25 * Maggie Gallacher

 

De volgende week ging zij iedere dag vroeg in de ochtend de deur uit om pas heel laat ’s avonds weer thuis te komen, en toen ze donderdagavond weer laat was, vroeg Annie: ‘Zeg es, wat is er aan de hand? Maak je overuren?’ en ze antwoordde: ‘Zoiets dergelijks.’

‘Je voert iets in je schild, vertel op.’

‘Ik zal het je morgen vertellen,’ zei Maggie.

‘Is er wat met madame Hevell?’

Of er wat met madame Hevell was? Nou, dat was er zeker!

Rodney zei diezelfde avond: ‘Ik ga d’r morgen uit, Maggie,’ en zij antwoordde: ‘Ik zou geen haast maken, d’r is tijd genoeg. Je weet wat de dokter gezegd heeft, voorzichtig aan doen.’

‘Ik heb weken voorzichtig aan gedaan,’ zei hij rustig. ‘Ik moet toch een keer beginnen.’

‘Nou, zoals je wilt,’ zei ze en hij keek haar aan, verbaasd door een soort droefheid die uit haar manier van doen sprak, maar niet een droefheid die met hem verband hield.

Toen werd het zaterdag. Ze ging werken deze zaterdag, zei ze, maar ze zou om vijf uur thuis zijn.

Om zeven uur was zij nog niet thuis, om acht uur nog niet. Rond half negen zeiden Rod en Annie tegen elkaar: ‘Er is iets aan de hand, er is de hele week al iets gaande. Heeft zij iets tegen jou gezegd?’

‘Nee, Annie.’ Hij schudde zijn hoofd.

Zij keek naar hem. Hij zat in zijn pyjama en kamerjas op de rand van het bed en ze zei: ‘Maggie is veranderd, weet je, Rod,’ en hij antwoordde: ‘Ja. Ja, ik weet het, Annie.’

‘Niemand had ooit gedacht waar zij wel niet toe in staat zou zijn.’

‘Nee, niemand.’

‘Ik verwijt je niets, Rod.’

Hij keek naar haar op. ‘Je hebt er anders het volste recht toe.’

Ja, Annie had het volste recht om hem verwijten te maken, iedereen had het recht om hem verwijten te maken. Toch zouden al hun verwijten niet opwegen tegen het gewicht van de schuld die hijzelf voelde. Waarom moest een mens eerst zo’n hel doormaken voor hij de dingen duidelijk zag, voordat hij zichzelf herkende zoals hij was? Maar hij had gedacht dat hij het wel wist. Hij was Rodney Gallacher, de grote jongen, die wist wat hij van plan was, hoe hij zijn doel bereiken moest en welke afsnijweggetjes hij nemen moest om er eerder te komen. Maggie was een obstakel geweest op zijn weg naar boven. De dag dat hij met haar voor het altaar was neergeknield had hij haar gehaat en het hele zooitje, inclusief pater Stillwell en pater Armstrong, omdat zij hem hadden opgezadeld met dat domme lacherige wijf. Later was het allemaal erg meegevallen, zij werkte hard, zowel in huis als op de fabriek en zij had zijn verlangens meer dan bevredigd omdat zij gek op hem was. Met het verstrijken der jaren had hij tot zijn genoegen gemerkt dat zij een soort steun voor hem kon zijn. Wanneer hij zich de hele dag had afgebeuld, was zij thuis en wachtte op hem als een moeder die hem warm hield, als een vrouw die hem voedde en als een minnares die hem beminde. Na een paar jaar was het hem eigenlijk best zo, hij had niet zo slecht zaken gedaan met haar. Ze stelde weinig eisen, een huis en kinderen. Hij kon ’s avonds weggaan zonder dat zij vragen stelde, alleen kregen zij ruzie wanneer hij dronken thuiskwam. Ruzie hadden zij vaak gehad; om welke dingen zij ruzie hadden gehad, wist hij niet meer. Eén van de dingen waar hij nu verbaasd over stond was dan ook haar rustigheid. Vroeger had hij eens gehoord dat gezette mensen die makkelijk waren in de omgang nooit woedebuien kenden, maar bij haar had hij geleerd dat veeleer het tegendeel waar was, en vreemd genoeg had hij haar meer gerespecteerd wanneer zij hem te lijf was gegaan. Hoe vaak had hij haar niet een klap verkocht! Hij boog zijn hoofd toen hij eraan dacht.

Toch was hij gedurende al die jaren met haar nooit van haar gaan houden; hij had nooit echt van iemand gehouden tot hij Rosamund de Ferrier ontmoet had. En het gevoel dat hij voor haar gekoesterd had, was dat liefde? Die vraag had hij zichzelf talloze malen gesteld, de laatste jaren. Wat was dat eigenlijk, liefde? Geboeidheid? Dat was het hoofdbestanddeel geweest van zijn gevoelens voor Rosamund de Ferrier, als een konijn tegenover een slang. Maar weet een konijn dat het ding dat voor hem kronkelt een slang heet? Een konijn zou het geen enkele naam kunnen geven, maar zich slechts machteloos voelen en wachten tot het verslonden werd. Ook hij was verslonden maar later weer uitgespuwd. In gedachten zag hij haar gezicht als dat van een slang voor zich. Kon liefde, of kon geboeidheid door vernedering vernietigd worden? Als dat waar was, dan was zijn liefde voor haar snel verdwenen, verdronken in een zee van zelfverachting.

In die eerste dagen had hij niet aan Maggie willen denken want wanneer hij dat deed, kon hij niet anders dan zichzelf als een enorme idioot zien. Hij had niet verder gekeken dan zijn neus lang was en was blind zijn eigen verlangens gevolgd. De vervreemding van de rest van de familie deed hem toch geen pijn; hij had niet het gevoel dat hij veel aan hen verloren had. Toen hij helemaal alleen en berooid achterbleef, was er maar één persoon aan wie hij dacht, degene die voor hem een soort drieëenheid geweest was; daarbij had hij zichzelf leren zien als een man, een man die niet zijn verstand gebruikte, een nietsnut, die tot maar één enkel ding in staat was: het opbouwen van een zaak. En zelfs dat kon hij niet behoorlijk. Met de jaren had hij geleerd dat er vele sluipweggetjes waren en om die te bewandelen moest je nu eens geld betalen, dan weer een ander een dienst bewijzen door hem bij een stemming te steunen of bij gelegenheid te doen of je niets gezien had.

Het kwam hem nu vreemd voor dat hij het zo ver geschopt had in de zakenwereld met zo weinig verstand, want je verstand werd eerst recht getoetst wanneer het erop aankwam anderen te beoordelen naar hun waarde. Hij had Rosamund de Ferrier beoordeeld en gemeend dat zij een geschenk uit de hemel was; hij had Maggie beoordeeld en gemeend dat zij in alles te kort schoot. Niettemin zou iedere man gereageerd hebben zoals hij gedaan had op die avond dat zij de hertog gezegd had dat hij de pot op kon. Hoezeer hij vernederd was had hij pas gemerkt toen hij zijn dieptepunt bereikt had, dat het hem minder zou kunnen schelen als Rosamund hem op dat moment zag dan wanneer Maggie hem zien zou. En zij had hem gezien. Hij had naar haar staan kijken vanaf de muren van dat half gesloopte pakhuis; wanneer hij ooggetuige was van de Wederopstanding zou hij niet verbaasder hebben kunnen zijn.

Daarna was hij weggevlucht uit het noorden en hij had gezworen nooit terug te zullen keren; maar na zes maanden was hij er weer, in ieder geval in de streek. Waarom? Hij kon voor zichzelf die vraag niet beantwoorden.

Vóór de avond dat hij dacht dat het met hem gedaan was, had hij haar driemaal gezien, maar nooit als de Maggie die hem vertrouwd was; zelfs gedurende de vele weken dat hij nu bij haar in huis was, had hij nog geen glimp van haar opgevangen. De enige vage herinnering aan haar was van kerstavond toen ze bij hem gekomen was en zijn hand had vastgehouden en toen zij ruzie had staan maken met de dokter. Dat was Maggie.

Hij had tegen zichzelf al verscheidene malen gezegd dat hij hier z’n spullen moest pakken en verdwijnen. Hij hield het niet langer uit om hier te leven van haar liefdadigheid en het medelijden in de ogen van zijn familie te zien. Er was één ding dat hij onverbiddelijk onder ogen moest zien: niet alleen hij was veranderd, zij ook. Het was ironisch dat de gevoelens die hij nu jegens haar koesterde ongeveer dezelfde moesten zijn als die zij vroeger jegens hem gekend moest hebben. Ook merkte hij dat haar gevoelens voor hem net zo lauw waren als de zijne vroeger voor haar. Toch was zij medemenselijk en ontfermde zij zich geheel over hem, het was een deel van haar natuur, zo was zij geboren. Onder de oppervlakte bleef misschien Maggie voortbestaan, maar dan wel onder een dikke laag vernis. Misschien kon je in plaats van vernis beter zeggen, bepantsering en hij wist dat hij, zoals hij nu was, er niet doorheen zou kunnen dringen. Hij zou het in ieder geval, nu hij er zo aan toe was, niet willen. Kwam zijn oude kracht maar terug... ‘Sorry, wat zeg je, Annie?’

‘Ik zei dat ik de winkel op ga bellen.’

‘Is die niet gesloten?’

‘Niet als zij daar is.’

Hij bleef zitten wachten tot zij terug zou komen. Toen ze weer in de deuropening verscheen zei ze: ‘Geen antwoord... Zal ik Willie opbellen?’ Langzaam antwoordde hij: ‘Laten we nog even wachten.’

Na een kwartier stond hij op, rechtte zijn rug en zei: ‘Misschien heeft ze een ongeluk gehad.’

‘Dan zouden ze het ons toch hebben laten weten? Ze... ze heeft altijd d’r papieren bij zich.’

Hij boog zijn hoofd; er waren ook ongelukken waarbij er geen papieren overbleven. Hij voelde zich angstig en misselijk. Hij ging weer zitten. ‘Bel Willie maar op.’

‘Zal ik het maar doen?’

Hij knikte naar haar.

‘Als ze thuiskomt en merkt dat ik paniek heb veroorzaakt, wordt ze woedend. Ik... ik ga nog één keer bij het hek kijken.’

Juist toen Annie aan de straat kwam, kwam Maggie eraan en zij stapte opzij om de auto doorgang te verlenen. Maar nog voor hij stopte, stond ze al bij het raampje en vroeg pinnig: ‘Waar kom je vandaan, als ik vragen mag?’

‘Houd je rustig.’

‘Rustig! We waren hartstikke ongerust om jou. Weet je hoe laat het is, het is al over tienen.’

‘Ik heb het druk gehad.’ Ze wilde de deur opendoen en zei: ‘Laat me eruit.’

Annie liet haar uitstappen en begon toen weer: ‘Waarom heb je ons niet gebeld?’

‘Dat kon niet, ik werd opgehouden.’

‘Wat is dat voor flauwekul, opgehouden? Je kunt toch zeker wel even bellen als je opgehouden wordt?’

‘Ik was bij Muriël, zij heeft geen telefoon... nog niet.’

‘Er bestaat ook nog zoiets als een telefooncel.’

‘Hou toch op met schreeuwen, ik ben moe.’

‘Jij bent moe? En wat dacht je van ons? Hij daar...’ Ze wees met haar duim naar het huis. ‘Hij was verschrikkelijk ongerust.’

‘Nee maar!’ Maggie klonk koud en Annie gromde kwaad terug: ‘Je moet nou toch echt es een keer ophouden met die poppenkast. Jij weet en ik weet en hij weet dat het zo langzamerhand eens uitgepraat moet worden, hij moet weten waar hij met je staat.’

‘ANNIE!!’

Zij stonden naast de auto; hun gezichten werden verlicht door de binnenverlichting daar Maggie de deur niet dicht had gedaan. Haar stem daalde en ze zei: ‘Ik ben moe. Ik heb de hele week al van alles en nog wat uitgepraat... dat is eindelijk voorbij, uit.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Ik ben uit de zaak gestapt.’

‘Mijn God! ’t Is niet waar!’

‘Ja, wel. Ik ben ermee gestopt.’

‘Maar waarom?’

‘Ach, Annie.’ Maggie maakte een ongebruikelijk gebaar door haar hand op Annies schouder te leggen en haar stevig vast te grijpen. Haar stem klonk zacht en vermoeid toen ze zei: ‘Je weet hoe ik ben, en je weet ook hoe hij is. Zoals het nu is, zou hij het nooit kunnen verdragen.’ Zij schudde haar hoofd. ‘Rod niet.’

Annies lippen beefden en ze knipperde met haar ogen. ‘Maar... maar dat je het opgeeft nadat je zo hard gewerkt hebt, je had eindelijk naam gemaakt.’

‘Wat is een naam, Annie?’

Zij keken elkaar aan; toen zei Maggie: ‘Ik wil iets drinken, iets warms. Wil je wat koffie voor me maken, met een scheut cognac erin?’

‘Tuurlijk, Maggie.’

Samen liepen zij naar binnen, de keuken in waar Annie zei: ‘Ga jij maar naar binnen om met hem te praten. Ik kom het zo wel brengen.’

Terwijl ze de woonkamer doorliep, deed ze haar jas uit. Haar hoed gooide zij op een stoel. Ze opende de deur van de slaapkamer en hij stond daar bij het voeteneinde van het bed. Hij zag er dun en mager uit, zijn zwarte haar, hier en daar grijs geworden, deed de witheid van zijn huid sterker uitkomen. Hij ademde zwaar alsof het hem moeite kostte de lucht naar binnen te zuigen. Hij wilde iets gaan zeggen maar zijn onderkaak viel open en zijn lippen bewogen zonder geluid. Toen slikte hij en vroeg: ‘Heb je ergens vastgezeten?’

Het viel haar op dat hij geen Maggie zei. Voor het eerst sinds zij weer samen waren had hij niet haar voornaam genoemd, terwijl hij tegen haar sprak.

‘Je moet in bed gaan liggen,’ zei ze. ‘Vooruit, ga liggen.’ Ongeduldig schudde hij zijn hoofd. ‘D’r is niks met mij, ik voel me prima. Waar bleef je zo lang?’

‘Ga zitten,’ zei ze. Ze liep op hem toe maar raakte hem niet aan. Hij draaide zich om en liep onzeker naar de stoel en ze keek rond op zoek naar een stoel die zij voor hem neer kon zetten, maar veranderde van gedachten en ging op de rand van het bed zitten, tegenover hem.

Zij keek naar de handen op zijn knieën, die grote handen, even gerimpeld als zijn gezicht en even groot en fors gebouwd. Doordat hij steeds zijn vingers bewoog merkte zij dat hij gespannen was.

Ze liet bijna haar lichaam inzakken maar zij stond het niet toe. Dat zou zij nooit meer doen. Ook had ze zich voorgenomen om voortaan altijd goed gekleed te gaan. Zij had aan madame Hevell beloofd dat zij klant zou blijven, in ieder geval klant van de winkel in de Floutstraat.

‘Is er iets mis?’

‘Nee, er is niks mis, Rod. ’t Is alleen dat ik m’n baan heb opgegeven.’

‘Wat?’ Het klonk onduidelijk en fluisterend.

‘Ja, dat was waar ik de hele week druk mee bezig ben geweest, en met nog iets anders.’

‘Maar waarom? Je had juist zo’n succes.’

‘O, ik weet het niet, Rod.’ Ze liet haar hoofd vallen. ‘Het is erg vermoeiend, en de mensen die je ontmoet, dat is niet altijd het soort dat je graag tegenkomt.’ Ze lachte half. ‘Ze willen de beste kleren voor een paar stuivers en ze schamen zich ervoor dat ze het tweedehands kopen... O’ - zij sloot haar ogen en lachte zachtjes - ‘dat woord mag je niet eens gebruiken, tweedehands. Here! Het snobisme dat je tegenkomt. Ze betalen vijftien pond voor een jurk die zeventig gekost heeft en dan moeten ze weten uit welke plaats hij afkomstig is en of ze kans lopen de eerste eigenaar ooit nog tegen te komen. Dan klets je maar wat en zeg je iets van: ‘Nee, mevrouw, dat betwijfel ik, tenzij u zich in de kring van de high-society gaat begeven.’ Dat is altijd genoeg. Dan beginnen ze je uit te vragen, over namen en adellijke titels enzovoort. Meestal moet je je dan wel bedwingen om niet de meest fantastische verhalen te gaan vertellen.’

Ze glimlachte maar zijn gezicht stond strak. ‘Zul je het niet missen?’

‘Dat zal wel, een beetje. Maar ik ben ook aan rust toe. Ik ben geen twintig meer.’ Ze spreidde haar handen en glimlachte breed.

Toen hij vroeg: ‘Wat ben je van plan te gaan doen?’ keek ze naar zijn gevouwen handen en toen zij antwoordde: ‘Ik heb ander werk,’ herhaalde hij: ‘Ander werk?’

Terwijl hij afwachtte wat zij verder zou gaan zeggen, kwam Annie binnen met een blad met koffie. ‘Drink dat maar op,’ zei ze, ‘straks kun je wat komen eten, het is zo klaar.’

‘Bedankt.’ Zij nam de kop van het blad en dronk; daarna zuchtte ze en sprak: ‘Ah, daar knap je van op.’ Toen zij weer naar hem keek, vroeg hij, ‘Waar?’

‘Nou, het is wel iets heel anders. En ik heb iemand nodig die er wat meer vanaf weet dan ik. Het is een stukje voorbij Denton. Ken je die buurt die rechts ligt wanneer je van Newcastle komt? Nou, naar links loopt vandaar de weg naar Corbridge en Hexham. Daar is ’t, ’t is een huis.’ Ze zweeg even en zag dat zijn gezicht één en al verbazing en nieuwsgierigheid was. Hij vroeg: ‘Een huis? Ga je in een huis werken?’

‘Ja.’ Ze knikte naar hem. ‘Zo zou je het wel kunnen zeggen.’

‘Een groot huis?’

‘Ja, nogal, ’t heeft veertien kamers.’

‘...Wat... wat wil je daar gaan doen?’

‘Nou, om te beginnen, opknappen.’

Hij bewoog zijn hoofd een stukje naar rechts.

‘Daar wil ik mee beginnen, renovatiewerk. Ik heb de laatste jaren heel wat huizen gezien en ik dacht dan altijd van, dat zou ik anders doen. En daar ga ik nu mee beginnen.’ Haar gezicht was zakelijk. ‘Er is een groot stuk grond bij, en er zijn vergunningen om twee andere huizen te bouwen, ieder met een flinke lap grond eromheen, zo’n soort omgeving is het daar. Het leek me een goed idee... Wanneer het is opgeknapt is het zeker drie keer zoveel waard. Dan kunnen die twee andere huizen gebouwd worden, heel rustig aan, stap voor stap, met een aardige winst als het klaar is. Ondertussen rondkijken naar andere huizen. Je hoort vaak zeggen dat er niet meer van dat soort dingen te koop zijn, maar ik heb er in de laatste week zo al drie gezien. Maar ik heb deze gekozen omdat, nou, ik dacht de buitenlucht zal je goed doen en...’ Zij kon niet zeggen: ‘Het is ver van Felburn.’ In plaats daarvan zei ze: ‘Je kunt er praktisch in je eentje bouwen met een beetje hulp van Ralphy, je hebt altijd gezegd dat je in je eentje...’

‘Maggie, in godsnaam, nee!’

Zijn hoofd was op zijn borst gevallen, zijn schouders waren opgetrokken en zij bracht voorzichtig uit: ‘Rod, we moeten met elkaar praten.’ Zij boog naar hem over en lei haar hand op de zijne terwijl hij kreunde: ‘Je weet niet wat je me hiermee aandoet.’

‘Ja, wel, Rod, dat weet ik wel. Geloof me, ik ben alleen nooit erg goed geweest in iets tactisch zeggen.’

‘O, Maggie, Maggie.’ Uit het diepst van zijn wezen kwamen de woorden naar buiten en hij trok zijn handen van haar weg om zijn gezicht te bedekken. Terwijl zijn lichaam schudde van zijn snikken, smeekte ze: ‘Rod, stil nou, wees nou rustig, alsjeblieft.’ Ze wilde haar arm om hem heen slaan maar kon het niet. Die stap kon zij alleen niet nemen.

Toen hij van de stoel op zijn knieën gleed en zijn hoofd in haar schoot begroef, sloot zij haar ogen alvorens zij hem tegen zich aan klemde en als een moeder hield zij hem nu vast, ondertussen luisterend naar zijn woorden.

‘Maggie, Maggie, ik zal het mezelf nooit vergeven, zo lang als ik leef.’

‘Stil maar, stil maar. Kom, kom maar bij me.’ Tranen stroomden ook over haar wangen en haar stem was gebroken.

‘Maggie... Maggie, ik moet je iets zeggen.’

‘Ja, ja ik luister naar je, Rod.’

‘Ik... ik hou van je, Maggie. Ik hou van je, echt, je moet me geloven. Och, Maggie... Maggie.’

Ze zei niets terug. Bijna dertig jaar was ze met deze man getrouwd geweest en dit was de allereerste keer dat zij die woorden uit zijn mond hoorde. Het was eigenlijk ongelofelijk; zij had hem zes kinderen geschonken en vaak genoeg hadden zij elkaar bemind, maar nooit, nooit had hij gezegd ‘Ik hou van je, Maggie.’

Dit was het enige dat telde. Hiervoor had zij een hel door moeten gaan. Hiervoor had zij haar kans om roem te bereiken laten liggen, want hoever zou die roem slechts reiken? Margaret Gallacher zou vergeten worden...

Maar het was tegen Maggie Gallacher dat hij gezegd had ‘Ik hou van je, Maggie.’

Ze drukte hem stevig tegen zich aan.