23 * Kerstavond

 

Het sneeuwde op kerstavond, net als de vier dagen ervoor. De hoofdwegen werden schoongehouden maar aan weerszijden van de straat lag de sneeuw een meter hoog. Tegen de huizen aan lag soms anderhalve meter. Het stadje leek een stil sereen beleg door te maken.

Willie was vroeg gekomen met een pakje voor haar en Annie, en zij had hem overladen met de geschenken die zij voor de kinderen gekocht had. Voor hem en Nancy had zij een grote cheque; toen hij die van haar aannam zei hij bijna stamelend: ‘Bedankt, ma.’

Aan Frances en Helen had zij ook een cheque gestuurd.

Op één na hadden zij haar allemaal cadeaux gestuurd waar Annie meer aan zou hebben in het huishouden dan zijzelf. Het enige dat helemaal voor haar zelf was, was een gouden polshorloge van Paul en Arlette. Degene die geen cadeau had gestuurd was Liz. Zij had een protserige felgekleurde kerstkaart gestuurd, verder niets. Liz was een raadsel voor haar. Paul had vanochtend door de telefoon gezegd dat zij zich geen zorgen moest maken om Liz, zij maakte het best. Een dezer dagen zou ze opeens voor haar staan, een andere en misschien betere Liz dan zij geweest was. Maar ze moest geduld hebben. Liz volgde kunstonderwijs en haar werk leek erg goed, misschien was dat een oplossing.

En dus was zij op kerstavond alleen. Annie telde ze niet mee. Hoewel er geen dag voorbijging dat zij God niet dankte voor Annie, beschouwde zij haar niet als een familielid. Ze had vijf kinderen en een man; ja, ze had nog steeds een man, wettelijk gezien, en zij was alleen.

Toen zij om zeven uur naar de televisie zaten te kijken, ging de telefoon en Annie nam op. Even later was zij terug en met haar ogen naar de vloer gericht zei ze: ‘Het... ’t is Ralphy; hij zegt... dat Rod er erg slecht aan toe is. Denkt dat-ie het niet lang meer maakt. Hij dacht dat hij het jou maar beter kon laten weten.’

Haar hoofd viel naar achteren en ze staarde Annie met open mond aan. In haar borst voelde zij een steek alsof er een ijspegel in werd gedreven. ‘Wat zal ik zeggen? Hij wacht.’

Ze stond op. Als een kind dat zich geen raad weet, vroeg ze aan Annie: ‘Zal ik naar ’m toe gaan?’

‘Dat zou ik maar doen, ja. Ik zal het tegen Ralphy zeggen.’

Toen Annie terugkwam van de telefoon was Maggie bezig haar hoge laarzen aan te trekken en ze sprak: ‘Ik vraag me af of ik erdoor kom.’

‘De hoofdwegen hebben ze opengehouden. Pak je je goed in? ...Wil je dat ik mee ga?’

‘Nee.’

‘Nou, laat me wel horen hoe het is.’

‘Ja.’

Een paar minuten later stuurde zij haar auto voorzichtig de weg op. Tweemaal gleed de auto een eindje weg en daar zij dat niet eerder had meegemaakt, schrok ze daarvan.

Het kostte haar anderhalf uur om de St. Franciscusstraat te bereiken. Toen zij aanbelde, deed Ralphy open.

‘Hallo, Maggie.’ Hij fluisterde bijna.

Ze stapte naar binnen en zij zag het vuil niet allen, zij kon het zelfs ruiken.

Ralphy liep stil voor haar uit door een gang en deed een deur voor haar open. Ze liep voor hem langs naar binnen. Hij lag op bed en ze zag dat hij moest vechten om lucht te krijgen. Hij was zo sterk veranderd, zelfs sinds de keer dat zij hem op de markt gezien had, dat ze hem ternauwernood herkende.

Toen ze naast zijn bed stond, ontmoetten zijn ogen de hare. Alle koppigheid, alle resten van trots waren uit zijn ogen verdwenen, wat overbleef was alleen de wetenschap dat hij ging sterven... en nog iets, iets dat door zijn smart heenbrak. Een smeekbede.

Zijn lippen bewogen maar er kwamen geen woorden, slechts gesteun. Ze ging zitten op de stoel die Ralphy had bijgeschoven en ze tilde zijn klamme hand op van het kreukelige laken. Rod! Rod! Zijn naam vulde haar hele lichaam, er was alleen nog plaats voor medelijden en berouw. Hoe lang moest hij niet in deze smerige stinkende kamer hebben gelegen terwijl zij het had kunnen voorkomen! Als zij die zaterdag alleen maar tegen hem gezegd had: ‘Kom, Rod, laten we ergens naar toe gaan om te praten,’ had zij kunnen voorkomen dat dit gebeurd was. Had zij hem toen maar de hand gereikt; het was aan haar om dat te doen, hij kon het gewoon niet. Hij was zo diep gevallen dat er bijna geen kans bestond dat hij weer tot haar niveau op zou klimmen, zelfs niet tot het niveau waarop hij haar drie jaar geleden had achtergelaten. Het enige dat hij die dag op de markt bezeten had was een laatste flard van zelfrespect dat hij onmogelijk prijs kon geven. Zij had de eerste stap moeten doen.

Ze wendde zich tot Ralphy en vroeg: ‘De dokter, is de dokter vandaag bij hem geweest?’

‘Nee, Maggie; ik... ik heb hem gisteren gebeld. Hij zei dat hij te druk bezet was en dat-ie vandaag zou komen. Ik heb zitten wachten, maar hij is niet op komen dagen.’

Zij liet de hand die de hare zwak omklemde los en stond op; ze vroeg aan Ralphy: ‘Woont hij ver hier vandaan?’

‘Ja, ja nogal een eindje.’

‘Weet je z’n telefoonnummer?’

Hij liep naar een tafeltje in de hoek waar een klein kooktoestel op stond. Erboven hingen aan haken wat pannen, bekers en ander keukengerei. Ralphy scharrelde tussen de rommel een papiertje op dat hij aan Maggie gaf.

‘Waar is de dichtstbijzijnde telefooncel?’

‘O, aan het eind van de straat. Zal ik gaan, Maggie?’

‘Nee, ik ga.’

Toen ze de telefooncel bereikte, zweette ze over haar gehele lichaam hoewel het bitterkoud was buiten.

Er werd opgenomen en op haar vraag antwoordde een vrouwenstem: ‘Nee, het spijt me, dokter Fine is er niet.’

‘Dit is toch het privé-adres van dokter Fine, nietwaar? Nou, zeg hem dan dat hij nu aan de telefoon komt.’

‘Ik heb u net gezegd...’ de stem klonk nu hooghartig ‘...de dokter is weggeroepen.’

‘En ik zeg u dat ik er niks van geloof. Wilt u naar me luisteren, de dokter is twee dagen geleden opgebeld om naar deze patiënt te komen kijken. Hij heeft een zware longontsteking en hij gaat dood. Hoort u dat, hij gaat dood!’ Ze was razend en hulpeloos tegelijk. ‘Als uw man niet binnen een uur op de St. Franciscusweg nummer 125 is, kunt u hem vertellen dat hij erop kan rekenen dat hij hier nog wat van te horen krijgt.’

‘Met wie spreek ik?’ De stem was nu bedaard en wat stijfjes.

Zij wilde zeggen, met mevrouw Gallacher, maar ze zei: ‘Met Margaret Gallacher,’ en herhaalde het. ‘Met Margaret Gallacher. En het gaat over mijn man.’ Ze wist niet of haar plaatselijke roem zich al zo ver verbreid had, maar het was altijd mogelijk. Namen waren voor sommige mensen erg belangrijk. ‘Als er niet binnen het uur een dokter hier is - en het kan me niet schelen welke dokter - en als het ziekenhuis hem niet zonder briefje van de dokter wil opnemen, dan bel ik de politie. Als deze man doodgaat door gebrek aan verzorging en behandeling, zal ik zorgen dat de schuldigen ervoor boeten!’

Zij knalde de hoorn op de haak. Toen leunde ze tegen de wand van de telefooncel en sloot haar ogen. Maggie Gallacher was terug, schreeuwend, gillend en bulderend om haar zin door te drijven. Als het nu maar zou helpen. Maar zij meende wat zij gezegd had; als er niet binnen een uur iemand was, zou zij het ziekenhuis opbellen.

Toen ze de kamer binnenkwam, wachtten Rods ogen haar op. Ze liep stil naar het bed, pakte zijn hand en zei: ‘Alles is in orde, je komt er weer bovenop, de dokter komt eraan.’

Hij bewoog zijn hoofd een klein beetje, probeerde iets te zeggen maar kon het niet doordat hij vreselijk moest hoesten.

Toen zij haar arm onder zijn schouders schoof leek dat zo natuurlijk alsof zij nooit uit elkaar geweest waren. Zij voelde dat haar hand drijfnat werd van het zweet; zijn hele lichaam was als doorweekt, evenals de lakens. Ze liep weg van het bed en vroeg aan Ralphy: ‘Heb je geen andere lakens of dekens?’

Hij schudde zijn hoofd en zei: ‘Ze geeft ons er maar drie. Dat daar ligt te drogen.’ Hij wees naar het derde laken dat over een stoel uitgespreid voor de kachel hing. Er kwam damp af. ‘Ik droog ze steeds en dan verwissel ik ze weer.’

Zij beet op haar lip en vroeg toen: ‘Heeft hij iets naar binnen gehad, ik bedoel iets van melk of cognac?’

Hij vertrok zijn mond. ‘Nee, Maggie. Trouwens, hij kan het toch niet inslikken.’

‘Heb je wat melk?’

‘D’r staat een halve fles in de kast.’

‘Je hebt zeker geen cognacje of zo?’ fluisterde zij.

Hij trok weer met zijn mond.

‘Hier.’ Zij pakte wat geld uit haar tas en zei: ‘Ga een klein flesje halen, en neem zelf ook maar een glas, ééntje, niet meer, want ik moet het wisselgeld terug hebben.’

‘Ja, Maggie, ja.’

‘Nou, vooruit dan, snel.’

‘Ja, Maggie.’

Van een soort waslijn die boven het aanrecht hing nam zij een oude doek waar zij zijn gezicht mee droogde. Daarna droogde zij ook zijn handen. Hij hield ondertussen zijn ogen op haar gevestigd maar zij durfde hem niet aan te kijken uit angst dat ze zich niet goed kon houden. Zo nu en dan zei ze iets. ‘Het komt allemaal best in orde. Wanneer de dokter er is, is alles gauw voorbij...’

Het was bijna twee uur later toen zij een auto voor het huis hoorden stoppen en Ralphy fluisterde: ‘Daar zal je ’m hebben.’ Maggie antwoordde: ‘Laat maar aan mij over, ik doe wel open.’

Ze had nog steeds haar jas aan omdat het koud was in de kamer en de dokter herkende haar als iets dat niet in deze omgeving thuishoorde. Hij keek haar met een kille blik aan en vroeg: ‘Bent u degene die dreigementen heeft gebruikt tegen mijn vrouw?’

‘Nee, ik ben degene die dreigementen heeft gebruikt tegen u, of tegen iedere andere dokter die een man laat liggen om dood te gaan.’ Met haar hoofd wenkte zij naar achteren. ‘U bent twee dagen geleden opgebeld.’

‘Ik heb het erg druk.’

Zij kon zich weerhouden om te zeggen, ‘Met drinken zeker’, want de man rook naar alcohol. Kerstavond, het was natuurlijk feest bij hem thuis, en waarom niet?

Zij keken elkaar vijandig aan en hij zei: ‘Als uw man mijn voorschriften de afgelopen weken had opgevolgd, was er nu niets aan de hand geweest.’ Hij stapte voor haar langs de kamer in en zette zijn tas op tafel. Hij liep naar het bed, boog zich over Rodney heen en bekeek hem. Het was niet nodig om de borst van deze man te onderzoeken; hij legde zijn hand onder het laken op zijn borst. Daarna pakte hij zijn pols en terwijl hij deze vasthield keek hij over het bed heen naar Maggie. Heel even ontmoetten zijn ogen de hare voordat zij zich omhoog richtten naar het plafond en weer naar beneden naar de grond. Ze kon aan hem zien dat hij ongerust was.

Hij legde de hand terug op het bed en liep naar zijn tas. Hij haalde er een injectiespuit uit die hij vulde met de inhoud van een kleine glazen flacon. Daarna schoof hij de mouw van Rodney’s pyjama omhoog; toen de naald in zijn arm ging, reageerde Rod niet.

Na de injectie vroeg hij aan Ralphy: ‘De pillen die ik u voor hem had gegeven?’

‘O ja, dokter.’ Ralphy liep naar de schoorsteen en pakte een flesje met pillen dat hij aan de dokter overhandigde. Het was voor driekwart gevuld en de dokter schudde het en zei: ‘Ik had u gezegd dat hij er iedere vier uur één moest nemen; iedere vier uur, dat was absoluut noodzakelijk.’

‘Hij is koppig, dokter. En toen kreeg hij zo’n keelpijn dat hij niet kon slikken.’

De dokter hield het flesje in de palm van zijn hand en zei scherp: ‘Als hij deze genomen had, was het nooit zo erg geworden.’

Maggie zei eerst niets, maar na enige ogenblikken: ‘Maar nu is het wel zo ver, en waar het nu om gaat is, wat moet eraan gedaan worden?’

Hij keek haar aan alsof hij haar persoonlijk haatte. Hij liep weer naar het bed, keek opnieuw naar haar en zei: ‘Hij kan niet goed tegen geneesmiddelen, zware geneesmiddelen, daar is hij allergisch voor. Deze waren mild; het had tijd gekost, maar hiermee zou hij hersteld zijn. Ik moet hem nu iets geven dat sterker is, dat zal sneller werken. Het is misschien een paardemiddel en het geeft mogelijk bijverschijnselen, in zijn geval bijna zeker. Die moeten we dan maar afwachten en apart behandelen wanneer ze zich voordoen. Er moet ergens een apotheek open zijn.’ Hij tastte in zijn zak en haalde er een notitieboekje uit tevoorschijn. Hij bladerde het door en vond wat hij zocht. ‘Apotheek Crowley in de Fowlerstraat, die is geopend. U moet aanbellen.’ Hij had zich tot Ralphy gewend, maar Margaret zei: ‘Ik ga wel, ik heb een auto voor staan.’

Hij keek haar aan. Zijn ogen gleden van haar gezicht naar de bontkraag van haar jas en de bijpassende jurk en daarna kwamen zij bij haar zwarte laarzen tot rust. Ze zag dat hij vervolgens naar het bed keek en zich afvroeg hoe haar verschijning met die van de man op het bed en de omgeving te rijmen viel.

Terwijl hij het recept uitschreef, zei hij: ‘De eerstvolgende twaalf uur moet hij er iedere drie uur één hebben, daarna iedere vier uur één gedurende achtenveertig uur.’ Nadat hij zijn tas gesloten had voegde hij eraan toe: ‘Ik kom morgenochtend terug.’

Ze wilde hem bedanken maar deed het niet. Ze zou tot morgen wachten wanneer zij beiden wat vriendelijker gestemd zouden zijn.

Terwijl hij naar buiten liep, zei hij: ‘Ik heb een hoestsiroop en iets om hem mee in te wrijven achtergelaten. Hij moet geregeld verschoond worden. Probeert u hem droog te houden.’ Hij draaide zich verder naar haar om en voegde eraan toe: ‘Maar dat kan ik wel aan u overlaten, neem ik aan?’

‘Ja.’ Zij boog haar hoofd stijfjes in zijn richting. ‘Dat kunt u aan mij overlaten.’

Toen ze hem uitliet, sloegen de kerkklokken twaalf uur, maar geen van beiden merkte op dat het Kerstmis was; ze zeiden zelfs geen goedenavond tegen elkaar.

Om zes uur de volgende ochtend had zij het bed vier keer verschoond.

Annie was per taxi met een stapel lakens naar hen toegekomen. Verder had zij kussens, dekens en handdoeken meegenomen. Samen hadden zij hem afgesponsd en met moeite hadden zij hem wat melk doen drinken. Het was zes uur in de ochtend van de eerste kerstdag en zij waren beiden moe maar geheel wakker, want zij wisten dat als er iets zou gebeuren, dan moest het in de komende twee uur gebeuren. Gedurende een groot deel van de nacht was hij half bij kennis geweest en zijn ademhaling klonk nu zo raspend en pijnlijk dat Maggie haar hele lichaam spande tegen het geluid. Een ander geluid kwam uit de hoek waar Ralphy lag te snurken. Om drie uur had zij hem gezegd dat hij moest gaan slapen om rust te krijgen, daar zij hem later nog nodig zouden hebben.

Terwijl ze zat te kijken hoe de lakens langzaam en moeilijk rezen en daalden, wenste ze dat zij alleen bij hem was want ze wilde met haar gezicht heel dicht bij het zijne zijn om hem te zeggen dat zij hem alles vergeven had, zelfs dat het haar schuld was geweest omdat zij een stomme vrouw was geweest, een..., nee, geen varken, alleen een stomme vrouw. Ze wilde hem zeggen dat het fout van haar was geweest om hem alleen die ladder te laten beklimmen; ze had moeten weten dat er onderweg van vele kanten gevaar dreigde. Maar zij was niet wereldlijk genoeg geweest. Hoeveel weekbladen zij ook gelezen had, waarin ze schreven over mensen als Rod en haarzelf, zij had er niets van geleerd; zoiets zou haar niet overkomen, het waren allemaal verhaaltjes.

Zij schrok op toen ze een krakende stem hoorde zeggen: ‘Maggie!’ Hij had zijn ogen open en zij boog zich over hem heen en keek hem aan; zachtjes zei ze: ‘Ja, Rod?’

‘Maggie.’

‘Ja, ik ben bij je.’

Hij deed een poging om iets te zeggen, maar de pijn sneed zijn woorden af en ze zei: ‘Stil maar, rustig aan maar.’ Hij zweette zo hevig dat er druppeltjes in zijn haar zaten en langs zijn gezicht liepen. Zij trokken hem een van haar nachtponnen aan - ze had niets anders, want al de kleren die hij had achtergelaten had zij indertijd weggegooid - en verschoonden de lakens weer.

Toen hij weer lag, verzamelde Annie de natte lakens en zei tegen Maggie: ‘Het zou een stuk makkelijker zijn wanneer we hem thuis hadden.’ Maggies blik ontweek de hare niet terwijl zij antwoordde: ‘Ja, dat dacht ik ook. Ik wou het aan de dokter voorleggen wanneer hij komt...’

De dokter kwam zoals beloofd. Hij zag er nog steeds grimmig uit. Hij groette Maggie niet en klopte zelfs niet voordat hij binnenkwam, maar nadat hij enige minuten Rodney onderzocht had, draaide hij zich naar haar om en zei: ‘Nou, u heeft geluk gehad... hij heeft geluk gehad; het is gelukt, maar hij is er nog lang niet, nog lang niet. Een van de bijverschijnselen zal zijn dat hij diarree krijgt. Hij is erg zwak; hij zal het gevecht zelf moeten leveren.’

Zij haalde diep adem. Zij zou alles doen wat er gedaan moest worden. Ze zei: ‘Het is erg moeilijk om hem hier te verplegen, wanneer... wanneer zal hij vervoerd kunnen worden?’

‘O.’ Hij schraapte zijn keel en keek haar aan alsof zij gek was; met een stem vol sarcasme zei hij: ‘Als u hem graag dood wilt hebben, is het voldoende om hem binnen een week hier weg te halen.’

‘Ik dacht aan een ambulance,’ zei ze stijfjes.

Hij pakte zijn tas op en zei: ‘Ik dacht nou ook niet bepaald aan een bakfiets.’

Hoe was het mogelijk, vroeg ze zich af, dat je een man die je pas twee keer gezien had, haatte?

Hij liep de gang in; daar draaide hij zich om en keek haar aan. Zij stond in het midden van de kamer. Ze was een knap uitziende vrouw, ook al zag zij er moe en afgemat uit. Hij liet zijn hoofd even zakken en zei: ‘Het spijt me, het spijt me.’

Het verbaasde haar dat zijn korte verontschuldiging, drie woorden maar, alle bitterheid bij haar wegnam. Met een rustige stem antwoordde zij: ‘Het spijt mij ook, dokter.’

Hij keerde om en liep naar de voordeur en zonder verder nog naar haar te kijken zei hij: ‘Ik kom over een tijdje weer kijken.’ Maggie zei: ‘Dank u, dank u wel.’

Toen zij de deur achter hem gesloten had, bleef ze even staan en keek naar de groezelige, bedompte gang en plotseling voelde ze zich zwak, een beetje misselijk en verlangde zij ernaar om te huilen. Het was kerstochtend; de kinderen waren aan het spelen met hun nieuwe speelgoed, de moeders waren bezig met de voorbereidingen voor het kerstdiner en de vaders zorgden voor de drankjes van de gasten. Eerste kerstdag, Christus was geboren.

Zij had ’s nachts van tijd tot tijd gebeden; ze had beloofd dat zij naar de mis zou gaan en haar plicht vervullen als hij gespaard mocht blijven. Wel, ze zou haar belofte gestand doen, en wat meer was, zij zou proberen zich te beteren. Als zij erover nadacht, vond ze niet dat ze een goede vrouw was; haar mond was te groot, haar woorden te snel en haar gedachten te langzaam. Maar van nu af aan zou zij anders worden, niet alleen uiterlijk als Margaret Gallacher, maar ook innerlijk zou zij verbeteringen aanbrengen waar dat nodig was.