15. Wat een lange, vreemde iTrip was dat: de beste Amerikaanse automuziek
Hoe Bruce Springsteen en Route 66 het rock-epos opnieuw uitvonden
Er zijn maar een paar leukere bezigheden dan met een cabriolet door een van de Amerikaanse staten met die enorme ruimte cruisen (Texas, Arizona, New Mexico, Nevada, California enzovoort) en dan op dé perfecte radiozender stuiten. De zender die de beste platen voor tijdens het rijden draait, een combinatie van de beste rockplaten die je kent en die je goed vindt, de klassiekers waarvoor je altijd te cool bent geweest om ze zelf te kopen en het beetje afgezaagde materiaal dat je nooit zou kopen, maar dat eigenlijk best goed klinkt als je door de woestijn racet met de wind in je haren. Dit is die radiozender... 'More than a feeling' van Boston,'She sells sanctuaiy' van The Cult, 'Can't get enough' van Bad Company,'Layla' van Derek ft The Dominoes,'The boys of summer' van Don Henley,'Yellow' van Coldplay,'Sweet child o' mine' van Guns N' Roses,'Like a hurricane' van Neil Young, 'Wide open space' van Mansun en ga zo maar door.
Het meeste van dat essentiële materiaal, het materiaal dat op een kolossale, epische manier werkt (dat je er constant aan herinnert hoe belangrijk het is, omdat het zo oud en gerespecteerd is), is gemaakt in de jaren 70, toen rockmuziek de standaard was, het criterium, de orde van de dag. Het was niet spottend, was niet de opvolger van het een of ander, hoefde niet zelfbeschouwend of leuk te zijn, hoefde niet aan het verleden te refereren... het was alleen maar rockmuziek, van het soort dat eigenlijk... rockte. Alhoewel veel daarvan Engels was (Free, Zeppelin, Eric Clapton en The Who), was het meeste van het echt iconische materiaal Amerikaans, muziek die beelden opriep van donkere snelwegen door de woestijn, palmbomen, cinemascopische luchten en liftende schatjes met afgeknipte spijkerbroeken en te strakke T-shirts. De beste Amerikaanse automuziek uit die tijd - ik noem The Eagles, Doobie Brothers, Steely Dan, Meat Loaf en Van Halen - klinkt nog steeds alsof het voor reizen is gemaakt (dat betekent: gemaakt voor comfort, niet voor snelheid) en het klinkt in feite nu nog beter dan toen. Amerikaanse auto's hebben geen versnellingen en de beste Amerikaanse automuziek heeft die ook zelden. Hij staat ofwel in de vijfde versnelling, of hij glijdt door de versnellingen zonder dat je er erg in hebt, moeiteloos bewegend van couplet naar overgang, naar refrein en naar coda als de snelweg door het landschap snijdt.
Vroeger nam ik bandjes op voor in de auto en later stopte ik de cd-wisselaar in de kofferbak vol, maar ik kwam altijd weer uit bij de Amerikaanse automuziek. Ik maakte van die verzamelbandjes waarvan de samenstelling afhing van het moment. Meestal was dat het beste van de nieuwe releases (Suede, The Auteurs en op een gegeven moment ook The Boo Radleys), gemixt met zeldzame blanke soul, Bowie (altijd Bowie), U2, wat vreemde electro, klassieke disco en zelfs een beetje Carpenters. Maar ik haalde mijn rijbewijs pas net voor mijn dertigste. In die tijd was ik er uiteindelijk klaar voor om de Led Zeppelins, Neil Youngs en Steve Millers van deze wereld opnieuw te evalueren. Daarnaast reed ik direct na het rijexamen voor het eerst in Amerika (ik moest een artikel schrijven over de grote joodse ressorts in de Catskills), dus ik associeerde automuziek meteen met grote wegen, grote, uitgestrekte ruimten en grote saloons.
Hetzelfde gold toen ik de iPod kreeg. De geheugenbox is niet alleen succesvol omdat je er je complete muziekcollectie op kunt zetten, maar ook omdat hij portable is. Ik heb echter nooit overwogen om te gaan joggen (dan zou ik te veel hooi op mijn vork nemen), maar je kunt er allerlei speakers op aansluiten en hem overal mee naartoe nemen. De iPod in de auto gebruiken, bleek echter problematisch, in elk geval voor mij. Ik probeerde de iTrip uit. Hiermee kun je je iPod afstemmen op een radiofrequentie en je nummers afspelen via de speakers in de auto, maar de ontvangst was nooit om over naar huis te schrijven. Ik probeerde ook de cassetteversie uit - je sluit de iPod aan op een cassettespeler, die vervolgens fungeert als versterker voor de iPod - maar de geluidskwaliteit was echt slecht (en daarnaast kun je je afvragen hoeveel auto's tegenwoordig nog een cassettespeler hebben). Daarom heb ik een goed passend deck gezocht. De Blaupunkt Bremen MP 74 bleek de perfecte oplossing te zijn. Werkte het? Alleen maar tot in perfectie. Het klonk niet alleen fantastisch (zelfs met gecomprimeerde bestanden), het kon ook gemakkelijk als radio worden gebruikt. Maar dan ben je er nog niet, want ook het draagtoestel paste precies, de lading dragend met een majestueuze eerbied. De iPod stond er rechtop in als een hertenbok of als een heel goed gemaakte cappuccino.
Nu kon ik niet alleen playlists ad hoe maken met daarop alles nieuw en anders (The Thievery Corporation, Maijorie Fair en Mooney Suzuki), maar mijn 'auto-iPod' maakte het ook mogelijk om mezelf helemaal uit te leven met het nog groter maken van verzamelingen uit de jaren 70, nog pompeuzer, nog voller met folterende gitaarsolo's en theatraal kattengejank. Er stonden 122 nummers op mijn 'Drive Time'-playlist en dat aantal kon binnen een paar uur worden opgeschroefd tot 300. Alleen al op mijn playlist van Bruce Springsteen staan al minstens 90 nummers, zo'n beetje alles wat hij ooit heeft opgenomen, of tenminste het beste daarvan.
Wat is er toch met Springsteen? Ik zou hem niet goed mogen vinden, maar dat doe ik wel. In Amerika is zijn roem altijd presidentieel geweest, terwijl wij in Engeland ons er altijd een beetje voor schamen om te genieten van zoiets ondubbelzinnigs, zo prozaïsch, zo ouderwets. Tijdens de jaren 70, toen Springsteen duidelijk nog in zijn beginjaren zat, gebruikte hij vaak een trucje op het podium. Hij gooide zijn wollen muts in de lucht, draaide zich naar het publiek met zijn handen achter zijn rug en ving vervolgens de muts op het moment dat de band het laatste akkoord speelde. Het was flauw, maar legendarisch. Hij was erg slecht tijdens de jaren 80, als een soort opgepompte bonk spieren, de ivnv-held van het tijdperk - 'Ah- one-two-thray!' - met die vreselijke bandana om zijn hoofd en dat constant gemep in de lucht (hij was in feite een Bono en Biyan Adams ineen). Maar met zijn stofzakdunne jukbeenderen en brute arbeiderskracht heeft hij een aantal van de meest fascinerende nummers van de laatste dertig jaar gemaakt.
Er zijn maar een paar mensen die Springsteen een inhalige man noemen, zeker als je hem vergelijkt met de andere iconen van de jaren 80, zoals Prince, Madonna en Michael Jackson. Hij heeft dezelfde carrièreaspiraties als iedere 'artiest' (namelijk onsterfelijkheid), maar hij weet altijd zijn excessen te beperken. Misschien heeft hij daarom wel zoveel succes gehad: proberen de aard van de gewone man vast te houden is een ontmoedigende opgave, maar het is Springsteen elke keer weer gelukt.
Het grootste gedeelte van die dertig jaar heeft hij de aspiraties van de Amerikaanse arbeiders overgoten met een mystieke gloed. Met een veel gehekeld repertoire van nummers die de deugdzaamheid van roze Cadillacs ophemelden, van Jerseymeisjes en ordinaire boerderijen, heeft Springsteen de Amerikaanse psyche op een manier beïnvloed waar Woody Guthrie alleen maar van kon dromen. Neem bijvoorbeeld Born to run, het glorieus opgezette statement uit 1975. Het is de West Side Story op wielen, een meedogenloze sensatiejacht die klinkt als Bob Dylan die door Phil Spector wordt geproduceerd, maar dan veel en veel beter. Je hoefde er slechts één keer naar te luisteren om te weten dat niemand anders dan de eenvoudige Bruce zo geloofde in de bevrijdende kracht van rockmuziek.
De beeldspraak van de auto was cruciaal voor de vroege romantische gedachten over seks en vrijheid. De helden van deze miniparabels waren dichters annex automonteurs: dromers en plannenmakers die doelloos dwaalden door de laagbouw van de industrieparken aan de zelfkant van de maatschappij. Ze waren in 'Jungleland', 'Thunder Road', 'Spirit in the night's greasy lake' of op de beruchte 'Rattlesnake speedway in the Utah desert' (uit 'The promised land'). Het grootste gedeelte van de tijd werd echter doorgebracht aan de kust van Jersey, lauw bier drinkend onder plafondventilatoren in vervallen wegrestaurants, terwijl hun met benzine ingespoten zelfmoordmachines rustig buiten stonden te wachten, zachtjes neuriënd na een reis van 350 kilometer over zo'n tien countrygrenzen. Mijn god, het was echt hard werken om zo rechteloos te zijn.
Bruce zou claimen dat hij nooit een imago heeft gehad, maar je kon moeilijk een andere rockster vinden van wie je zo gemakkelijk een objectieve voorstelling kon maken. Je kunt net zo gemakkelijk de mythe van Springsteen afleiden van zijn uiterlijk als door naar zijn muziek te luisteren. In de begintijd - de lange dagen en donkere nachten van Greetings from Ashbury Park NJ en The wild, the innocent and the E Street shuffle - gaven zijn baard en pooierpet hem de uitstraling van iedere troubadour van de westkust die de aandacht op zich wilde vestigen. Halverwege de jaren 70 begon hij er gewoontjes uit te zien: houthakkersbloes, vaalblauwe jeans, leren jack en motorlaarzen. Hij zag er aan het eind van het decennium misschien wel op zijn best uit, de tijd van Darkness on the edge of town, wat waarschijnlijk nog steeds zijn meest kenmerkende werk is. Samen met vier vijfde van The River is het zijn beste album. Met zijn strakke, uitgemergelde gezicht, T-shirt met V-hals en windjack zag hij er meer uit als Jimmy Dean dan Bobby Zimmerman.
Zijn imago werd vijfjaar later definitief gevestigd door de iconische hoes van Born in the usa van Annie Leibovitz: wit T-shirt met kapmouwtjes, beslagen cowboyriem en Levi's 501 met een rode basketbalcap die uit zijn rechter achterzak hing. Nu ik er twee decennia later naar kijk, is het eigenlijk typisch gay. Maar wie wist dat toen?
Tijdens deze periode werd Bruce een korte tijd omhelsd door de conservatieven. Zij interpreteerden niet alleen de erg kritiserende ironie van Born in the usa verkeerd, maar ze dachten ook dat Springsteen op het podium vergelijkbaar was met de twee chauvinistische marionetten van Sylvester Stallone, Rocky en Rambo (toen Ronald Reagan probeerde zich het nummer toe te eigenen, stak Springsteen daar onmiddellijk een stokje voor). Voor sommigen was dit een makkelijk te maken fout. Springsteen had namelijk overuren gemaakt in het fitnesshonk, waar hij onder begeleiding van een privé-trainer zijn lichaam oppompte tot kleerkastniveau. Maar Bruce exploiteerde nooit zijn mannelijkheid, en alhoewel zijn klassiekers neigen naar het verheerlijken van de mannelijke ervaring, heeft hij evenveel tijd besteed aan het nadenken over zijn eigen mannelijkheid.
Op deze manier is Springsteen nooit een buitensporig geile artiest geweest en je noemt hem niet echt een sexy ster, zeker niet in vergelijking met een Steven Tyler, Marvin Gaye en Kid Rock.
Alhoewel hij het geluk heeft gevonden bij achtergrondzangeres Patti Scialfa, doet zijn modus operandi in de wereld van de liefde mij altijd denken aan Enzo Ferrari toen hij zei: 'Ik ben er altijd van overtuigd geweest dat als een man tegen een vrouw zegt dat hij van haar houdt, hij eigenlijk bedoelt dat hij naar haar verlangt. De enige echte liefde die in deze wereld mogelijk is, is die van een vader voor zijn zoon.' Springsteen is altijd een familieman geweest, zelfs voordat hij er zelf een werd, en zijn plattelandswaarden waren door en door Norman Rockwell.
Hij heeft altijd meer mannelijke fans gehad. Hij sprak bovendien zowel jongens aan die per se ouder wilden zijn als mannen die wensten dat ze jonger waren. Net als de jongens in het boek L'étranger van Camus (een andere puberpassie van jongens), die met een namaakloopje uit de bioscoop kwamen nadat ze een western hadden gezien, zorgden nummers als 'Thunder Road' ervoor dat mannen in een Golf gti dachten dat ze in een opgetunede Thunderbird reden en dat werknemers van een copyshop droomden dat ze over Route 66 scheurden.
Voor mij persoonlijk duurde het jaren voordat ik de klik met Springsteen kreeg. Ik was opgegroeid met een dieet van glamrock, punk en Frank Sinatra en de overdreven pompeuze ijdelheid kwam op mij stom over (hoe kon een schooljongen uit de Home Counties zich identificeren met een staalwerker met liefdesverdriet of een Vïetnamveteraan?). Maar toen ik later naar Amerika ging, bleek het allemaal perfect uit te komen. De ruimte. De lucht. De open wegen. Een groot land vereist grootse muziek en dat is precies de muziek die Bruce Springsteen maakte. Episch. Beeldend. Onbeschaamd onironisch. In tegenstelling tot veel Britse popsterren (Ray Davies, David Bowie, Pete Shelley, Morrissey enzovoort) was Springsteen een man die zijn gevoelens allemaal toonde.
Daar waar punk de alledaagsheid van het stedelijke leven van de lage middenklasse verheerlijkte, hielp Bruce mij eraan te ontsnappen. Bruce zong altijd over 'snelwegen met opstoppingen van gebroken helden die een laatste krachttoer probeerden uit te halen', terwijl ik alleen maar naar de slijterij reed.
In 1987 deed Springsteen een poging om aan zijn eigen omgeving te ontkomen en de mythe te ontkrachten waaraan hij zo lang had gewerkt om op te bouwen. Hij deed dat met het uitbrengen van het bewust bescheiden Tunnel of love, waarmee hij zich distantieerde van zijn enorme schare fans (als Bob Dylan zijn imago kon afbreken, dan kon Springsteen dat zeker). De foto op de hoes versterkte het effect. Zijn sombere zwarte pak en fletse, belachelijke veterdas gaven hem het uiterlijk van een manager van een of andere verafgelegen mobiele cocktail-en-enchiladatoko in het middenwesten, in plaats van een op en top rockgod (hij zag eruit alsof hij uit Paris Texas rechtstreeks Miami Vice was binnengelopen). Letterlijk en figuurlijk waren de hemdsmouwen weer terug, het revisionisme maakte van de superster een aan zichzelf twijfelende nietszeggende man (de plaat is intens intiem, het is zijn meest persoonlijke werk, een 'scheidingsplaat' over zijn mislukte huwelijk met Julianne Phillips).
Tegenwoordig lijken de meeste rocksterren de bulk van hun inspiratie kwijt te zijn na de tweede cd, maar bij Bruce duurde dat twintig jaar, toen hij verhuisde naar de westkust na bijna zijn hele leven in New Yersey te hebben gewoond. Hij richtte de beroemde E Street Band op, trouwde opnieuw, kreeg een hoop kinderen en begon met het schrijven van liedjes over tv-kijken ('57 Channels (and nothin' on')). Hij ruilde de lompe roze Cadillac in voor een herenhuis in Beverly Hills ter waarde van veertien miljoen dollar, parkeerde de beschadigde Chevy uit 1969 voor de dubbele garage, hing zijn cowboylaarzen op en trok zich terug voor een avond met zijn vrouw en een paar flessen Californische chardonnay. Hij deed zich ook te goed aan zelfparodie: rondspringen op het podium met het uiterlijk van een zwerver van Rodeo Drive in strak geperste jeans, zigeunershirt en laarzen met sporen; een rijke man in de outfit van een arme man. Het idee 'Bruce Springsteen' werd behoorlijk waardeloos, en voor mannen boven een bepaalde leeftijd werd hij een stiekem pleziertje, net als het op en neer springen bij een reünieoptreden van Sham 69.
Tijdens de jaren 90 maakte hij de lange, langzame weg terug uit de wildernis. Eerst kwam 'Streets of Philadelphia' (waarvoor hij een Oscar kreeg), vervolgens het door de critici erg goed ontvangen maar moeilijkste album uit zijn carrière, The ghost of Tom Joad uit 1995. Het is een sombere, akoestische cd vol met delicatessen in de stijl van John Steinbeck en Woody Guthrie, ongezoet en zonder kunstmatige kleurstoffen. Er werden in Engeland zo'n 120.000 exemplaren van verkocht, ongeveer een tiende van Born in the usa (ik vind de plaat vreselijk, nog steeds). Het bereiken van de middelbare leeftijd werd vier jaar later gevierd met een van alle toeters en bellen voorziene reünietour met de E Street Band, samen met de release van Tracks, een box met vier cd's van hoofdzakelijk afgekeurd materiaal. Daar werd weer een samenvatting van uitgebracht, 18 Tracks. Hierop stond een bewerkte versie van 'The promise', een nummer dat hij voor Darkness on the edge oftown had geschreven en opgenomen, maar dat twintig jaar op de plank was blijven liggen totdat hij besloot wat ermee moest gebeuren. Door sommigen wordt het beschouwd als het beste nummer dat hij ooit heeft geschreven en de trieste romantiek ervan ('two-bit bars', 'broken spirits' en 'broken cars', kunt u nog meer clichés uit uw mouw toveren, meneer Springsteen?) was een geheugensteuntje voor de fans dat hij als de beste de Amerikaanse pulpervaring bij elkaar kon voegen. Het kan een roddel van mijn kant zijn, maar ik vind nog steeds dat het beste nummer van Springsteen eigenlijk is geschreven door Tom Waits. Het gaat om 'Jersey girl' dat op Live/1975-85 staat, en vergeet ook niet dat het beste nummer van The Eagles ook al door Waits is geschreven,'01'55' van On the border.
Toen in 2002 werd aangekondigd dat Springsteen voor het eerst sinds Born in the usa een nieuwe cd met de E Street Band zou gaan opnemen, werd dat met 'gemengde gevoelens' (lees: negatief) ontvangen. Sommigen zeiden dat Springsteen alleen maar een auto-ongeluk nodig had om zijn muze terug te vinden, maar uiteindelijk was het de aanval op de Twin Towers en alles wat daarna gebeurde. Met uitzondering van een vuistvol vreselijke, met nepdiamanten overladen countrynummers, had de popcultuur tot aan The rising geworsteld met de vraag hoe ze op terroristische aanslagen moesten reageren, alsof het gebeuren zelf op de een of andere manier onaantastbaar was. Het was dus misschien alleen maar vanzelfsprekend dat de veruit beste verteller van de 'grandioze' gewone ervaringen van de rock zelf het heft in handen moest nemen. Voor wat het waard is, The rising is een erg goede cd, waarschijnlijk de beste sinds Tunnel of love en zeker met meer bezieling (hij bevat meer energie en passie dan tien cd's van Starsailor). Ironisch genoeg staan er ook twee van de beste vakantieplaten op die je ooit zult horen,'Waiting on a sunny day' en 'Let's be friends'.
De Bruce Springsteen van de 21e eeuw is veel rijper dan hij kon zijn, en veel behoedzamer over de geldigheid van de rockmythe. De portretten van Annie Leibowitz en de Messiasachtige poses kunnen dan wel voorbij zijn, maar zijn geloof in de bevrijdende kracht van popmuziek blijft absoluut. Met name als bij die bevrijding op de een of andere manier een grote Amerikaanse auto hoort.
Nadat ik er meer dan twintig jaar over had gefantaseerd, reed ik uiteindelijk in 1994 over de Free Love Freeway, helemaal van New York naar Los Angeles, via Philadelphia, Washington, Nashville, Memphis, Oklahoma City, Amarillo, Albuquerque en Las Vegas. Alles bij elkaar een twee weken durende spoedcursus in een monolithische omgeving en met de gastvrijheid van het platteland. De bedoeling was om naar Texas te rijden en van daar via Route 66 naar California, helemaal tot aan het strand. Ik ging met mijn vriend Robin en terwijl we onszelf voor de gek hielden door te zeggen dat we het grote onbekende gingen ontdekken, wilden we eigenlijk het plezier meemaken van het luisteren naar harde rockmuziek in grote Amerikaanse auto's. Ramen naar beneden, voeten op het dashboard en de radio aan (zoals het in 1977 voortdurend door Jonathan Richman werd gezongen). Ik had de route maandenlang voorbereid en als de altijd pietlutterige musicoloog had ik nog meer tijd besteed aan het maken van de cassettes voor onderweg. Ik had een 'Leaving New York'-tape gepland (wat had ik een voorspellende gave, zo'n tien jaar voor het nummer van rem), de altcountrytape voor de lange rit door de Blue Ridge Mountains (Gram Parsons, Rockingbirds, Byrds en Stan Ridgeway), de doo-woptape voor de wegrestaurants en de goedkope motels in Tennessee en een scheurende Cl 20- tape vol pure, puike jaren 70 California-style lullenrock. Ik had nummers voor elke stap van de route: 'Philadelphia freedom' van Elton John, 'Leaving Las Vegas' van Sheiyl Crow, 'Hoover Dam' van Sugar,'Is this the way to Amarillo?' van Tony Christie, 'Cars&Girls' van Prefab Sprout ('Albuquerque!') en een groot blok hout, of stam van The Joshua Tree. Maar omdat ik helemaal opging in het rijden over Route 66, realiseerde ik me pas later dat Wichita (dat ik niet bezocht) slechts zo'n 450 kilometer te noorden van Oklahoma City lag (dat ik dus ongelukkigerwijze wel bezocht). Ik kon daarom dus niet door de stad rijden terwijl ik luisterde naar de versie van Glen Campbell van het prachtige 'Wichita lineman' van Jimmy Webb, wat overigens een van de beste tien platen aller tijden is. Toen ik in 1990 door California reed, stopte ik dicht in de buurt van San Fransisco om de weg te vragen. Ik in het echt 'Do you know the way to San Jose?' vragen...
Robin en ik hadden meer dan tien jaar lang niets samen gedaan (om dit goed te maken en te compenseren, was hij drie jaar later getuige bij mijn huwelijk). Hij was net artdirector van Vogue geworden, terwijl ik zo'n zes maanden bij The Sunday Times Magazine zat. Dit was onze eigen Two-Lane Blacktop, onze slapstickuitvoering van Thunderbolt & Lightfoot, The odd couple goes west. Robin is de enige man die ik ken die nog humeuriger is dan ik ben. Toen we op een ochtend in april samen in het Time Café in New York zaten, slechts uren voor het begin van onze trip, tikte hij me op de arm en zei: 'Ik wil aan het einde van deze trip net zoveel mensen kennen als bij het begin. Als je twijfelt, stel me dan niet voor.' Terwijl ik de hele 'Have a nice day'-cultuur van Amerika had omarmd, had Robin precies de tegenovergestelde overtuiging: 'Zit de bediening erbij inbegrepen? Kan ik daar dan een beetje van krijgen?'
We discussieerden veel onderweg, hoofdzakelijk over muziek. Ik kende Robin sinds we samen bij i-D werkten, sinds de dagen van de feesten in de pakhuizen en de clubcultuur. In die tijd was het werken bij een stijlblad een paspoort voor perifere roem en een uitnodiging om je overal ter wereld slecht te gedragen. Ik belde hem een keer om vier uur 's ochtends vanuit mijn hotelkamer in Toronto (geheel volgens de aard van onze vriendschap) om: a. hem wakker te maken; b. hem te vertellen dat ik dronken was, wat ik inderdaad erg luidruchtig deed. In die tijd waren we het nooit eens over muziek. Hij vond dat ik te gemakkelijk te imponeren was, ik vond altijd dat hij te doodgewoon was (hij vond Deep Purple nog steeds goed, in 's hemelsnaam, en hij had nog steeds een exemplaar van Made in Japan).
Toen we de dertig waren gepasseerd, vertelde hij me dat hij genoeg muziek had gehoord en dat hij echt niet meer wilde horen. 'Goed, maar genoeg,' zei hij, een uitdrukking die hij vaak bezigde om zijn relatie met wederzijdse kennissen te omschrijven. En elke keer als ik doorzeurde over de geneugten van Suede, Oasis of Pulp, keek hij me alleen maar minachtend aan en opperde dat ik weigerde volwassen te worden. Natuurlijk had ik een beroepsmatige interesse in nieuwe muziek, maar ik had ook een intens persoonlijke (en daarnaast was ik behoorlijk geobsedeerd om niet al te cynisch over te komen; cynisme is een karaktertrek die ons omhult naarmate we ouder worden, of we het leuk vinden of niet, en ik heb het nooit nodig gevonden om er voortijdig mee te beginnen, zoals veel journalisten die ik ken wel hebben gedaan). En zo waren mijn passies bij Robin aan dovemansoren gericht. Als ik begon uit te leggen waarom bijvoorbeeld Sugar zo verfrissend was, keek hij me aan met de gelaten verbijstering van een toegeeflijke ouder wiens kind van vijfjaar net de vingers in het stopcontact heeft gestoken.
Heel eerlijk weet ik niet eens zeker of hij wel zo gek op muziek was. Hoewel hij wel een paar tienerobsessies heeft gehad (hij is de enige man die ik ooit heb ontmoet die elke elpee had van de Sensational Alex Harvey Band en hij kon letterlijk de gehele openingsmonoloog citeren van 'Diamond Dogs' van Bowie), denk ik dat hij het allemaal een beetje onnozel vindt. Toen ik hem in 1991 in een vlaag van vergane modieuze ironie meenam naar een optreden van Rod Stewart in Wembley Arena, draaide hij zich na vier nummers naar mij toe en zei zonder zich ook maar een beetje te schamen: 'Kunnen we nu gaan? De leren broek van Rod begint me te plagen.'
Het enige waar we het hartgrondig over eens waren, was
Bruce, omdat er met Bruce geen ambiguïteit bestond. Bruce was puur, een onvervalste 12-sterrenmacho, en we luisterden het meeste naar Bruce toen we over Route 66 raceten, onszelf voorstellend met stetsons van gekamd suède op het hoofd en in T-shirts met kapmouwtjes.
En Route 66? Nou, zoals het met onverwoordbaar leuke reizen gaat, is het zowel een van de beste als een van de langste. Zoals dat vaak met autoreizen gaat, kun je het nergens aan toetsen. US Route 66 werd sinds de opening in 1962 in het Amerikaanse publieke bewustzijn gestampt. Het werd al snel bekend als de hoofdstraat van Amerika. De weg loopt helemaal van Chicago in het noordoosten tot aan Santa Monica Beach aan de westkust. Als een slang kronkelt hij door acht staten (Illinois, Missouri, Arkansas, Oklahoma, Texas, New Mexico, Arizona en California). Deze sliert van beton en asfalt was ooit Amerika's favoriete verkeersweg, waarop miljoenen toeristen hun stalen rossen uit Detroit voortduwden, op zoek naar een nieuwe wereld of simpel voor de ultieme wegervaring.
De weg kon als de beste grote aantallen mensen vervoeren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd hij gebruikt om miljoenen troepen te verplaatsen, terwijl hij een decennium eerder een vluchtroute was voor pelgrims die in grote aantallen vluchtten naar de geurende palmen en het optimisme van California. Route 66 werd verbonden aan de Grote Depressie, beroemd verwoord in The grapes ofwrath van John Steinbeck (hij hernoemde de weg The Mother Road) en ook in de liedjes van Woody Guthrie.
Maar Moeder is niet meer wat ze ooit was, en sinds de route zijn rechten werden ontnomen, zijn zowel het verkeer als de mensen afgenomen tot het huidige stroompje. Het best bekende traject (van Oklahoma naar Los Angeles) is nu overgenomen door de Interstate 40, die grotendeels langs de oude 66 loopt, waardoor zijn onafhankelijke status een aanfluiting is geworden. Nu rijdt er slechts een aantal auto's over, bestuurd door mensen die niet veel haast hebben. Zoals Michael Wall schrijft in Route 66: The Mother Road: '66 is voor mensen die tijd heilig vinden.' En dat geldt nog steeds.
De weg snijdt een baan door drie van de acht bioregio's van het land, door de Great Plains en het Colorado Plateau. Hij loopt ook voorbij de Mississippi, de Grand Canyon, de Hoover Dam en het Joshua Tree-bos, over bergen, door woestijnen, over vlakten en door ravijnen. Als je Amerikaanse geschiedenis wilt, dan heeft The Mother Road het in overvloed.
De weg heeft ook geschiedenis gemaakt en tijdens de jaren 60 heeft hij zelfs zijn eigen tv-serie gehad. In 120 afleveringen van Route 66 reisden twee tieners, die Buz en Tod heetten, over het traject in hun opgetunede Corvette.
Hij heeft ook een eigen lied. Maar '(Get your kicks on) Route 66' was nooit een overgangsrite voor pubers, geen soapopera voor tienerdromen uit het einde van de jaren 50 en geen autoklassieker uit het begin van de jaren 60, zoals '409' van The Beach Boys was. De gezongen wegenkaart van Troupe, geschreven in 1946 en beroemd geworden door Nat King Cole, heeft geholpen de weg bekend te maken, net als Route 66 hem heeft geholpen bij het schrijven van het nummer. Sinds die tijd is het nummer door heel veel artiesten opgenomen, van Chuck Beny en The Rolling Stones tot Mei Tormé en Depeche Mode.
Ooit kon je alleen over de weg rijden door een exemplaar van het boek van Jack Rittenhouse, Route 66 Guidebook, te kopen, net als het liedje van Troupe in 1946 geschreven. Dit was de eerste gids over een transcontinentale hoofdweg. Het was een combinatie van historische data, weginformatie en accommodatie. Drieduizend exemplaren werden a één dollar verkocht via boekwinkels, krantenkiosken, cafés en 'toeristenparken' (niemand noemde ze in die tijd motels) die aan de route lagen. Rittenhouse maakte verscheidene verkenningstripjes... 'Op mijn laatste trip moest ik de omgeving inspecteren,' schreef hij ter gelegenheid van de herdruk in 1988, 'dus ik reed van zonsopgang tot de avondschemering met een snelheid van tachtig kilometer per uur. In die tijd bestonden er nog geen cassetterecorders, dus moest ik notities maken op een groot geel schrijfblok dat op de stoel naast me lag. Elke avond haalde ik mijn draagbare typemachine tevoorschijn en typte ik mijn notities uit.'
Het rijden over Route 66 is een stap terug in de tijd doen om een tijdperk te herleven toen reizen nog steeds een avontuur was en geen noodzaak. Een tijdperk waarin de auto nog koning was. Mijn persoonlijke roadmovie startte in Oklahoma en nam me helemaal mee naar Santa Monica en Palisades Park. De ervaring om over het lege, eenzame Romeinachtige asfalt naar de Grote Oceaan te rijden, is niet te vergelijken met een andere ervaring in Amerika en hij moet daarom ook worden gekoesterd.
Het lange stuk weg door New Mexico, Arizona en California brengt het gevoel het sterkst over van hoe het geweest moet zijn om de grote oversteek in de jaren dertig te maken: stadjes eindigen voordat ze echt zijn begonnen, vervagend in het struikgewas. Arizona is een maanlandschap van monstrueuze afmetingen, waar het asfalt van Route 66 doorheen gaat als een donkergrijze pijl. In de buurt van Winslow ligt een haveloos klein gedeelte van de oude route waar aan beide kanten van de weg nog steeds de telegraafpalen boven de horizon uitkomen als oude mannen die over de zee uitkijken.
Winslow zelf is onsterfelijk geworden door 'Take it easy', de slaapverwekkende klassieker van The Eagles ('I'm standing on the corner in Winslow Arizona, It's such a fine sight to see...'). In feite komt de gedateerde sound van FM-rock uit de jaren 70 pas echt goed tot zijn recht als je door het hart van Arizona rijdt: Steely Dan, Lynyrd Skynyrd, The Edgar Winter Group, The James Gang en de rest. Dit, gecombineerd met de treurige doo-wop uit de hoogtijdagen, vormt de soundtrack die de omgeving vereist, de muziek van een perpetuum mobile. Hiphop heeft hier niet zoveel te zoeken, noch het schalkse rollenspel van de in eigen beheer uitgebrachte postpunkschatjes. En wat britpop betreft, vergeet het maar. Als je door de onvruchtbare, amarante vlakten van Arizona rijdt, heb je behoefte aan de exponentiële sonische architectuur van Pink Floyd of Crazy Horse en niet aan The Beastie Boys, Scritti Politti of Blur.
In Arizona is ook het langste stuk ononderbroken weg te vinden, tussen Seligman en de Coloradorivier in Topock, zo'n vierhonderd kilometer. Dit gedeelte is ook een van de mooiste en een van de meest bezochte gedeelten. Deze streek kan je zorgeloos maken door eenzaamheid: gespleten ravijnen, ruwe woestijn en wilde begroeiing. 'Soms brengt het rijden door deze streek aan het eind van een lange dag een oud Duits woord bij je naar boven, sehnsucht,' schrijft Tom Snyder in The Route 66 Traveller's Guide and Roadside Companion. 'Het heeft geen equivalent in het Engels, maar het staat voor een verlangen, een behoefte om terug te keren naar een plek waar je nog nooit bent geweest.' Wat in feite precies is wat de beste popmuziek bij iemand naar boven haalt.
Amerikaanse hoofdwegen veranderen altijd, worden altijd omgeleid, opnieuw gegroepeerd en opnieuw aangelegd. Sommige verdwijnen zomaar. Route 66 verloor zijn officiële bestaan op 27 juni 1985 toen de nationale organisatie van hoofdwegautoriteiten de officiële status introk. Zestig jaar na de geboorte werden de hoofdweg zijn kenmerkende borden en tekens ontnomen. Zijn plaats werd ingenomen door verschillende zesbaans Interstates. Niet alles van de route is blijven bestaan, sommige delen zijn afgesloten, sommige delen zijn vernietigd en andere delen zijn hopeloos vervallen door het gebrek aan onderhoud. Maar het is nog steeds mogelijk om met behulp van nieuwe gidsen en oude kaarten stukken van de oude weg te vinden.
In Seligman kwamen we langs een kapper annex platenzaak annex Route 66-souvenirwinkel. De tent werd gerund door een Mister Angel Delgadillo, een uitgelaten oldtimer die voortdurend ons gesprek onderbrak om zich tot zijn klanten te richten ('Ben je nog steeds aan het knippen, Angel, of wat ben je aan het doen?'). Op de 3.500 kilometer lange Route 66 kun je heel veel van dit soort winkeltjes vinden, evenals vele cafés, bars en restaurants die zo uit het verleden lijken te komen, en honderden kleine kruideniers en benzinestations met het officiële teken van Historie Route 66 op de ramen. De weg heeft geen toestemming gekregen om te sterven en hij wordt ook niet gigantisch geëxploiteerd. Hij wordt dierbaar herinnerd door mensen die echt geven om zijn nalatenschap.
We vonden net buiten Winslow onze eigen heilige graal. De zon zakte langzaam als een belofte voor een volle, donkere zonsondergang, toen we over de hoofdweg in de richting van Two Guns scheurden. In de verte kon je de Juniperbergen door de horizon zien snijden als tranen van lichtblauw wc-papier. Toen we in die richting gingen, zagen we aan onze linkerkant een verlaten drive-in, eenzaam tussen de rotzooi, en de vervormde schaduwen strekten zich helemaal uit tot aan de stad. Ik voelde me plotseling een extra acteur in American graffiti, zittend op de handgemaakte zitting van mijn Hot Rod, met mijn rechterarm met kapmouwtje om mijn meisje heen, terwijl mijn vetkuif langs de achteruitkijkspiegel wrijft en 'Runaway' van Del Shannon uit de dashboardspeaker dendert.
Hier lag de echte spirit van Route 66 in al zijn vergane glorie. Net als de weg zelf, was de Tonto Drive-In een symbool van het glorieuze verleden van Amerika, een bewijs van nieuwe grenzen, de vrijheid om te reizen en de gedemocratiseerde gemotoriseerde droom uit de jaren 50, toen een auto nog behoorde tot het geboorterecht van iedere Amerikaan. Deze verlaten kathedraal die stoïcijns en trots in de roodbruine zonsondergang stond, was letterlijk het einde van de weg. Plotseling leek California - met alle beloften van eeuwige jeugd en 'twee meisjes voor iedere jongen' - heel, heel ver weg.
Toen ik uiteindelijk in Los Angeles aankwam, bracht ik vier dagen door in de Sunset Marquis, waarna ik verhuisde naar het Chateau Marmont. Daar verspilde ik tien dagen met het door de lobby lummelen met mensen als Spike Lee, Julia Roberts en Helmut Newton, in afwachting van een interview met Shirley MacLaine. Een poosje later was mijn vriend en toekomstige collega bij GQ, John Naughton, in LA om Hught Grant te interviewen ter gelegenheid van de aanstaande release van Four weddings and a Juneral. Na het interview, dat veel oprechter was dan gebruikelijk, vroeg Grant, die een relatieve vreemdeling in LA was, aan John of hij meeging om een biertje te drinken. John bedankte en zei dat hij snel naar zijn hotelkamer moest om het artikel naar Londen te sturen. Het zou gemakkelijker zijn om aan te nemen dat John weigerde omdat hij misschien wel helemaal geen zin had om met Grant samen een biertje te drinken, maar de waarheid was dat hij liever een verlengd bezoekje aan Tower Records wilde brengen om daar een paar honderd dollar te spenderen aan obscure cd's
van Badfïnger. Daarom moest Hugh Grant zich die avond zelf vermaken, waardoor hij een paar uur later werd betrapt met zijn lui in de mond van Divine Brown.