20 * Margaret of Maggie
Gedurende de zomermaanden verscheen Margarets foto minstens drie keer op de voorpagina van grote kranten. Bij twee gelegenheden waren de demonstraties in een restaurant gehouden, de derde keer was geweest in een groot modern hotel aan de rand van de stad en had veel publiek getrokken.
Natuurlijk was Maggie niet de enige die showde maar het was vaak haar foto die in de krant kwam. Madame Hevell schreef haar succes in de eerste plaats toe aan haar ontwerpen en in de tweede plaats aan Maggies vaardigheid om ze te showen; ze verzuimde ook niet erbij te zeggen dat die geheel de vrucht was van haar zorgvuldige training.
Wat madame Hevell zich niet realiseerde was dat verslaggevers en fotografen altijd hun ogen en oren goed openhielden; velen van hen waren bovendien geduldig en gingen op hun intuïtie af. Dat hun intuïtie hun zei op Margaret Gallacher te letten, was echter meer te danken aan de feiten dan aan hun gevoel. Een vos verliest zijn streken niet; onder alle verguldsel was Margaret Gallacher een vrouw die tegen de hertog had gezegd dat hij de pot op kon; wanneer je maar lang genoeg wachtte, kon er met haar van alles gebeuren.
Maggie wist wel zo’n beetje wat er rond haar gaande was. Ze erkende dat het gelukkig was dat haar foto en naam in de krant kwamen. Ze realiseerde zich dat het een groot voordeel was om een fotograaf als Arthur Leonard te kennen; ze realiseerde zich ook dat het idee om die dag naar madame Hevell te gaan een geschenk van boven was geweest. Ze was belangstelling gaan krijgen voor een compagnonschap in de zaak in de Floutstraat; de gedachte daaraan was opwindend.
Haar salaris was nu tweemaal zo hoog als een jaar geleden en haar banksaldo bleef stijgen. Financieel zat zij op rozen. Men benijdde haar, niet alleen collega’s, maar ook haar eigen familie; Frances natuurlijk en Nancy die weer in verwachting was en moeite had om met driemaal zo weinig huishoudgeld rond te komen. Ze was niet langer het vrolijke, goedlachse meisje van drie jaar geleden, maar een wat zurige vrouw die vaak, niet altijd in besloten kring, de voorspoed van haar schoonmoeder benijdde.
Helen was weinig veranderd, behalve wanneer Trevor met haar mee op bezoek kwam. Uit zijn spichtige gelaatstrekken meende Maggie te kunnen lezen dat hij het onrechtvaardig vond dat zij, die al hun ellende had aangesticht, er zo wel bij voer.
Elizabeth bleef een raadsel voor haar. Ze had haar maar twee keer gezien in de zes maanden dat zij nu uit het klooster was en beide keren had ze zich ongemakkelijk en niet weinig schuldig gevoeld.
Zes weken nadat Elizabeth naar Londen was gegaan om bij Paul en Arlette te gaan wonen, was zij haar gaan opzoeken. Ze had een bleekachtig, zwijgzaam, ineengedoken figuurtje verwacht; verre van dat had zij een zeer opgewonden, overdreven gekleed meisje tegenover zich dat te luid praatte. Ze deed Maggie denken aan een dier dat in een val was gelopen en net weer bevrijd, waarna het wild heen en weer springend wegrent in het bos. Maggie voelde zich daardoor wat schuldig. Ze voelde zich verantwoordelijk voor het wegnemen van twee jaar van haar leven. Haar dochter had haar begroet alsof zij elkaar gisteren voor het laatst gezien hadden en zij hield niet op met praten, zodat Maggie op een gegeven moment had willen zeggen: ‘Houd nou toch es even je mond, kind.’ Maar dit was Liz niet, niet de Liz die zij gekend had, dit was het meisje dat verscholen had gezeten achter de Liz die geroepen was.
Toen zij elkaar drie maanden later weer ontmoet hadden, had Liz een baantje bij een firma in het zakencentrum. Ze had vroeger op de kloosterschool leren typen en blijkbaar was ze erg goed in steno. Haar conversatie bij die gelegenheid had Maggie in verlegenheid gebracht, want ze had met een goedkope openheid gepraat over haar baas en de mannen op het kantoor.
Ze had aan Arlette gevraagd of Liz alleen voor haar zich zo gedroeg, maar Arlette had haar hoofd geschud en gezegd: ‘Nee, mama, zo is ze de hele tijd.’ Maggie keek naar haar schoondochter en zei: ‘Dat zal wel vermoeiend voor je zijn.’ Daar antwoordde Arlette niet op, ze glimlachte alleen en zei: ‘Ik denk dat ze wel gauw zal gaan trouwen. D’r is een jongen op kantoor; ze zien elkaar erg vaak.’
Zij had haar blik van Arlette afgewend en gemompeld: ‘Ik heb ’r blijkbaar in veel dingen tegengehouden,’ en Arlette had haar omarmd en een kus gegeven. ‘Je hoeft jezelf nergens de schuld van te geven.’ Arlette was nog steeds een steun voor haar.
Vorige week had Paul opgebeld met het bericht dat zij een dochtertje hadden. Dat vond ze fijn, ze was erg blij voor hen beiden. Het leek hem ook beter om haar maar te vertellen dat Elizabeth ergens anders woonde. Samen met een ander meisje had zij een flat gehuurd, maar ze hoefde zich nergens zorgen over te maken want hij hield een oogje op haar. Bovendien dacht hij dat ze nu spoedig zou gaan trouwen. Ze ging de laatste tijd heel veel om met een jongen.
Was hij katholiek?
Nee.
Nou ja, wat gaf het ook?
Niets, zei hij, tegenwoordig niet tenminste.
‘’t Is weer oktober,’ zei Annie toen ze met de post binnenkwam. ‘Als je blind was zou je het nog merken, het zit in de lucht. Je hebt er heel wat vanmorgen, acht stuks. En kijk.’ Ze haalde een brief uit het stapeltje. ‘D’r is er ook een van de televisie. “Tyne Televisie” staat erop.’
Maggie trok een gezicht en nam de enveloppe uit Annies hand. Toen ze hem had opengemaakt en de brief las, lachte ze eventjes, keek naar Annie en gaf de brief aan haar.
Nadat ook zij de brief gelezen had zei Annie: ‘Nou, nou; nu maak je het helemaal. Vragen ze je om in een televisieprogramma op te treden en krijg je nog geld toe... Televisie! Ik vraag me af wat er hier na komt. Zal je ze horen.’
‘Ze hebben me niet gevraagd voor een serie.’ Maggie sloeg haar blik op naar Annie. ‘En ik krijg ook geen halfuur voor mezelf. Ze vragen me alleen maar of ik wil showen terwijl een van hen erbij praat.’
‘O ja.’ Annie keek nog eens naar de brief. ‘Je hoeft niks te zeggen?’
‘Nee, ik kan m’n mond dicht houden... Da’s maar goed ook.’
‘Oh, jij ook!’ Annie gooide de brief op de tafel en ging zitten. Toen zei ze: ‘’t Is in ieder geval een begin.’
‘Ja, niet gek.’
‘Wat heb je? Je bent maar lauw vind ik.’
‘Ik heb hoofdpijn, ’k heb niet veel geslapen.’
‘Je bent toch niet te laat naar bed gegaan.’
‘Ja, maar net wat ik zeg, ik heb niet veel slaap gehad.’
‘Eet je ontbijt maar op.’
‘Ik heb genoeg gehad.’ Ze stond op van tafel, haar post meenemend, en Annie vroeg: ‘Ben je een beetje ziek of zoiets?’
Maggie boog haar hoofd, draaide zich om en zei met een kinderlijk hoog stemmetje: ‘Ik heb niet zo’n zin om naar school te gaan, mammie.’
‘O! Jij! Vooruit, maak dat je wegkomt,’ zei Annie en zij lachten.
Die ochtend moest ze met een halfdozijn jurken op bezoek bij mevrouw Penrose die aan de buitenkant van Felburn woonde. Zij had deze dame eerder ontmoet, het leek een sportieve vrouw die van het buitenleven hield. Maar zoiets als Compton Place had ze niet verwacht en terwijl ze de oprijlaan opreed naar het in Tudor-stijl gebouwde huis, vroeg ze zich af waarom iemand die in zo’n huis woonde tweedehands kleren kocht. Toen zij binnenkwam en het ontbreken van personeel, op één ongeïnteresseerd kijkend meisje na, en het stof op de slecht onderhouden meubelen opmerkte, dacht ze dat ze het begreep. Blijkbaar had men er hier veel voor over om naar de buitenwereld een goede indruk te wekken. Nou, dat was hun leven, niet het hare, dacht Maggie.
Toen ze weer wegging was zij tevreden, want haar koffer was drie jurken lichter geworden.
Een paar kilometer verderop had zij haar volgende afspraak, in een wijk die Burlington Terrace heette. Het was voor het eerst dat zij in deze buurt kwam. Er woonden gewone mensen, die allemaal een goede baan en dus geld voor wat mooiere kleren hadden. Ze had haar afspraak om halfeen, een vreemde tijd. Misschien werkte de vrouw en kwam zij tussen de middag even thuis om te passen. Muriël had hetzelfde gedacht toen ze de afspraak noteerde, maar omdat het om een nieuwe klant ging, had ze niet moeilijk gedaan over de tijd.
Muriël werkte nu sinds zes maanden in de Floutstraat; ze maakte voor Maggie haar afspraken en deed wat pers- en naaiwerk. Maggie was erg blij met Muriël; ze was een weduwe die het geld wel kon gebruiken en nooit problemen maakte wanneer ze een halfuurtje langer moest blijven. Bovendien was ze ongeveer even oud als Maggie en konden zij goed met elkaar opschieten.
Vlak voor Burlington Terrace was de straat opgebroken en zij moest tezamen met een rij langzaam rijdende auto’s een omweg maken door Bog’s End. Bij de verkeerslichten sloeg ze rechtsaf de Farleyweg in. De Farleyweg was nauw en bijna altijd overvol; links en rechts waren fabriekjes, kleine bedrijfjes en woonhuizen door elkaar heen. Aan het einde ervan bevond zich een vier verdiepingen hoog woonblok waar in vroeger tijden kapiteins en dergelijke in gewoond hadden, maar dat nu, de muren zwart gerookt en de ijzeren balustrades doorgeroest, bijna geheel vervallen was. Toen zij erlangs reed, moest ze plotseling stoppen; even verderop zat het verkeer vast. Ze leunde naar achter in haar stoel en wachtte. Ze had geen haast. Van hier was het vijf minuten rijden naar Burlington Terrace en het was tien over twaalf. Ze keek om zich heen en zag links een man die tegen de binnenkant van een deurpost geleund stond. Hij had zijn handen in zijn zakken, staarde leeg voor zich uit en maakte zo de indruk van een zeer terneergeslagen iemand. Ze veerde naar voren om hem beter te kunnen zien en misschien was het deze plotselinge beweging die de aandacht van de man trok want met een klap was zijn houding totaal veranderd en met een paar passen stond hij naast de auto.
‘Hallo, Maggie.’
‘Hallo, Ralphy, hoe is ’t met je.’
‘Oh, nou, je weet wel.’
Ja, zij wist het wel. Het was twaalf uur ’s morgens en hij had niets te doen; geen werk dus. Ze keek hem in het gezicht. Het zag er droevig uit, zoals altijd wanneer hij nuchter was.
Men begon weer te rijden. Ze keek snel naar het verkeer, toen naar hem. Ze kon hem niet zo achterlaten, hij zag er slecht uit; ze moest hem wat geven maar kon niet stil blijven staan. Vlug zei ze: ‘Ik kan hier niet blijven staan, stap maar even in.’
‘Wat!’
Ze deed de achterdeur voor hem open en hij stapte vliegensvlug in. Zij nam de eerste zijstraat en stopte daar langs de kant. Toen ze zich naar hem omdraaide, zat hij met zijn ellebogen op de leuning van de voorstoelen geleund. Zoals gebruikelijk begon zij: ‘Vertel es, hoe is ’t met je, Ralphy?’
‘Nog steeds de ouwe, Maggie.’
‘Woon je hier tegenwoordig?’
‘Ja.’ Hij wenkte met zijn hoofd omhoog. ‘Daarzo, nummer zeventien, ik heb daar een kamer.’
Ze keken elkaar in het gezicht en zij wachtte tot hij verder zou gaan maar er volgde niets; hij zat alleen naar haar te kijken met wijdopen ogen en een halve glimlach om zijn mond, zodat hij er verwonderd uitzag.
‘Heb je... werk?’
‘Nou, op dit moment niet, Maggie; het ziet er lelijk uit. Het is heel gek, je hoort overal over nieuwe bedrijven die hier komen, maar wanneer je ernaar toe gaat, hebben ze niemand meer nodig.’ Opnieuw zeiden zij geen van beiden iets; uiteindelijk vroeg ze: ‘Heb je ’t bij de bouw geprobeerd?’
‘Ach, die hebben hun vaste mensen, je weet hoe dat gaat... Je ziet er prima uit, Maggie. Ja, ik kan het maar niet geloven. Niet dat ik niet wist dat je zo’n goed figuur had, dat niet.’ Hij gaf een ruk met zijn hoofd naar rechts. ‘Maar ik had je nog nooit met zulke mooie kleren aan gezien, tot op de dag dat die foto’s van je gemaakt werden. Dat was me een plaatje! Het was een zalfje voor m’n ogen, en ik heb ’t tegen Rod gezegd...’
Hij liet zijn kin zakken en zijn ogen daarna ook; ze vroeg, met een strakke stem: ‘En wat zei hij toen?’
Hij keek op naar haar. ‘Niet veel, Maggie.’
‘Niet veel!’ Ze herhaalde zijn woorden.
‘O,’ voegde hij er gauw aan toe, ‘hij zei niks lelijks of zo; hij was gewoon, nou ja, een beetje van z’n stuk, gevloerd. Ik had ’m nog nooit zo van z’n stuk gezien, hij was gewoon helemaal weg. En ik wil je wel zeggen, Maggie, op dat moment dacht ik, da’s verdomme precies wat-ie verdiend heeft, maar toch had ik tegelijkertijd medelijden met ’m. Begrijp je wat ik bedoel?’
‘Wat zei hij?’ Haar stem klonk onbuigzaam.
Hij keek weer naar beneden; daarna zei hij stil: ‘Niks eigenlijk, iets van dat je toch altijd je trekken thuiskrijgt, ’t is maar hoe je ’t opvat.’
’t Was inderdaad maar hoe je het opvatte. Ze keek naar het ongeschoren gezicht en de vale ogen van Ralphy. Ze wou vragen: ‘Waar is hij nu? Heeft hij ook een kamer daar?’ Zij durfde het echter niet te vragen want de mogelijkheid bestond dat hij het aan Rod zou overbrengen. Maar Ralphy beantwoordde haar vraag zonder dat zij hem hoefde te stellen.
‘Het werk in Newcastle was al bijna klaar maar hij had nog drie weken hier in Bog’s End kunnen werken. Dat heeft-ie niet gedaan, hij’s weggegaan, naar het zuiden, zei hij.’
Haar lichaam liep weer leeg. Het was lang geleden dat zij dat gevoel voor het laatst gehad had; het was een vreemde sensatie. Onder de gepolijste laag van kleding en make-up zakte zij in elkaar.
Om het gevoel te bestrijden pakte zij haar tas en viste haar portefeuille eruit. Zij had het briefje van vijf pond al in haar hand toen ze dacht, als ik hem zoveel geef is hij drie dagen niet meer nuchter. Je moest Ralphy steeds kleine beetjes tegelijk geven. Maar ze bedacht dat zij hem misschien wel maanden niet zou zien, misschien nooit meer. Zij verfrommelde het biljet en duwde het in zijn hand. ‘Ga maar eens behoorlijk eten.’
Hij keek niet naar wat zij in zijn handen geduwd had maar probeerde het terug te geven. Hij zei: ‘Nee, nee, Maggie, ’t is helemaal niet nodig, dat moet je niet doen. Overmorgen krijg ik toch geld, ik heb niks nodig. Nou...’ zijn vingers omvatten het biljet. ‘...Bedankt, meid. Je hebt een groot hart, Maggie.’ Langzaam bewoog hij zijn hoofd. ‘Al is het doormidden gebroken, het is nog groot genoeg voor twee.’
Ze wendde zich half van hem af, haar keel zat dicht; ze keek op haar horloge en zei gehaast: ‘Ralphy, ik moet opschieten, ik heb een afspraak bij een klant.’
‘O, goed. Ja, Maggie, oké.’ Hij deed de deur open en stapte uit. Nog bij haar naar binnen kijkend zei hij: ‘’t Was fijn om je weer even te zien, meid. Vanochtend zag het er somber uit, maar achter de wolken schijnt altijd de zon.’
Terwijl zij hem aankeek, verdween de glimlach van zijn gezicht en hij werd ernstig; zachtjes zei hij: ‘Ik weet niet of het je zal troosten, Maggie, maar hij bemoeit zich nooit met vrouwen. Ik heb nou bijna een jaar samen met ’m gewerkt, hier en daar; en hij heeft de kans wel gehad soms, maar hij keek geen eens hun kant op.’
Ze haalde diep adem, schraapte haar keel en zei stug: ‘Dat is geen troost, Ralphy... Daag.’
‘Daag, Maggie, dag meid.’ Hij richtte zich op en zij startte de wagen en reed weg.
Ik weet niet of het een troost voor je is, maar hij bemoeit zich nooit met vrouwen. Nee; misschien treurde hij nog om zijn verloren maîtresse. Ze vroeg zich af wat mevrouw Rosamund de Ferrier gedacht had wanneer zij hem gezien had, zoals zijzelf hem een paar maanden terug was tegengekomen; of hoe hij gereageerd zou hebben als hij haar was tegengekomen. Naar de duivel ermee, wat kon het haar schelen hoe hij gereageerd had? Hij had het zelf gezegd: je kreeg toch altijd je trekken thuis. Om kwart over een reed ze weg uit Burlington Terrace na een jurk en een pakje verkocht te hebben. Ze wist dat ze een goed contact had gelegd. Ze ging naar een restaurant en at gehaast. Om vier uur had ze een afspraak maar daarvoor moest zij terug naar de Floutstraat om de benodigde spullen op te halen en als zij genoeg tijd overhield ging ze bij madame Hevell langs om te vertellen hoe de eerste twee visites verlopen waren en om haar voor te stellen om ook in schoenen te gaan doen. In de afgelopen twee weken was haar tweemaal gevraagd of zij die ook verkochten. En niet in de laatste plaats moest zij haar vertellen van haar uitnodiging om voor de televisie te showen...
Het was even over drieën toen zij in de winkel kwam en ze zag dat het druk was. Het gebeurde zelden dat er meer dan drie klanten tegelijk waren maar nu was Annette aan de ene kant van de zaak bezig met een klant, terwijl Marianne een andere vrouw wat wollen truien liet zien; een derde zat te wachten.
Annette liet haar klant een ogenblik alleen om tegen Maggie te zeggen: ‘Madame is in de kleedkamer met Lady Shaw.’ Ze trok een gezicht. ‘En in de blauwe kamer zit ook nog iemand te wachten.’ Met haar duim wees ze voorzichtig in de richting van het blauwe gordijn dat voor een boogvormige deuropening hing. ‘Heb je even tijd...?’
Op dat moment kwam madame Hevell de paskamer uit. Blijkbaar wilde ze iets tegen Annette gaan zeggen maar toen ze Maggie zag, riep zij uit, ‘Ah, Margaret! Je komt precies op het goede moment. Heb je een paar minuutjes vrij? Kom.’ Zij voerde haar mee in de richting van het blauwe gordijn, trok het opzij en ging de kamer binnen en Maggie volgde haar, tenminste, totdat ze juist onder de boog van de deuropening stond, want op dat moment zag zij de klant die een tijdschrift zat te lezen. De klant keek op naar haar en de herkenning was wederzijds.
Maggie werd meteen stram en nuchter. Ze was al twee jaar stram en nuchter, dus haar reactie werd dit keer geenszins beïnvloed door overmatig drankgebruik. Het enige verschil tussen haar reacties van nu en van de avond dat zij de hertog beledigd had was, dat zij nu niet spontaan reageerde maar zich de tijd nam. Ze richtte zich in haar volle lengte op, haar ogen waren koud, haar stem als ijs en ze zei, zo hard dat het in de hele winkel te horen was: ‘Ik bedien geen hoeren!’
Ze had tot tien kunnen tellen voordat zij het bleke geschokte gezicht van Rosamund de Ferrier de rug toekeerde en terwijl ze naar de deur liep zweeg iedereen, totdat madame Hevell haar wild verontwaardigd achterna kwam. Ze was echter buiten voordat ze haar had ingehaald.