De single: zeven inches oorseks
Tienerdromen, niet te verslaan
Ik wou dat ik kon zeggen dat de eerste single die ik kocht niet 'I didn't know I loved you till I saw you rock-'n-roll' van Garry Glitter was, maar dat was wel zo. Ik wou dat het 'Starman' van David Bowie was geweest, maar dat was niet zo (ik had het nummer al op cassette opgenomen van de radio, maar dat deed ik alleen maar als oefening, dus dat telt niet). Ik wou dat het 'All the young dudes' van Mott The Hoople was geweest (een veel, veel, veel betere plaat), maar iemand had mij die al geleend, waardoor ik niet echt de drang had hem te kopen. Zelfs de eerdere single van Gary Glitter, 'Rock-'n-roll Part 1', was beter geweest, cooler (in die tijd tenminste), maar het mocht niet zo zijn. Als je twaalf bent, maak je geen geschiedenis, je bent er alleen slachtoffer van. Toch voelde ik me toen ik mijn zuurverdiende geld op de toonbank legde om de plaat te kopen, alsof ik mijn jongensjaren inruilde voor volwassenheid, klauterpaden en de scouting achter mij latend en een wereld vol plateauzolen en bontjassen omhelzend. De plaat klonk gevaarlijk, primitief, ruig... grotejongensmateriaal.
Voor de cd, ver voor de cd, en net na de schellak en de 78- toeren, kwam de 7"-single, de mooiste vorm van tienerexpressie sinds seks voor het huwelijk. De 7"-single hielp de tiener het bewustzijn te ontdekken, en hielp de jaren 60 voorbereiden op extreme sociale mobiliteit. En ik, net als iedereen die ik kende die ook twaalf was in 1973, was een extreem willig slachtoffer.
Tijdens mijn jongensjaren waren singles mijn leven, daar leefde ik voor en gaf ik mijn zakgeld aan uit. Ik kon me niet veel elpees veroorloven, maar singles kon ik elke week kopen*. Op school werd elke pauze gebruikt om te discussiëren over wie die week nummer 1 zou staan en welke singles we in het weekend zouden gaan kopen. Slade. Wizzard. Bowie. Op die leeftijd, met de puberteit als een constante metgezel en waarbij een fatsoenlijke articulatie ver te zoeken was, vormden deze platen de taal die ik sprak. Over het algemeen koos ik de platen die het meeste lawaai maakten, die de meeste reacties opriepen, de platen die de meeste opgekropte gevoelens bevatten. Cockney Rebel, Bowie, Roxy, Golden Earring en 'Elected' van Alice Cooper liepen bijvoorbeeld over van de provocaties. Ik had het gevoel dat mijn hele leven ermee tot uitdrukking kwam: het duurde slechts een paar minuten, maar het gaf mij het gevoel dat ik werd gevormd door er alleen al naar te luisteren. Mijn gehele gemartelde binnenste kwam tot uitbarsting in slechts 150 seconden.
Maar ik hield ook van een hoop andere muziek. In mijn jonge jaren had ik geen vooroordelen omtrent de platen die ik kocht. Ik kocht ze alleen maar omdat ik ze goed vond, niet omdat ze stoer waren of bij een bepaalde stroming hoorden. Tegenwoordig lijkt het belachelijk om zo te denken. Nu wordt de wereld elke vijf minuten in de remix gegooid met een sound van een net ontdekte en zonder twijfel snel weer verbannen backbeat (kan garage zijn, of jungle of een garage in de jungle), maar beginjaren 70 hield men ofwel van blanke langharige muziek of van in satijn gehulde soul. Je ging naar optredens of je ging naar de disco. Je hield van The Who of van Funkadelic, je dronk bier of cocktails. Ik hield eigenlijk van alles. In de eerste jaren dat ik platen kocht, van 1972 tot 1975, kocht ik alles: glamrock, soul, disco, funk, heavy metal, folk, pubrock, de hele reut (ik had zelfs een single van David Cassidy,Tm a clown', van het zilveren Bell-label; ik heb hem nog steeds). Dit was de periode dat een elpee van Acker Bilk voor mij even belangrijk was als een single van Queen. Ik werd verliefd op muziek, puur en simpel, en hoewel ik wist dat ik gemakkelijk van stijl kon wisselen - Frank Sinatra en Dean Martin hadden mijn hart al gestolen - hield ik van sommige dingen alleen maar omdat ik ze op de radio had gehoord. Wie wist hoe Machine Head eruitzag? Ik vond 'One and one is one' sowieso goed. En wat maakte het uit dat de frontman van Lieutenant Pigeon een pubpianist was die eruitzag als een travestiet? Zoals Bob Dylan ooit zei over 'The man that got away' van Judy Garland: 'Dit nummer heeft mij altijd iets gedaan, maar niet op een verbluffende of grootse wijze. Het bracht geen rare gedachten bij me naar boven. Ik vond het alleen maar leuk om te horen.'
We pikten toen we jong waren muziek op zoals we ademhaalden, maar we waren ook slachtoffer van indoctrinatie. Thuis werd altijd muziek gedraaid, altijd Frank Sinatra en Dean Martin op de pick-up en The Beatles op de radio. De eerste film die ik ooit zag, was A hard day's night, waar mijn moeder mij plichtsgetrouw mee naartoe had genomen toen ik pas vier was. Ze was ook een goede pianiste en als ze de tijd had, meestal op zondag, werkte ze zich door de oude klassiekers, oorlogsliederen en 'hedendaagse liedjes uit de hitparade'. Een van de vele dingen die ze vaak voor me speelde toen ik klein was, was een melodramatisch oud liedje dat 'So deep is the night' heette, dat een bewerking was van een oud stuk van Chopin (in tegenstelling tot een modern stuk van Chopin, duhh). Ik hoorde het als begeleiding van een van de vele tv- compilaties van scènes uit stomme films die elke zaterdagochtend werden uitgezonden en ik vroeg mijn moeder of zij dat kon spelen; het lukte haar in minder dan vijf minuten.
Mijn vader indoctrineerde me ook door me te sturen in de richting van Lou Reed en met name 'Walk on the wild side', dat hij ongelofelijk decadent vond. Tegenwoordig wordt het zelfs vaker op Radio 2 gedraaid, maar in 1972 was het zo gevaarlijk als een plaat maar kon zijn en toch een commercieel succes. Mijn vader wilde me altijd pushen, wilde altijd mijn intellect exploiteren, hetgeen waarschijnlijk de reden is dat hij gefrustreerd raakte toen ik me er geen bal van aantrok.
Waarom werd ik zo verliefd op muziek? Waarom wordt ieder joch van twaalf verliefd op popmuziek? Omdat het op een vreemde manier is voorbestemd, zoals dat bij iedereen gebeurt. Bij mij was dat misschien omdat muziek mij wilde hebben, omdat de muziek zo duidelijk maakte dat die verliefd wilde worden op mij... mij! En in die tijd had ik het gevoel dat ik iets, iemand heel hard nodig had-
Als iemand me vraagt te beschrijven wat ik het zwaarst in mijn leven heb gevonden, de bron van ergernis die mij veel verdriet heeft bezorgd, dan heb ik het niet over een zware ziekte of een handicap, maar over de letter die volgt op abc.
D, ik haat je intens.
Natuurlijk waren b's, g's en s'en ook een ramp, maar de d's hielden me 's nachts wakker. Ze maakten me zwak van angst en beïnvloedden de manier waarop ik tegen de wereld aan keek en hoe ik praatte.
Stotteren is niet bepaald een chique aandoening, niet als de personages uit de boeken van Waugh en Wodehouse, van die dandyachtige kunstkenners die in afwachting zijn van een ongeluk dat staat te gebeuren. Stotteraars worden geportretteerd als schurken, perverselingen, idiote wonderen zonder kin, onaangepaste leden van de onderklasse of meestal lachwekkende figuren: Michael Palin in A Fish Called Wanda of Ronnie Barker in Open all hours. Het is een aandoening die zelden iets anders oproept dan medelijden of sarcasme. Het is een kleine troost te weten dat Marilyn Monroe duidelijk stotterde; ze had ook een weerzinwekkende lichaamsgeur. Niemand houdt ervan te stotteren. Het heeft geen glorie. Het is de orale variant van klunzig zijn, een steekje los hebben zitten, ongecoördineerd zijn: de onvrijwillige repetitie van fouten. Stotteren gaat nooit weg. Het kan een tijdje verdwijnen en je kunt gemakkelijk denken dat het is verdwenen. Maar plotseling is het er weer, erger dan voorheen, een boosaardige kuur die weigert het leven gemakkelijker te maken.
Stotteren is als een huiduitslag die je lichaam aanvalt op momenten van stress, een teken dat God de eeuwigdurende belegering nog niet helemaal is vergeten, in elk geval niet nu.
Ongeveer één op de honderd mensen stottert en het komt vier keer zo vaak voor bij mannen als bij vrouwen. Je hebt twintig procent meer kans op stotteren als een naaste verwant een spraakprobleem heeft, alhoewel het ontstaan altijd tijdens de kinderjaren plaatsvindt. Stotteraars hebben meestal op jonge leeftijd problemen met het leren van bepaalde woorden. Bij kinderen spelen emotionele en psychische stress een grote rol. Sommige kinderen beginnen te stotteren om aandacht te trekken en ontdekken vervolgens dat ze niet meer kunnen stoppen, alhoewel het vaak om de verkeerde aandacht gaat.
Mijn stotteren is hoofdzakelijk veroorzaakt door mijn vader, iets wat hem nu oprecht spijt. Mijn moeder zegt dat het hem achtervolgt. En hoewel ik haar geloof en hem geen kwaad toewens (ik hou nog steeds van hem), achtervolgde het mij ook jarenlang. Mijn opvoeding was op veel andere manieren geweldig, maar niemand houdt ervan te worden geslagen, zeker niet als je nog jong bent, erg jong. De manier waarop ik als een kleine jongen werd behandeld, weerhield mij er jarenlang van om zelf vader te worden (het kostte mij die tijd om erachter te komen dat ik niet noodzakelijk de slechte gewoonten van mijn vader hoefde over te nemen). Tegenwoordig denk ik dat mijn relatie met mijn vader beter dan ooit is. Vanwege onze gedeelde geschiedenis denk ik dat we beiden extra voorzichtig met elkaar zijn geweest en dat we elkaar een beetje beter hadden gekend als dingen anders waren gelopen. En op een bepaalde manier heeft mijn stotteren mij gevormd, gemaakt tot wat ik nu ben, of ik het nu leuk vind of niet. Joepie.
Ik stotterde sinds ik ongeveer vijf was en op school was het het pijnlijkst. Kinderen zijn opvallend vindingrijk als het erom gaat iemands zwakke punten te ontdekken, maar bij stotteren wordt de munitie hun op een dienblad aangereikt: met stotteren geef je zelf de kogels aan. Ik herinner me niet veel uit die tijd, maar ik herinner me genoeg.
Er zijn maar een paar dingen verontrustender als je jong bent dan met twintig andere jongens in het midden van een speelveld staan. Je wacht totdat je je naam moet roepen en je weet dat als jij aan de beurt komt, het stotteren nog erger dan normaal zal zijn, omdat je bang bent het niet goed te doen. Ik kan me nog herinneren dat ik in de rij voor het eten stond. Ik wist dat ik het heel moeilijk zou krijgen als ik naar het menu van die dag moest vragen. De druk werd natuurlijk met de seconde groter, zeker toen ik mijn schoolvrienden een voor een hun bestelling vlot over de toonbank hoorde roepen.
Tenzij je het zelf hebt ervaren, is het moeilijkje de rampzalige depressie voor te stellen van het je zorgen maken over elk woord dat uitje mond komt. In de leeftijd tussen ongeveer acht en zestien jaar was het een complete hel. Elk verzoek moest van tevoren uitgewerkt worden, elke mop moest opnieuw worden gestart (en moge God verhoeden dat je voor de clou terugviel).
De verzoekingen van tienerangst zijn al erg genoeg zonder dat je letterlijk monddood bent. Sommige vrouwen beweren dat ze stotteren aantrekkelijk vinden, een teken van gevoeligheid of kwetsbaarheid misschien. Maar geen enkel tienermeisje vindt stotteren aantrekkelijk, in elk geval niet één die ik op mijn dertiende kende.
Als logisch gevolg werd ik tijdens mijn vroege tieneijaren bang om te spreken. Thuis begroef ik me in mijn platencollectie, me avond na avond over mijn singles buigend, ze tellend om te kijken of ze er nog waren. Ik bestudeerde elk detail, elk geknetter, elke kras. Naar mijn platen luisteren op de radio of bij vrienden was nooit hetzelfde, omdat die niet dezelfde momenten van stuiteren en overslaan hadden (ik kende mijn platen zo goed dat ik ooit 'Rebel rebel' van David Bowie herkende aan de aanloopgroef voordat de rif start).
Ik trok me terug van mijn klasgenoten, nam afstand van de werkelijkheid. Terwijl de uren op school wegtikten, voerde ik complete gesprekken in mijn hoofd. Ik sprak alleen in woorden met één lettergreep (als ik dat al deed), omdat brommen gemakkelijker was dan proberen iets te zeggen met woorden, zinnen, interpunctie, mening, gedachten, gevoelens, maakt niet uit wat. Ik neigde naar woorden die ik goed kende, of tenminste woorden die ik kon uitspreken. Bij andere pogingen om mezelf te verdedigen, dwong ik mijn middenklasseaccent 'naar de achtergrond': een beetje bondiger, meer werkende klasse, wat botter. Als ik stoerder klonk dan ik eruitzag, zouden mensen me met rust laten, stoppen met me uit te lachen of na te kijken. Mijn geforceerde accent werkte slechts tot op zekere hoogte en al snel klonk mijn stem net als die van iedere jongen van veertien met het zangerige accent van de Home Counties.
Toen ik volwassen werd, begon ik mijn stotteren voor lief te nemen. Het werd zelfs bijna een geïntegreerd onderdeel van mijn karakter. Tijdens mijn latere tieneijaren, toen ongeveer elke zes maanden een nieuwe jongerencultuur in mijn leven kwam, werd mijn stotteren een berucht teken, een symbool, zoals een oorbel of een zwart leren jack, een bepaalde onderscheiding van 'anders zijn'. Maar toen werd ik echt volwassen en het stotteren (in elk geval het belang ervan) verdween uit mijn leven zoals zovele platen van The Buzzcocks. Het verdween nooit helemaal, en gezien het feit dat mijn grootste hindernis altijd de verdomde D was, was het elke keer weer een hele opgave om de telefoon te beantwoorden. Het zorgde er bijna voor dat ik mijn naam niet meer noemde bij het opnemen van de telefoon, wat voor een journalist natuurlijk duidelijke problemen opleverde. Ik kreeg het onder controle en ik waagde me zelfs aan spreken in het openbaar, iets wat ik voorheen meed.
Maar als jochie van veertien trok ik me terug uit de maatschappij. Ik wierp me op mijn muziek, zocht troost in mijn platencollectie. Veilig in mijn kamer, een kleine kamer in een kwartier op de top van een heuvel op een raf-basis iets buiten Londen (ik had echt rondtrekkende ouders), voelde ik me zo afgelegen dat mijn gevoel van isolatie bijna geruststellend was. Als opgroeien inhield dat je overal aan deel moest nemen, trends, benden, clubs, was ik in mijn eigen boom, helemaal alleen en behoorlijk tevreden (en rijp voor het soort glamourvolle neurosen waar David Bowie en Mare Bolan mee leurden). Als jongens was het niet het idee van muziek dat ons samenbracht, maar de manier waarop we ons erdoor voelden (en dit zeiden we niet bepaald tegen elkaar). Als je kon luisteren naar de openingsmaten van 'Jean Jeanie' of 'All the way from Memphis' zonder een vleug van onsterfelijkheid te krijgen, dan was er voor jou duidelijk geen hoop meer. In die dagen kon ik zitten en eindeloos uitweiden over een single alsof het een zeldzaam boek was, geld of porno (die extreem moeilijk te vinden was in die dagen). Ik herinner me dat ik een paar jaar later naar een exemplaar van 'New rose' van The Damned zat te staren (de eerste Britse punksingle, eind 1976 uitgebracht op Stiff Records) alsof het geheime krachten bezat en dat ik er alleen maar uren naar hoefde te staren om die krachten te bevrijden. Ik staarde naar het verdomde ding alsof het een dode hond was, zowel gefascineerd als aan de grond genageld.
Ik heb nog steeds een aantal singles, 562 in totaal; sommige heb ik al mijn hele leven (die waren van mijn ouders), andere sinds mijn tieneijaren en een paar heb ik zelfs een tijdje geleden nog gekocht. Veel daarvan zijn opgeborgen in heldere plastic hoezen, zoals de eerste single van Public Image (die werd geleverd met een eigen parodiekrant, ontworpen door Terry Jones, anderhalfjaar voordat hij i-D lanceerde), de flexidisc 'Love lies limp' van atv en een origineel exemplaar van 'Substitute' van The Who. Sommige singles heb ik sinds mijn dertiende en veel van die hoesjes werden bijeengehouden met behulp van filmtape, plakband, schilderstape, lijm... Sommige zijn helemaal onder gekliederd met balpen en viltstift, piepkleine tekens van mijn verleden. Elke vouw en kreukel zijn een herinnering, elke traan en kras. (Toen de eerste digitale muziekdragers op de markt kwamen, werden er vele memorystick genoemd, een benaming die ik altijd juist heb gevonden.)Ik heb zelfs een exemplaar van 'Dishevelment blues' van The Faces, die je in 1973 gratis bij de nme kreeg. Toen hun elpee Ooh la la werd uitgebracht, gaf het blad als promotie een gratis flexidisc weg. Op kant 1 zetten ze vijf nummers van de elpee en ze vroegen de band of ze iets speciaals wilden opnemen voor kant 2. Dertig jaar later kwam ik erachter dat ze met opzet 'iets vreselijks' hadden opgenomen in de hoop dat het blad niet het lef had om het uit te brengen. Maar dat had het wel en ik vond het prachtig, nog steeds, trouwens.
Het zijn niet alleen mijn herinneringen die ik hier voor me heb. Ik heb ook de halfvergane herinneringen van andere mensen, de vorige eigenaren van mijn tweedehands platen, diegenen die hun namen en obsessies met viltstift op de hoesjes hebben gepend. Wie was 'Sally', die haar naam in bolletjes had geschreven op mijn exemplaar van 'Space Oddity'? Wiens Rotring-pen heeft de harlekijnvormen op de hoes van 'It's different for girls' gekrast?
Tegenwoordig kijk ik niet eens meer naar hoezen, die cdboekjes zijn te klein en mijn leven is te vol. Ik heb Parachutes van Coldplay wel meer dan honderd keer gedraaid, maar als je met een geweer tegen mijn hoofd zou vragen wat op de cover staat, ben ik er niet zeker van of ik daar een antwoord op zou kunnen geven. Het is een soort gele cirkel, een zonachtige bal die op een zwart bed zit met een Spinal Tap-achtige intensiteit. In mijn jeugdjaren tussen mijn twaalfde en achttiende wist ik alles over mijn singles: wat op de B-kant stond, of er al dan niet de duur van het nummer op stond, de kleur en de herkomst van het label, of het een heruitgave was (nooit een goede zaak) en, tijdens de punktijd, of er iets in de uitloopgroef was gekrast. Ik heb nog steeds al mijn David Bowie-singles, 32 in totaal, alles van T. Rex, Donna Summer, The Clash... en tientallen singles van Elvis Costello. Ik heb 'Hard work' van John Handy (Impulse, 1976), 'Stomp' van The Brothers Johnson (AftM, 1980, picture sleeve), 'Bingo-Master's break-out!' van The Fall (Step Forward, 1977, picture sleeve), 'Police car' van Lany Wallis, nog steeds in zijn originele Stiff-hoes, compleet met twee (tel ze maar na!) kreten: 'Today's sound today' en 'If it means everything to everyone it must be Stiff.
De 45-toerensingle werd op 31 maart 1949 geïntroduceerd door rca Victor in Amerika en ging veertig jaar mee, waarna hij werd vervangen door de cd. De single begon zijn leven als vervanging van de met schellak geverniste 78-toeren plaat, die net was vervangen door de nieuwste uitvinding van Columbia, de 33'/3-elpee. Iedereen gaf de voorkeur aan de 'langere speelduur' van Columbia, waardoor 45 toeren de standaard voor singles werd. De snelheid was gebaseerd op berekeningen die bewezen dat het beste compromis tussen de adequate signaal-tot-geluidverhouding en speeltijd drie minuten per radiale inch was (en niet, zoals de mythe luidt, dat een rancuneuze medewerker van rca eenvoudigweg 33 van 78 aftrok). De verklaring van de National Sound Archive is: 'Het is aangetoond dat het optimale gebruik van een plaat met een constante rotatiedraaisnelheid plaatsvindt als de binnenste diameter de helft bedraagt van de buitenste diameter.' Dit is de reden waarom de diameter van het label van een 7"- single 33,5 inch bedraagt. Het duurde zeven jaar voordat de 78-toerenplaten helemaal verdwenen waren, maar in 1956, toen Elvis nog in de startblokken stond en rock-'n-roll in de kinderschoenen, had de 45-toerensingle de markt voor zichzelf. Datzelfde jaar ontwikkelde Columbia, de vijand van rca in de 'snelhedenoorlog', stereo-installaties voor de auto, waarop speciaal daarvoor gemaakte 16-toerenplaten konden worden gedraaid die aan elke kant 45 minuten muziek bevatten. rca kwam als antwoord met een 45-toerenversie, maar wie wilde nou elke drie minuten van single wisselen als je op de snelweg reed?
In het uitgebreide landschap van mijn singlescollectie vind je van alles (en veel ziet eruit alsof elke centimeter van het leven met schuurpapier is bewerkt): 'Walk on the wild side' van Brook Benton, I’m afraid of me' van Culture Club, de eerste drie singles van Pigbag, 'Walk this way' van Run dmc, 'Frankenstein' van The Edgar Winter Group, 'As tears go by' van Marianne Faithfull ('Ik wil een nummer met stenen muren eromheen, hoge ramen en geen sex,' zei Andrew Loog Oldham, manager van The Rolling Stones, tegen Jagger en Richards toen hij hun opdroeg een nummer voor haar te schrijven), 'Wibbling rivalry' van Oasis (de opname uit 1995 waarop Noel en Liam Gallagher als beesten tekeergaan tegen elkaar), 'The sound of the crowd' van The Human League, 'What can I say?' van Bozz Scaggs, 'Life' van Sly ft The Family Stone, 'Low rider' van War, die irritante plaat van Peter Frampton met z'n vocoder ('Iedereen ter wereld had Frampton comes alive!’zegt Wayne in Wayne's world. 'Als je in de buitenwijken woonde, kotste je hem uit. Hij kwam met de post als proefverpakking bij bladen'), 'Don't dream it's over' van Crowded House,'Alison' van Elvis Costello ('Forty-year-old stereo' staat op de A-kant!) en 'International' van Thomas Leer (een plaat die was, is, zoals de oude Bob Dylan-uitdrukking 'cool as pie, hip from head to toe')... En omdat ik net zoals iedere andere man een verzamelaar en fetisjist ben, heb ik hier de complete collectie singles van The Buzzcocks (punk bracht de picture sleeves weer terug, en hoe!), singles van T. Rex, The Clash, Madness en The Specials, allemaal met liefde verzameld en netjes opgeborgen. Prachtig.
Jarenlang dacht ik dat ik een jukebox nodig zou hebben om mijn collectie te categoriseren, sinds de iPod heb ik die niet meer nodig. De singles-playlist die ik heb samengesteld, is een soundtrack van mijn leven van 1972 tot 1980, een soundtrack die met een druk op het Click Wheel elk saillant deel van mijn jeugd kan oproepen.
En als ik naar de juiste plaats klik, beland ik bij 'Rebel Rebel' van David Bowie, de beste schreeuw van verzamelde pubers die je maar kunt horen, een plaat die mij er op de lieve leeftijd van dertien jaar van overtuigde dat het leven nog zo slecht niet was. Wie weet, dacht ik bij mezelf, misschien kan dit wel het leven voor mij zijn.
Misschien kon ik ook een Space Face zijn.