DEEL VIER

 

12 * De ontbinding

 

Rodney ijsbeerde door het smalle gangetje van de flat. ‘Dit is het einde. Ik ga weg van haar.’

‘Nee!’

Hij hield de pas in. ‘Wat bedoel je met nee?’

‘Net wat ik je zeg, nee,’ volhardde Rosamund. ‘Je neemt de zaak veel te ernstig op. Het is een goede grap; iedereen lacht erom. Er is nog nooit zoveel over de telefoon gelachen als vandaag.’

‘Hou op! Hou op!’ Hij boog zijn hoofd diep en gebaarde met zijn hand in haar richting; toen, haar aankijkend, zei hij: ‘Ik word uitgelachen, door iedereen word ik uitgelachen.’

‘Dat zou ik niet zo zeggen; jij was niet degene die zei dat hij de pot op kon.’

Hij staarde haar aan. Het was toch vreemd, wanneer zij dat zo zei, klonk het bijna muzikaal, maar uit Maggies mond klonk het grof en laag, als een weerklank van wat zij zelf was. Het was een uitdrukking die langs de hele Tyne zo vaak werd gebruikt als ‘Het ga je goed’, maar eigenlijk alleen door mannen; vrouwen die het zeiden werden voor onbeschaamd gehouden, en dat was zij, bij God!

Bitter zei hij nu: ‘Nee, maar ik ben met haar getrouwd, en denk jij dat al die idioten hier in de stad er niet aan zullen denken wanneer ze mij zien? En dan zijn er ook bij die mij hebben gekozen voor commissies, omdat ze dachten dat ik op goede voet stond met Pearce en Bailey en dat soort mensen.’

‘Het is misschien een verrassing voor je.’ Ze reikte haar hand uit naar een glas cognac en bracht het aan haar lippen om een klein slokje van de verfijnde alcohol te nemen, voordat zij zei: ‘Ik zou ze niet graag de kost willen geven, al degenen hier in de stad die de hertog graag op de pot zouden zien zitten. Ik geloof dat je vrouw echt iets groots gepresteerd heeft.’

‘Dat heeft ze zeker, hel en duivel!’ Hij liet zich naast haar op de smalle bank vallen en met een rustiger stem zei hij: ‘Je hoeft niet te proberen om de dingen minder erg te laten schijnen dan ze in werkelijkheid zijn; ik weet wel hoe ze in de stad reageren, ik heb het al aan den lijve ondervonden. Met opzet ben ik vandaag naar de Club geweest en twee mannen liepen met afgewende blik langs.’

Ze trok haar wenkbrauwen op. ‘Vrienden van je?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Niet echt, maar ik heb weleens met ze gesproken.’

‘Misschien was het een hersenschim.’

‘Rosamund, de situatie is ernstig, er moet iets gedaan worden. Ik overleef het nooit tenzij ik een duidelijke beslissing neem, ik moet van haar af. Op die manier blijkt in ieder geval hoe ik er over denk.’

Met een snelle lichte beweging stond zij op van de bank en keek op hem neer. ‘Weet je wat ik denk, Rodney?... Je bent een parvenu van het zuiverste water. Om het te zeggen zoals je vrouw het zou doen, je bent een verrekte parvenu.’ Ze lachte hem uit terwijl ze het zei en hij vatte het niet als een belediging op.

Toen ze met uitgestoken hand tegen hem zei: ‘Kom je?’ stond hij toe dat hij als een kind omhoog werd getrokken van de bank naar de slaapkamer. Terwijl ze loom haar kleren stond uit te trekken, keek ze naar hem via de spiegel en zei: ‘Ik denk dat als jij ooit geliefkoosd wilde worden, dat het dan nu is, of niet?’

Hij gaf haar geen antwoord. Terwijl ze hem gadesloeg via de spiegel vatte zij het gesprek weer op dat zoeven gestokt was. ‘Wat je ook doet, je moet haar niet verlaten. Dat richt alleen maar meer schade aan.’

Zijn vingers verstarden bij het laatste knoopje van zijn overhemd en haar aanstarend zei hij: ‘Weet je, soms begrijp ik echt niks van jou. Ik had gedacht dat je juist zou willen dat ik met haar brak... van haar scheiden, en dat jij dat ook zou doen. Zou je - zou je dat niet willen dan?’ Hij wachtte terwijl haar ogen op de zijne gevestigd bleven; er lag een cynische uitdrukking in haar ogen. Toen wendde zij zich af van de spiegel, wrong zich uit haar laatste kledingstuk en zei: ‘Doe niet zo kinderachtig, Rodney!’

Hij zag haar naar het bed lopen, zich erop neervlijen en haar benen uitstrekken, hoe zij haar armen achter haar hoofd legde; hij keek haar aan als een klein jongetje dat naar zijn meester kijkt wanneer hij juist een pak op zijn broek heeft gehad.

Terwijl hij zo naar haar stond te kijken, poedelnaakt op het bed wachtend totdat hij haar zou nemen, veranderde de woede in zijn lichaam in angst, de angst veranderde in een gedachte en die gedachte was ondraaglijk. Als zij hem ooit zou verlaten, niet langer een deel van zijn leven zou zijn... De gedachte daaraan beroofde hem bijna van al zijn kracht; hij stond zich uit te kleden als een ouder wordende man, niet als een kerel in de kracht van zijn leven, hij, de vurige minnaar. Met een paar woeste rukken scheurde hij de overgebleven kleren van zijn lichaam, rende op het bed af en sprong naast haar op het bed.

 

Willie, Paul, Dave Walton en Helen zaten in de kamer. Paul was net binnengekomen en Willie die, precies zoals zijn vader de avond ervoor had gedaan in de gang van de flat, ijsbeerde, zei: ‘We moeten iets met haar doen. Ze kan niet voor de rest van haar leven daar boven blijven zitten, en ze moet ook eens een keer eten.’

‘Is ze nog helemaal niet beneden geweest?’ vroeg Paul.

‘Nee, bij mijn weten niet. Ga jij maar naar boven’ - hij knikte naar Paul - ‘om haar over te halen.’

‘Waar is Elizabeth?’ vroeg Paul.

‘Naar de mis.’

Paul ging naar boven en klopte op de deur van zijn moeders kamer; zachtjes zei hij wat hij gisteren ook al meermalen gezegd had: ‘Mama, ik ben het, Paul.’

Er kwam geen antwoord. Hij klopte opnieuw en sprak nu niet zacht meer maar riep: ‘Ma, luister eens, als je niet opendoet, dan ram ik de deur in! Schiet op, dit heeft nou wel lang genoeg geduurd.’

Het bleef even stil. Toen hoorde hij haar over het tapijt lopen en haar stem die hem vreemd in de oren klonk, zeggen: ‘Er is niets met me, Paul; laat me maar alleen. Ik kom straks beneden. Er is niets.’

Hij stond schijnbaar hulpeloos nog even naar de deur te kijken en draaide zich toen om. Hij liep de trap af en juist toen hij beneden in de hal kwam, kwam Arlette binnen, die recht op hem af ging.

‘Is ze beneden?’ vroeg zij.

Hij schudde zijn hoofd.

‘Is pa thuis?’ Haar stem klonk als een fluistering.

‘Nee; ik heb begrepen dat hij gisteravond laat is thuisgekomen en in Willie’s kamer heeft geslapen en dat hij vanochtend vroeg is weggegaan.’

Arlette spiedde om zich heen en zei toen snel: ‘Kom eens even mee,’ waarna zij vlug naar de eetkamer liep, gevolgd door Paul.

Ze deed de deur achter hem dicht en bleef er met haar rug tegenaan staan. Ze keken elkaar aan en hij vroeg: ‘Wat is er? Is er iets anders?’

Ze knipperde met haar ogen en slikte diep voordat ze begon te spreken. ‘Het gaat om Sam... Ik geloof dat hij gek begint te worden, echt gek. Hij is bijna niet meer gestopt met lachen sinds hij er vrijdagavond mee begonnen is. Gisteren ging het de hele dag maar door en hij blijft maar dingen zeggen als’ - zij beet even op haar lip - ‘de pot op met de hertog, mijn moeder heeft gezegd dat de hertog de pot op kan. Echt een slimme vrouw, die moeder van mij... Paul’ - zij deed een stap dichter naar hem toe - ‘Hij geniet ervan. Hij haat haar... Waarom?’

Paul schudde zijn hoofd en keek naar de vloer; na een ogenblik keek hij haar strak in de ogen alvorens te vragen: ‘Hoe is het met jou zelf?’

Ze trok één schouder op en wendde haar gezicht ernaartoe alsof zij het in de schouderholte wilde verbergen. ‘Dat is niet belangrijk. Het duurt niet zo lang meer.’

‘Wanneer ga je weg dan?’ Hij klonk bijna verlegen.

‘Morgen.’

‘Arlette.’ Hij greep haar hand maar leek niet te kunnen spreken. ‘Laat je me weten waar je zit wanneer je... wanneer je je ergens gevestigd hebt?’

Zij keek hem niet aan maar maakte een nauwelijks merkbare beweging om te beduiden dat zij dat zou doen en hierop klemde hij haar hand vast tegen zijn borst en fluisterde: ‘Arlette, o, Arlette.’ Maar voorzichtig trok zij haar hand weer weg en haar hoofd schuddend alsof zij alle zorgen van zich af wilde schudden, zei ze: ‘Er is nog iets. Weet jij iets van papa? Ik bedoel, is er iets met hem waar mama niets vanaf weet?’

‘In welke zin, bedoel je?’

‘Ik weet het eigenlijk niet.’ Zij beet op haar lip. ‘Je moet het me niet kwalijk nemen dat ik dit zeg, maar... maar hij heeft toch niet nog een andere vrouw?’

‘Papa!?’ Er verscheen een uitdrukking van diep ongeloof op Pauls gezicht. ‘Papa! Nee, nee. Hoe erg ze elkaar ook altijd in de haren zitten, ze houden toch heel veel van elkaar; zolang ze getrouwd zijn, maken ze al ruzies, maar ze leggen het ook altijd weer bij. Toen ik klein was, moest ik altijd huilen als ze ruzie hadden en lachen wanneer ze het weer goed hadden gemaakt. Een andere vrouw... Waarom vraag je dat?’

‘Nou.’ Zij liep van hem weg om uit het raam te kijken, kwam toen weer bij hem terug en zei: ‘Hij, Sam, hij maakt voortdurend toespelingen over iets waarmee hij haar heel diep kan kwetsen en... Paul?’

‘Ja?’

‘Jou ook... Hij... hij weet ook van jou en...’ Zij liet haar hoofd zakken.

Hij bleef ferm staan waar hij stond terwijl hij zei: ‘Onmogelijk, niemand weet ervan, alleen pater Armstrong en jij en ik.’

‘Hij weet het, Paul.’

‘Komt het doordat hij wist dat jij bij mij op de flat was geweest?’

‘Nee, iets anders, foto’s die jij bewaard had of zo. Ik weet het echt niet precies, maar zoiets dergelijks.’

‘Mijn God!’ Hij trok met zijn kin en klemde zijn tanden stevig op elkaar; toen, naar haar opkijkend, zei hij: ‘Hij heeft mijn kamer doorzocht. Nou...’ - zijn kin kwam omhoog - ‘...laat hem maar doen wat hij niet laten kan. Als hij mij ermee confronteert, zal ik het hem vertellen ook. En, weet je’ - droevig glimlachte hij tegen haar - ‘het zal prachtig zijn om het aan iedereen te vertellen en te zeggen...’

‘Nee, nee! Paul, doe het alsjeblieft niet.’ Zij liep op hem toe. ‘Hij is in staat om...’ Zij zweeg, ging toen weer verder. ‘Zeg alsjeblieft niets, wat hij ook doet of zegt, zeg jij alsjeblieft niets.’

Na een ogenblik antwoordde hij: ‘Goed dan.’ Met een halfverstikte stem voegde hij eraan toe: ‘Dus ik zie je na vandaag een hele tijd niet?’

‘Voorlopig niet, Paul, het is beter zo.’

‘Arlette?’

‘Ja, Paul?’

‘Ik ben wel gewend aan wachten. Ik heb mijn hele leven al gewacht. Ik blijf wachten, hoe lang het ook duurt.’

Zij moest haar ogen stevig sluiten om haar tranen te bedwingen; snel en zonder hem aan te raken liep zij langs hem heen.

Frances was juist binnengekomen met haar twee kinderen en groette op de haar eigen wijze. Bijna als een roofdier naar Arlette kijkend, zei ze met een sissende stem: ‘De hele stad weet het. Ze wisten het zelfs in de kerk, ik hoorde gegiechel toen ik naar buiten kwam. Het is het einde.’

Arlette zei niets. Wat was er te zeggen? Maar Helen, die in de deuropening stond, snauwde haar geërgerd toe: ‘Als je dan weggaat, mag je Trevor wel meenemen, Frances, want ik heb gisteren de hele dag moeten horen: “Wat zal meneer Pattenden wel niet zeggen.” Ik zeg in ieder geval “Laat meneer Pattenden naar de hel lopen!” Mijn God, je zou denken dat het het einde van de wereld was.’

Frances draaide zich langzaam naar Helen toe. Haar stem klonk vlak en onheilspellend toen ze zei: ‘Het is precies wat jij zegt, het einde van de wereld. Het einde van ons bestaan hier in deze stad, let op mijn woorden. God! Kon je zelf maar je ouders uitkiezen!’