Een glamoureus beroep
Hoe Bryan Ferry en Roxy Music mijn hoofd op hol brachten
Als jochie van twaalf zit ik te cocoonen op mijn kamer in een poging te ontkomen aan de huiselijke situatie beneden. Er zijn tekenen dat de onophoudelijke geluiden van een ruzie elk moment kunnen uitbarsten, en ik ben zoals altijd alleen met mijn draaitafel. Hij is ongeveer vier jaar oud, in 1969 gemaakt door Pye, een onbeduidend massaproductiemerk dat nooit de aspiraties van Bang&Olufsen heeft gehad, en mijn vader heeft hem ongeveer in diezelfde tijd gekocht. Hij is plat en laag en ziet eruit als een van de schaalmodellen van nieuwe gebouwen die beginjaren 70 in openbare centra te zien waren. Het deksel is van rookplastic en valt over de draaitafel naar beneden met een geruststellende bijna onhoorbare bonk (aan de kanten zitten stukken vilt gelijmd, waardoor een zachte landing verzekerd is).
Zelfs met mijn onervaren geest kan ik zien dat het een vreemd beestje is, omdat de arm niet aan het einde van een plaat omhooggaat en terugkeert naar zijn houder, maar gewoon de uitloopgroef volgt naar het middelpunt van de plaat. Vervolgens komt hij op het label terecht en valt dan dood; hij blijft daar krachteloos liggen, als verlamd door de overweldigende impact van 'Family affair' van Sly&The Family Stone of 'Volare' van Dean Martin, uitgeput door de emotionele intensiteit. Toen ik mijn installatie van mijn ouders kreeg, dacht ik dat zij zich realiseerden dat ik troost nodig had en een eigen plek om de vreemd klinkende platen te draaien die ik elke keer mee naar huis bracht. Ze kochten daarom voor henzelf een ultramoderne stereo. Ik begon met mijn nieuwe speeltje te rotzooien en ik dacht dat ze me hadden afgescheept met een kapot exemplaar. Ik kwam er echter al behoorlijk snel achter dat het waarschijnlijk de beste platenspeler was die ooit was uitgevonden. Waarom? Omdat ik 's avonds een plaat kon draaien zonder dat ik hoefde op te staan om het verdomde apparaat uit te doen voordat ik ging slapen. Ik kon wegdoezelen bij The man who sold the world of Dark side of the moon of Lord of the rings van Bo Hansson en me voorstellen dat ik in het wilde Westen van Londen was of in Middenaarde of inderdaad op de donkere kant van de maan, en ik hoefde niet naar huis te komen om de stereo uit te doen. Ik kan je vertellen dat dat voor een snotneus van twaalf gelijkstond aan het hebben van een enorme vrijgezellenflat met schuifdeuren in de badkamer, tv's aan de muren van de slaapkamer en een kamerbrede vacht om op te vrijen.
Terug naar de stereo van mijn ouders: hij kostte 89 pond en 5 shilling, wat volgens een formule van het Office of National Statistics tegenwoordig overeenkomt met 1.141 Engelse ponden (zo'n 1.700 euro). Het was een Ferguson, met een ombouw van duurzaam, zacht glanzend teakfineer en een radio met vier golflengten inclusief vhf, die het hele onderstel vormde. Er zaten twee speakers in van 12,5 bij 20 centimeter, die een totaal vermogen hadden van 6 watt. Maar dat was nog niet alles, want er zat ook een platenwisselaar met vier snelheden op met een verwisselbaar keramisch pick-upelement. 'Luxe om naar te kijken en luxe om naar te luisteren' luidde de reclameslogan.
Maar ik ga nog niet naar bed, het is pas halfnegen. Mijn broertje van zeven ligt in de kamer hiernaast in bed en mijn vader en moeder zitten elkaar beneden nog steeds zwijgend aan te staren. Het is een zaterdagavond en zij hebben net gekeken naar The Generation Game. En ik ben helemaal alleen, maar toch niet echt. Net als vele middenklassekinderen van luchtmachtouders die sinds de geboorte elke anderhalfjaar zijn verhuisd, zijn mijn vrienden, mijn gabbers, niet leeftijdsgenoten die in hetzelfde schuitje zitten. Het zijn ronde schijven van zwart vinyl met een diameter van 7 of 12 inch, sommige met oranje labels, sommige met paarse, groene, gele, maar alle even belangrijk als mijn directe familieleden. Sterker nog, als ik denk aan de ruzies die al de hele week aan de gang zijn, zijn mijn vinylvrienden voor mij belangrijker en zeker heel wat evenwichtiger (zij schreeuwen niet tegen me en wat ze zeggen is altijd precies, preciés hetzelfde).
Gisteravond zat ik nog in mijn Sinatra-achtige droombeelden van John Barry, Sergio Mendes en Georgie Fame, maar vanavond gedraag ik mij als iedere twaalfjarige in 1973 zou doen en draai platen van David Bowie, Alice Cooper en T. Rex. Ik geef toe dat ik buitengewoon gesteld ben geraakt op Dean Martin, Frank Sinatra en een vreemd, waarschijnlijk Scandinavisch folkduo dat Nina&Frederick heet (het soort polokragen dragend duo dat in mijn naïeve fantasie houdt van triootjes en alcohol in plaats van uitgestreken smoelen en zoetigheid). Op een puur lichamelijk niveau ben ik echter geobsedeerd door koolzwarte eyeliner, technicolor vetkuiven, futuristische laarzen met plateauzolen en kreten spugende glamrock.
In de bibliotheek van mijn iPod zijn 67 nummers grotendeels het werk van één man: Bryan Ferry, de salonheld die samen met David Bowie en Mare Bolan heeft geholpen de jaren 70 vorm te geven. Tegenwoordig, op het moment dat je dit leest, is dit de toekomst, maar toen was het dat ook. Een mix van nostalgische glamour met het nerveuze eigentijdse is nu aan de orde van de dag, een onvermijdbare overgangsrite voor iedere zichzelf respecterende entertainer, ongeacht de plek die hij in de voedselketen inneemt. Sciencefiction retro styling? Doe mij maar een grote, en snel een beetje. Bryan Ferry wist dat dertig jaar geleden al toen hij besloot zichzelf te lanceren als de meest glamourvolle playboy in popmuziek. Hij was niet alleen begin jaren 70 een radicale architect van glamrock, de laatste dertig jaar was hij King Cool, een ongedwongen ambassadeur van het goede leven. Toen Roxy Music van Ferry voor het eerst verscheen in het vroege begin van de jaren 70, verschilden ze zo erg van hun collega-muzikanten dat het wel leek alsof ze uit de ruimte kwamen.
Was dit het moment dat mij zou helpen de voorsteden te ontvluchten?
De muziek van Roxy Music was zeker boeiend, popachtige Amerikaanse muziek gemengd met hitsige R8tB en avant-garde-elektronica, maar het was hun kleding die mensen echt deed omkijken. Luipaard- en slangenhuid. Goudlamé. Pastelroze leer. In de tijd dat de meeste popgroepen dachten dat lang haar, cowboylaarzen en jeans het summum vormden op het gebied van elegante kleding, ging Ferry met zijn band door het leven als rebelse ruimtemannen. Jongens hielden van hen en uiteindelijk meisjes ook. De goede jongens en meisjes, natuurlijk. De eerste elpee van Roxy Music, heel clever Roxy Music genoemd, is als een wervelwind van speelse decadentie, een nachtclub alleen voor leden, met Ferry als de typische playboy die vertrekt als een hommel, zoemend van tafel naar tafel op zijn weg naar de uitgang.
Roxy was een montage van hete muziek, duizelingwekkend dronken gelach, stoïcijnse posen en de illusie van een nachtclub. De muziek nam de gouwe ouwe rock-'n-rollmelodieën en draaide die rond als carrousels. Het was getruukte symfonie en dan nog beter. Als je opgroeide in de jaren 70 kon je Roxy niet negeren. Je hield van ze of je kon ze niet uitstaan, maar je kon ze niet negeren. Als een tiener in die tijd was Roxy mijn hele wereld. Het was niet een wereld die ik helemaal begreep en zeker niet een die ik kon ontcijferen, maar ik wist dat het er een was die ik heel graag wilde. Het was een schijnbaar klasseloze wereld, vol met heldere lichten en donkere stegen, van losbandige vrouwen met strakke jurken en heel slechte mannen die heel goede pakken droegen. Dit was een glamourwereld, doortrokken van gevaar, een volledige vlucht van de werkelijkheid, een wereld met rijke mensen die zich voordeden als arme en arme mensen die zich voordeden als waren ze rijk. En Roxy was hun steunpunt, het toppunt van stijl. Toen ik jong was, bracht ik veel tijd door met Bryan Ferry, en alhoewel zijn woorden dingen omschreven die ik nog nooit had meegemaakt en dacht ook nooit mee te maken, voelde ik me dicht bij hem staan, dichtbij genoeg om een kauwgom te delen.
Mijn vriend Alix werd helemaal wild enthousiast in zijn beschrijving van Roxy Music, maar ik begreep wat hij bedoelde: '... een kruising van het vettige "campgevoel" van het narcisme van de teddyboys uit de jaren 50 met de satijnen stof en veren boa's van het charlestontijdperk uit de jaren 30, gemengd met een vleugje androgyne uit de jaren 70 en de sciencefiction uit de jaren 20, afgevuurd door een deeltjesversneller van een travestiet uit Ken High Street, zodat het een positieve uitstraling had van een fluorescerende lipgloss.'
Yep, dat was precies wat ik wilde.
Dat vond plaats tien jaar voordat ik mijn held ontmoette. Ik was 24 en dacht dat het krijgen van complimenten mij niet veel meer deed, of ze nu van mannen, vrouwen of popsterren kwamen. Met name van popsterren. Het was 1985 en ik had de opdracht gekregen Ferry te interviewen als publiciteit voor zijn eerste solo-elpee sinds de jaren 70. Hoewel ik al bijna halverwege de twintig was, had ik nog steeds een enorme zwakke plek voor de man die van een geroerde, teruggetrokken dertienjarige, een geroerde, teruggetrokken dertienjarige met een ongezonde voorliefde voor jasjes van slangenleer en Amerikaanse kitsch had gemaakt. In die tijd was ik weliswaar niet in staat om zijn omhoog staande, zwarte vetkuif te imiteren, maar ik kon wel net als iedereen in mijn klas doen alsof ik in het Frans kon zingen ('Jamais, jamais, jamais!').
Ik baalde er behoorlijk van dat het zo was geregeld dat ik de op leeftijd rakende crooner op een vroege zondagochtend in zijn kantoor in Chelsea moest ontmoeten. Vanwege de een of andere reden, waarvoor ik achteraf veel te veel wijsheid had om het me te herinneren, had ik de voorgaande avond doorgebracht in een groezelige nachtclub in Mayfair, gekleed in een felrode met fluweel afgezette jas, een opzichtig roze shirt met ruches en een enorme broek, op maat gemaakt van verschillende stukken gewelddadig vloekende geruite Schotse wollen stof. Om drie uur 's nachts zag ik er net zo representatief uit als iedereen die op dat tijdstip in een groezelige nachtclub in Mayfair was. De volgende dag om negen uur 's ochtends, al strompelend over King's Road, de nacht weet ik waar doorgebracht hebbende, moet ik er echter compleet angstaanjagend uit hebben gezien (ik weet het eigenlijk wel zeker).
Maar goede ouwe Bryan vond dat niet en als hij dat al wel deed, liet hij het niet merken. 0, nee. Na een paar beleefdheden uitgewisseld te hebben, keek hij naar beneden naar het materiaal dat mijn benen bedekte en zei met een ongelovige fluisterstem die ik nooit meer ben vergeten: 'Mijn god, dat is de meest verbazingwekkende broek die ik ooit heb gezien.'
Hoewel ik wist dat het een van die voorbeelden van Ferry's befaamde charme kon zijn, was ik behoorlijk geshockeerd. De zanger had mij dusdanig ontwapend dat het interview slechts een formaliteit was. (Zelfs in dat stadium van mijn carrière had ik al heel wat beroemdheden geïnterviewd, maar Ferry was de enige die ervoor zorgde dat mijn nekharen rechtop gingen staan als hij een kamer binnenliep.) Het had geen zin hem iets provocerends te vragen (waarom had hij 'Jealous Guy' verpunkt? Waarom had hij Roxy Music ontbonden?) als ik nog steeds stuiterde bij de herinnering aan die achteloos uitgesproken woorden van lof.
Net als ik had Feriy als kind verlangd naar ontsnapping. Hij groeide op in het noordoosten van Engeland in een behoorlijk verpauperd mijnstadje dat Washington heette, in de buurt van Durham. Hij wilde dolgraag naar het zuiden, naar Londen. Daar ging immers iedereen heen, naar de uitspattingen van de metropool. Hij werd hierbij geholpen door de legendarische pop-artkunstenaar Richard Hamilton, die aan Feriy lesgaf op de universiteit van Newcastle. Ik kreeg les van een maffe Franse vrouw in groene visnetkousen, en Biyan Feriy kreeg Richard Hamilton! Hamilton vormde niet alleen de inspiratie voor de 'covergirl'-elpeehoezen van Roxy Music, hij inspireerde ook de muziek zelf, een mengeling van sciencefiction- aspiratie en americana uit de jaren 50.'Het was de enige optie om die weg in te slaan,' zegt Ferry. 'Ik bedoel, we konden ook een of andere doorsneeachtige groep worden, er zwaarmoedig uitzien, wat normaal was, en op de hoek van de straat gaan staan spelen of zo. Maar daar hield ik niet van. De pin-up was een briljante manier om dingen op een traditionele manier te verkopen, of het nu een Cadillac was, een colaflesje of een pakje sigaretten. Of Roxy Music.'
In 1957 kwam Hamilton met een definitieve omschrijving van pop-art, een die gemakkelijk ook op Roxy Music van toepassing was en een die Feriy ter harte nam: 'Populaire (voor een massapubliek ontworpen), vergankelijke (kortetermijn- oplossing), inwisselbare (gemakkelijk te vergeten), weinig kostende massaproductie; jonge (op de jeugd gerichte), sexy, gimmickachtige, glamourvolle big business.' Voeg daar wat ballads uit de jaren 50 aan toe, blanke herrie, synthesizerbehandelingen en wat futuristische teddyboys en je had de visie van Ferry. Zelfs hun naam was pop: 'We maakten een lijst met zo'n twintig namen voor de groep,' zei Ferry. 'We dachten dat het magisch of mythisch moest zijn, maar zonder betekenis, net zoals bioscoopnamen: Locarno, Gaumont, Rialto...' Andy MacKay, de geduchte saxofonist van Roxy Music, zegt hierover: 'Als Roxy Music met koken te maken had gehad, zou het een gerecht uit het futuristische kookboek van Marinetti, Car Crash, zijn geweest: een hemisfeer van gepureerde dadels met een hemisfeer van gepureerde ansjovis die in een bal samengesmolten worden en die worden geserveerd in een badje van frambozensap. Ik bedoel, het is vrijwel oneetbaar, maar het kan wel.' Een modegranaat in plaats van een modeparade (Roxy werd bijna gelijk aan een Gucci of een Chanel, maar dan met een lap imitatieluipaardhuid en een zak lovertjes voor de goede smaak erbij). Zonder Roxy Music was er geen Prince geweest, geen Culture Club, Duran Duran, Suede, Pulp, Blur en geen Franz Ferdinand. En waarschijnlijk was ik er ook niet geweest.
Vanaf mijn dertiende wilde ik alleen maar naar de kunstacademie. Tegenwoordig wou ik soms dat ik meer had opgelet op school, meer economielessen had gevolgd en in de City was beland. Maar dat deed ik niet. Ik was geobsedeerd door David Hockney, Andy Warhol, David Bowie, het blad Interview, en al die reisboeken die ik in de plaatselijke bibliotheek vond, vol met foto's van het alledaagse Amerika. Billboards, reclameborden van Coca-Cola, zwembaden in Las Vegas, palmbomen, verkeerslichten, de rommelige skylines van Los Angeles en Detroit. Amerika, daar hield ik van, een Amerika gezien door de komische ogen van pop-art en trashy popmuziek, Tom Wolfe en Vance Packard.
Wat ik van Roxy Music als geheel geweldig vond, was het feit dat ze niet klonken als dichtslaande slaapkamerdeuren; het was niet het geluid van puberale angst in een marktstad of puberfrustraties... het was het geluid van hoop, reizen, macht... seks. Het was een moderne liefdesbrief voor een verengelst Amerika, een idee uit de jaren 70 van de ruimteadel uit de jaren 50. Zij (wij!) verlegden de grenzen. In zilveren overalls! Gitaar spelend! Voor meisjes!
Voor een pubeijongen uit de voorsteden van het zuidoosten van Engeland waren de dromen uit B-films van Roxy Music ongelofelijk glamoureus. Terwijl mijn vader van het ene onbeduidende stadje naar het andere werd overgeplaatst, in Norfolk, Suffolk, Buckinghamshire, Lincolnshire, Cambridgeshire, Berkshire, Kent, van het RAF-kwartier naar een halfhouten bungalow naar een semi-bungalow met grindpleister, werd mijn rondreizende bestaan (dat het enige bestaan was wat wij hadden) altijd vergezeld door Bryan Ferry, David Bowie en de extravagante fantasieën over mijn toekomst. Ik schilderde, ik tekende, ik ontwierp uiterst nauwkeurig steden, auto's en bladen met viltstift en plakband. En ik draaide de hele tijd platen, vanaf het moment dat ik opstond tot het moment dat ik ging slapen. Ik viel in slaap luisterend naar 'Virginia plain' van Roxy Music of naar 'Night Ö day' van Frank Sinatra. Ik was een van de jochies van twaalf die David Bowie 'Starman' zagen spelen bij Top of the Pops en die na het zien van het optreden voor altijd verliefd was op de idee van popmuziek. Mijn idee van glamour en beschaving kwam tot leven in een rocker met dijhoge laarzen en schots en scheve tanden.
Geïnspireerd door Bowie en Feriy liet ik mijn haren knippen in een kapsel dat leek op dat van Ziggy Stardust, kocht ik zes paar glimmende sokken (ik kan ze me nog steeds herinneren: rood, geel, zwart, lichtblauw, paars en zilver), hees me in mouwloze T-shirts, overhemden met een vlinderboord, wijde broeken en fluwelen jassen met enorme revers. Plotseling zag ik er eigenlijk uit als een jeugdige delinquent uit het ruimtetijdperk.
Alhoewel we het ons toen niet bewust waren, waren wij de eerste postmoderne generatie en Roxy Music was de eerste postmoderne popgroep, dat ligt toch voor de hand, stommeling! Voordat Roxy Music bestond, haatte de mode rockmuziek en vise versa. Feriy flirtte met de mensen van de kunstacademie en bewees lippendienst aan de mode-industrie, zonder het in denim geklede publiek uit het oog te verliezen dat voor zijn inkomsten zorgde. Een slimme zet, maar het zorgde er niettemin voor dat de band geen vaste voet aan de grond kreeg in Amerika. Hoewel Amerika zo'n beetje de inspiratie was voor alles wat de band deed, heeft Roxy het daar nooit gemaakt.
Het uitgestrekte gebied tussen New York en Los Angeles bleef dus verstoken van de kunstacademiecultus van eigen bodem, van hun vreemde nummers en van hun outfits. Wat is in godsnaam een 'Pyjamarama'? Voor Roxy was succes krijgen in Amerika vergelijkbaar met het proberen te vangen van een vlieg met eetstokjes. Hoe zouden ze daar Bryan Ferry kunnen begrijpen als ze helemaal gek waren van The Eagles?
Uiteindelijk ontdekte Feriy zijn eigen identiteit door het aannemen van allerlei valse identiteiten. Misschien was het wel een poging om de rest van zijn leven door te brengen in een wereld vol elpeehoezen van Roxy Music. Hij gebruikte een beetje Billy Fury, een beetje Biba en een soepkom ouderwetse music-hall en vond zichzelf opnieuw uit als een charmante, zwaar overdreven playboy. En jongens, wat hield hij ervan. Hij werd gedreven door de lust naar een leven dat eigenlijk nooit voor hem weggelegd zou zijn. Hij wilde niet alleen de snelle auto's en de snelle vrouwen, maar ook de roem die erbij hoorde. Het was niet genoeg voor hem dat men zag dat hij zichzelf amuseerde, mensen moesten geloven dat hij het meende, dat deze dingen voor hem geen confetti waren maar zijn eten en drinken.
Ondertussen was Roxy Music het perfecte middel voor zijn wensen, een bijtende, gedreven rockband die het belang van vlammen verstond. Als Ferry het fruit en de bloemen was, dan was de band de stenen en de mortel, een groep getalenteerde muzikanten die bereid waren Ferry overal naartoe te volgen. Natuurlijk was Brian Eno er ook nog, het krankzinnige genie dat met veel ophef de band verliet na hun tweede elpee, Foryourpleasure. Hoewel veel critici beweren dat met het vertrek van Eno het vuur uit Roxy verdween, is hun derde elpee, Stranded, uit 1973, een waar meesterwerk. Hierop staan de beste drie nummers van Ferry, de drie nummers die nooit, maar dan ook nooit op mijn iPod zullen ontbreken: 'Serenade', 'A song for Europe' en 'Mother of pearl' (waarin Ferry op een perfecte manier zijn ambivalente gevoelens beschrijft over de wereld die hij voor zichzelf had gecreëerd).
Nadat Roxy Music eerst in 1975 uit elkaar ging en daarna begin jaren 80 weer, is Feny twintig jaar solo geweest. Hij heeft platen gemaakt die zo gepolijst zijn, dat ze hem bijna wegpoetsten, platen met covernummers, soundtracks van films en af en toe een hit. Hij geeft nog steeds optredens in imposante hallen en stadions, soms samen met Roxy Music, soms alleen. Hij draagt nog steeds dure pakken, fladdert door de periferie van de Londense society en geniet van het gezelschap van jonge vrouwen. Hij is nog steeds een beetje een rolmodel, een losbandige man van in de vijftig. Op een leeftijd waarop veel mannen bedenken waar ze op hun lauweren gaan rusten en zich afvragen waar ze hun slippers hebben liggen, stoft deze voormalige staatsman van de glamrock zijn smoking van Anthony Price af, brengt zijn ravenzwarte kuif in model en gaat vervolgens op stap in de stad.
Ik zag hem ongeveer een jaar geleden voor het laatst, op de voorste rij bij een modeshow van Gucci in Milaan. Hij zat rustig, weggedoken in een zware kasjmieren oveijas alsof hij zich niet echt druk maakte om de aandacht van de fotografen te trekken. De eerste rij bij zo'n evenement bezit enorme reddende krachten voor beroemdheden. Iemand kan uit de vergetelheid worden getrokken in de tijd die nodig is om met een mobiele telefoon een foto te maken. Het is tevens een maatstaf waaraan een show van een ontwerper wordt afgemeten. Feriy leek in beide zaken niet geïnteresseerd. Hij is nu namelijk een voldane Engelse gentleman met bijbehorende manieren. Terwijl ik op de stoel naast hem plaatsneem en me naar hem toe draai om me voor te stellen, raakt hij zachtjes mijn knie aan en zegt: 'Dat weet ik, Dylan, we hebben elkaar al eerder ontmoet. In 1985. Jij droeg die verbazingwekkende broek. Je dacht toch niet dat ik dat was vergeten, toch?'