kinderen? Ach, waarom niet, had Heleen geantwoord. En zo zat ze ineens met haar kopje thee tussen intens tevreden ogende vaders, stralende moeders en een zaal vol uitbundige kinderen. Ook hier hingen camera’s, zag Heleen. Een camera was gericht op het podium, de andere op de zaal. Een meisje had haar hand gepakt toen ze een plaatsje vond op een bank die langs de wand stond opgesteld. Het meisje had donkerbruin haar dat als twee fonteinen uit haar hoofd leek te stromen. Lange zwarte wimpers omzoomden haar prachtige bruine ogen. Ze kwam uit Kampen. Een van de Hanzesteden, vertelde zij parmantig. ‘Ik heet Juliet.’ Heleen had verbaasd gelachen en verteld dat zij een dochter had met vrijwel dezelfde naam. Juliet vertelde dat ze iets ouder was, vijf al.

 

Melissa Carpenter, zo fluisterde het meisje, was ‘heel beroemd’. Dat hadden de oudere kinderen haar verteld. ‘Vooral in ‘het Midden-Westen’ van Amerika, zoals Kansas, Missouri, Nebraska,’ zei Juliet.

Bijdehandje, dacht Heleen. Het meisje keek trots. Heleen slikte. Ineens miste ze Julia en haar eigenwijze gebrabbel.

‘Elke zomer en elke winter komen honderden kinderen naar haar jeugdkampen in Omaha toe. Ze komen allemaal om Jezus beter te leren kennen,’ ging Juliet verder.

Nu richtte de vrouw met de appelgroene jurk zich op de ouderen in de zaal. Een grote uitdaging, vond ze het, om hier te zijn. ‘A huge challenge,’ zei ze met de nadruk op de grootte van die uitdaging. Ze doorspekte haar toespraak met Engelse termen.

‘Kinderen die les krijgen van hun papa en mama, zij kennen God vaak al heel goed,’ zei de Amerikaanse en zuchtte bijna onhoorbaar. Wat een actrice, dacht Heleen alleen maar. ‘Maar misschien willen jullie allemaal bidden voor de andere kinderen. Die naar school gaan en daardoor vaker in de gelegenheid zijn om naar popmuziek te luisteren, verderfelijke speelfilms te zien of vloekende medeleerlingen te horen.’

De zaal vouwde als een man de handen. Heleen bewoog zich niet. Wat was dit? Waar was zij in terechtgekomen? Het meisje naast haar hield haar hand nog steeds stevig vast, en bad intens mee.

‘Vanmorgen heb ik de voorhoedegroep apart genomen,’ vervolgde Carpenter. ‘Ik vertelde hun dat zij deze week heel goed waren begonnen. Ik zie op veel momenten een vuur in jullie branden, heb ik gezegd.’

De knapen om wie het ging mochten op het podium zitten. Ze glommen en stootten elkaar aan. Het was een groot compliment dat ze kregen, dat merkte Heleen aan alles. Melissa Carpenters glimlach verstijfde.

‘Maar,’ zei ze toen streng en Heleen zag de kinderen wit wegtrekken. ‘Ik vraag mij soms af of jullie altijd wel zo wild zijn over de Heer.’

Ze boog naar de kinderen toe.

Nu werd het heel stil. De jongens keken de vrouw, die zo dicht bij hen stond, ernstig aan. Wat bedoelde ze?

‘Zeg eens eerlijk, wie van jullie hoort wel eens vloeken en houdt zijn mond tegen een godslasteraar? Wie vergeet wel eens zijn gebeden? Of droomt er stiekem van om veel geld te verdienen en de hele dag bij zijn eigen zwembad te liggen lanterfanten?’

De jongens keken naar de punten van hun schoenen. Ze waren muisstil.

‘Wie vergeet wel eens om er ronduit voor uit te komen dat hij God aanbidt? Wie zwijgt als Zijn naam wordt misbruikt? Wie pest zijn zusjes wel eens?’

Het kleinste knulletje begon te snikken.

‘Het spijt me zo,’ mompelde hij.

‘Je hoeft tegenover mij geen spijt te betuigen, verantwoord jezelf maar voor Hem,’ zei Carpenter koel. ‘Zeg eens, jongens, wie van jullie slaat wel eens een dagje over als het om Bijbellezen gaat?’

Alle jongens staken na enige aarzeling hun vinger op. Ze keken schuldbewust. Enkelen stonden op het punt in tranen uit te barsten. Ze hadden nog maar een klein zetje nodig.

‘Vertel mij eens, hoe kunnen jullie dat verkopen aan jezelf? Hoe doe je dat? Voel je geen pijn als je Hem zo beschaamt?’

De donderpreek bleef niet zonder effect. De jongens, sommigen van hen waren al twaalf of dertien jaar oud, snotterden nu allemaal.

‘Berouw, berouw, wat hebben jullie daaraan. Verbeter jullie levens, jongens. De duivel zit in kleine misstappen. Eerst lijkt het onschuldig, niemand maakt zich er druk om, maar het groeit en groeit totdat het een monster is. Een monster dat niemand meer kan beteugelen.’

Er was geen spoor van ironie in haar stem. Dit was doodserieus.

‘De duivel zit altijd achter jullie aan. Wees je daarvan bewust.’

Haar stem was weer helder en aangenaam. Ze aaide de jongens over hun hoofd.

Heleen had de laatste minuten verstijfd in de deuropening gestaan. Dit ging haar te ver. Veel te ver. Ze had het handje van het meisje naast haar een kneepje gegeven en daarna was ze weggelopen. Het kon haar niet schelen dat ze werd nagekeken. Ze wachtte wel in haar auto op Francine en Bert Overbeek.