DEEL ZES
19 * Het model
Het was de eerste maandag in oktober. De lucht was helder; er was iets nattigs en frissigs in de lucht dat maakte dat je iets sneller doorliep dan gewoonlijk. De vroege uren van deze dag leken iedereen goede dingen te voorspellen.
Margaret Gallacher keek naar de blauwe lucht terwijl ze de resten van haar grapefruit opzij schoof om aan haar toast te beginnen en ze merkte tegen Annie op: ‘Dit is een prachtige ochtend ervoor; precies het soort licht dat Arthur graag heeft.’
‘Neem nog een toastje. Je kunt niet met zo weinig in je maag de deur uit gaan.’
‘Goed, eentje nog... Nee, nee, laat ik het maar liever niet doen.’ Ze liet haar hoofd ietsje schuin zakken en vroeg: ‘Waarom blijf je aandringen terwijl je weet dat het niet goed voor m’n lijn is?’
‘Je wordt zo mager als een lat.’
‘Dat nooit, want dan raak ik mijn klanten kwijt.’ Maggie lachte naar Annie. ‘Waar ga je vanmorgen naartoe?’
‘Kerst naar de kade, bij de bruggen, in Newcastle en daarna - ik vind het idioot - naar de Scotswoodweg waar ze huizen aan het slopen zijn.’
Met de theepot in haar hand verstarde Annie. ‘Daar?’ Er verscheen een uitdrukking van verbazing, wantrouwen bijna, op haar gezicht. ‘Waarom moeten ze daar modellen fotograferen?’
'Ik snap het ook niet.’ Maggie schudde haar hoofd en veegde haar mond af. Daarna stond ze op. ‘Maar hij hoopt dat hij een foto van me kan maken op het moment dat een van die huizen instort... Dat is artistiek.’ Ze stootte Annie aan en alletwee moesten zij erom lachen en Annie sprak: ‘D’r zijn talloze manieren om je brood te verdienen.’
Maggie ging gehaast de keuken uit en liep via de woonkamer naar de slaapkamer waar zij haar peignoir uitdeed en haar gezicht begon op te maken. Toen ze daarmee klaar was, ging ze even achteruit zitten om haar spiegelbeeld gade te slaan. Vervolgens liep ze naar een kledingrek dat ongeveer een kwart van de kamer besloeg en waaruit zij een roodachtig tweedelig pakje koos. Uit de kast zocht zij er schoenen, een tas en handschoenen bij.
Toen ze gekleed was deed ze nog een donkergeel zijden sjaaltje om haar hoofd. Hierna liep ze terug naar de woonkamer en Annie die juist uit de keuken kwam, stopte en zei: ‘Tjee, je ziet er geweldig uit. Maar dat is toch geen afdankertje?’
‘Een afdankertje? Nee, dit is een heuse Hevell, zeventig pond.’ Ze liep overdreven ontspannen de kamer door, keek over haar schouder en zei schertsend: ‘Met een Hevell valt niet te spotten; als dit nou een afdankertje was...’ Zij zette een hogere stem op: ‘Dertig pond, mevrouw; een zeer redelijk prijsje, echt heel redelijk. Het is een ontwerp van... Spifflico. Kostte oorspronkelijk honderdtwintig pond. Ja, inderdaad mevrouw, honderdtwintig en hij is nog als nieuw, mevrouw, zoals u ziet.’
‘Nou, vooruit, maak dat je wegkomt. Hoe laat ben je weer thuis?’
‘O, eens kijken.’ Maggie keek omhoog en dacht na. ‘In Newcastle zijn we wel een paar uur bezig op die kade; daarna gaan we naar het Post Hotel voor de lunch...’
‘Neemt hij je daar mee uit eten?’
‘O, ja; hij is reuze aardig, Arthur. Trouwens, dat mag ook wel. In Londen betaalt hij twee keer zoveel als hier, heb ik gehoord. En hier maakt hij betere foto’s. Maar ik beklaag me niet, hoor. O.’ Ze zweeg even. ‘Hoe laat ben ik terug? Als alles soepel verloopt, om vier uur, nee, halfvijf.’
‘Vergeet niet dat Frances en Dave vanavond komen.’
‘Nee, dat vergeet ik niet. Daag.’ Terwijl ze naar buiten ging, voegde ze er in gedachten aan toe, voor mij mogen ze wegblijven.
Ze vond het niet goed van zichzelf dat ze zo cynisch was als het om Frances ging, maar ze kon het niet helpen. Sinds haar status veranderd was, stond Frances om de haverklap bij haar op de stoep. Maar zij was óók degene geweest die het hardst had gelachen toen zij gehoord hadden dat hun moeder model zou worden voor Madame Hevell. ‘Dat moet ik eerst nog zien,’ had ze gezegd maar niet recht in haar gezicht, maar tegen Annie.
Willie en Nancy hadden het ook niet een, twee, drie geloofd. Helen wel. Maar zij had tijd om van de schok van het nieuws te bekomen, voordat zij haar moeder belde. ‘Leuk voor je,’ had ze gezegd. Trevor was zo goed om erin toe te stemmen dat zij haar eens per maand gingen opzoeken. Ze voelde dat Trevor dacht dat het maar even duren zou voordat ze weer veranderd was in de oude, ma, Maggie Gallacher.
Paul en Arlette waren van hen allen het meest blij geweest, samen met haar. Maar dat had zij ook van hen verwacht, hoewel zij niet gedacht had dat zij uit Londen over zouden komen. Ze had het heerlijk gevonden om hen weer te zien. Zij had niet, zoals zij verwacht had, het feit dat zij samen waren onaangenaam gevonden of veroordeeld toen zij op bezoek waren, maar hun gemeenschappelijk geluk had haar wel haar eigen alleen-zijn meer doen voelen.
Nu, achttien maanden later, wilde Arlette er nog steeds niet in toestemmen om met Paul te trouwen, ook al moest zij hem nu toch goed kennen en dat was iets dat Maggie niet kon begrijpen. Maar het was hun zaak en zij bemoeide zich er niet mee.
En Liz. Zij was degene waar zij het meest aan dacht nu. Hoewel het drie maanden geleden was dat zij haar voor het laatst gezien had, was haar gezicht haar voortdurend bijgebleven. Ze had haar gevraagd: ‘Ben je gelukkig, meid?’ en ze had geantwoord: ‘Ja, mama, dank je,’ als een kind dat een zinnetje maar blijft herhalen, terwijl droefheid van haar gezicht straalde. Op het gezicht van haar dochter ontdekte ze een uitdrukking die op geen van de gezichten van de andere nonnen te vinden was; de meesten zagen er tevreden en gelukkig uit. Sommigen van de ouderen hadden die rustige sereniteit op hun gelaat, alsof zij al een glimp hadden opgevangen van hun toekomstig Huis, het Huis dat zij na een leven van voorbereiding binnen zouden gaan. Zij had tegen pater Armstrong gezegd: ‘Ik maak me zorgen om haar,’ maar hij had geantwoord: ‘Dan moet u naar de mis komen om voor haar te bidden.’ Het had geklonken als een reprimande.
Zij was de deur al uit en halverwege op het pad naar de garage toen ze binnen de telefoon hoorde rinkelen en zij liep terug. Annie zat met de telefoon in haar hand op haar te wachten. ‘Het is Arlette,’ zei ze.
Ze nam de hoorn van haar over en zei: ‘Hallo, schat.’
‘Hallo, mama.’
‘Hallo, meid.’
‘Mama?’
‘Ja?’
‘Ik heb nieuws voor je; ik krijg een baby.’
Maggies mond viel open en zij sloot hem weer en beet zachtjes op haar lip. Toen zei ze: ‘Maar dat is heerlijk, kind.’
‘En, mama?’
‘Ja?’
‘We... we gaan trouwen.’
Nu glimlachte Maggie en haar stem klonk blijer toen ze zei: ‘Dat is nog veel heerlijker. O, wat ben ik daar blij om.’ Ze slikte diep en vroeg: ‘Wanneer?’
‘Donderdag.’
Ze zei een tijd niets, toen: ‘Waar gaat het gebeuren?’
‘In de kerk.’
‘God zij dank!’
Zij was Margaret Gallacher, het model. Iedereen in Felburn wist wie zij was. Maar vanbinnen, onder haar nieuwe huid, was zij ook nog Maggie Gallacher met haar ideeën die niet veel ruimte lieten aangaande moraal en zeden. Ze zei tegen zichzelf dat ze daar niets aan kon veranderen, zo was zij nu eenmaal gemaakt. Was zij anders geweest, dan was Rod er nu misschien nog, maar als hij er nog geweest was - daar dacht ze vaak aan - dan was ze nu niet Margaret Gallacher, het fotomodel dat juist op het punt stond om gefotografeerd te worden voor een modeblad.
‘Ben je d’r nog, mama?’
‘Ja, ja, meid, ik ben er.’
‘Ik heb je nog niet gevraagd hoe het met je is?’
‘Met mij is alles prima, kan niet beter. Ik moest net weg om gefotografeerd te worden in Newcastle, voor een modetijdschrift.’
‘Je meent het!’
‘Ja, heus.’
‘O mama, wat goed!’
‘’t Is gek hoeveel er in twee jaar gebeuren kan. Weet je nog dat jij me leerde hoe ik moest lopen en m’n hoofd omhoog houden?’ Arlette lachte. Maggie vervolgde: ‘Dat komt me nu allemaal goed van pas. Maar ik moet ook veel meer leren van madame Hevell. Borstkas omhoog, zegt ze steeds, borstkas omhoog. En weet je, ze heeft gelijk want als je je nek goed strekt en je borstkas omhoog houdt, volgt de rest vanzelf. Je leert een hoop, zo.’
‘Ik wou dat ik bij je was, mama.’
‘Dat wou ik ook.’
‘Zou je het leuk vinden als we je weer op kwamen zoeken, mama?’ vroeg ze voorzichtig met een zachte stem.
‘Of ik het leuk zou vinden? Ik zou het heerlijk vinden.’
‘Gisteravond hebben we erover gepraat. Paul wil ook graag bij jou in de buurt zijn, en ik natuurlijk ook. Dan komen we volgende week langs om erover te praten, goed?’
‘Ja, dat zou geweldig zijn. Wacht even, wacht even, ik moet in m’n agenda kijken... Margaret Gallacher moet even haar agenda raadplegen.’ Ze lachte zichzelf uit en zei toen: ‘Dinsdag en vrijdag kan ik vroeg klaar zijn, om drie uur; de rest van de week heb ik het erg druk.’
‘Goed, mama, dan zij we dinsdag of vrijdag bij je. Daag.’
‘Daag, meid. En zeg tegen Paul dat ik erg blij voor jullie ben, voor jullie allebei. Daag.’
‘Annie!’ Ze draaide zich om. ‘Ze krijgen een baby.’
Annie stond bij de keukendeur. Zij knikte met haar hoofd. ‘Ik had al zoiets begrepen. Nou, ze hebben in ieder geval niet hun verstand verloren. En ze gaan ook trouwen?’
‘Ja, ze gaan trouwen.’
‘Dat is dan weer een ding minder om over te piekeren.’
‘Zeg dat wel; ik moet nu snel weg, tot vanavond.’
Ze was gelukkig, zo gelukkig als zij lange tijd niet geweest was. Haar nieuwe werk gaf haar leven een gevoel van opwinding en trots dat zij nooit gekend had. Zij was er niet echt gelukkig van geworden, tevreden wel, het gaf haar een tevreden gevoel van zelfrespect. Op sommige momenten dacht ze dat er van de oude Maggie Gallacher niets over was, totdat er zoiets gebeurde als daarnet, de vraag of haar zoon in de kerk zou trouwen of niet. Op zo’n moment wist zij weer dat er resten van de oude Maggie in haar voortleefden.
Omdat het erg moeilijk was om in Newcastle de auto kwijt te raken, had ze met Arthur Leonard afgesproken op de kade zelf. Toen ze aan kwam rijden stond hij al op haar te wachten.
Toen ze naast zijn auto stopte, kwam hij naar haar toe om haar op de hem eigen, drukke manier te begroeten. ‘Ah, Margaret, zat je vast in het verkeer? Nou, je bent maar vijf minuutjes te laat. Es even kijken.’ Hij hield haar op een armlengte afstand. ‘Ah, juist, prima. We hebben precies het goede licht.’ Hij keek omhoog naar de lucht, toen naar het water. ‘Er is een schip verderop dat gelost wordt, we hebben geluk. Zet ik je bij de deuren van de loods met twee van die kerels die naar je kijken. Ik zal ook aan de bootsman vragen of ik een foto van je kan nemen op de loopplank. Kom mee.’
Hij nam haar bij de arm en zij liepen over de kade. Toen zij de ingang van de loods naderden, waar via een lopende band kisten in werden gebracht, riep hij naar een man die even verderop stond: ‘In orde, vriend?’ De man draaide zich om, keek van hem naar Maggie en zei met een brede lach: ‘Tuurlijk, waarom niet?’ Maggie keek hem glimlachend aan en zei: ‘Goeiemorgen.’
‘Morge, juffrouw.’
Juffrouw! Zesenveertig en ze noemden haar juffrouw! Met lachende ogen zei ze tegen hem: ‘D’r mankeert zeker wat aan je ogen,’ waar hij hard om moest lachen; zijn antwoord was echter hoffelijk. ‘O, nee, beslist niet.’
Het werken op de kade verliep goed en toen ze weg wilden gaan, riep een van de mannen: ‘Wat doe je vanavond?’ en zij riep terug: ‘Vanavond moet ik de kinderen in bad doen.’ Allen bulderden van het lachen.
Arthur Leonard leidde haar terug naar de auto’s en terwijl ze over de hobbelige keien liepen, drukte hij haar arm vast tegen zich aan en zei: ‘Margaret, weet je, als je naar Londen zou komen, zou het een groot succes worden. Maar je blijft liever hier geloof ik?’ Ze keek hem van terzijde aan en zei, spottend: ‘En ’t is goedkoper hier ook.’
Hij lachte. ‘Brutaaltje.’
Zij maakten nog wat foto’s bij het stadhuis en voor het hek van een van de universiteitsgebouwen, en toen het één uur was, gingen zij naar het Post Hotel voor de lunch.
Na de lunch ging zij terug naar de Floutstraat en kleedde zich om. Ook wat ze nu aantrok was geen tweedehands, maar een driedelig pakje dat zij gisteren van madame Hevell had meegekregen. Het jasje en de rok waren herfstgeel, ongeveer de kleur van haar sjaal. Ze droeg er een bijpassende wollen trui bij in diep chocoladebruin, en een hoed met een brede slappe rand. Zij droeg dezelfde schoenen, alleen haar tasje en handschoenen verruilde zij voor een tint donkerder. Ze keek in de spiegel om te zien hoe het stond. Ze vond het mooi; ze had er al aan gedacht om het zelf te kopen, behalve de hoed. Zo’n ding kon je in Felburn niet dragen. Misschien zou zij het tegen kostprijs van madame kunnen kopen; zij was genereus met dat soort dingen.
Toen ze de deurbel hoorde liep ze naar voren om open te doen voor Leonard. Hij was bij madame Hevell langs geweest en prijzend riep hij: ‘Ah, prachtig, staat je geweldig, dit is het precies, de stralende volle herfst. Ja, da’s een goede titel, “Stralende Herfst”, wat vind je ervan?’
‘Uitstekend.’
‘Je ziet er uitstekend uit.’ Hij gaf haar een paar klopjes op de rug. ‘Alleen de hoed, die moet iets schuiner.’ Hij verplaatste hem een beetje. ‘Zo is het beter.’ Hij keek naar haar en ging verder: ‘Wist je overigens dat madame je erg hoog aanslaat? Ze noemt jou haar zwaantje. Niet dat je ooit een lelijk eendje geweest bent, dat nooit...’ Hij tikte tegen haar wang. ‘...Met zo’n huid en zulke ogen.’ Hij boog zich dicht naar haar toe en fluisterde: ‘Je kunt ver komen met haar als je wilt. Als je goed op blijft letten, kun je het tot een compagnonschap brengen. Goede business. Heb je enig idee hoeveel zij op zo’n stukje verdient?’ Hij trok aan de mouw van haar jasje.
Een beetje stug antwoordde ze: ‘Ik heb er geen idee van maar ik weet wel dat ze mij een behoorlijk winstaandeel geeft, da’s voor mij genoeg.’
‘Nou!’ Hij haalde zijn schouders op en ietwat luchtig zei hij: ‘Als je tevreden bent, zijn we allemaal tevreden. Vooruit, we gaan weer aan het werk.’ Hij keek op zijn horloge en riep verschrikt: ‘Wat doen we hier nog, die huizen kunnen ieder moment naar beneden komen. Ik wil je nemen precies op het moment dat die zware kogel de muur raakt en daarna wanneer de boel instort. Vooruit.’ Hij sleurde haar bijna van haar stoel en zij moest hem tegen houden in zijn vaart om tijd te hebben om de winkel af te sluiten.
Het zag ernaar uit dat de slopers bijna klaar waren met hun werk, althans in dit blok want er stonden alleen nog maar twee pakhuizen. Op het terrein ernaast waren bulldozers bezig om het puin op te ruimen. Een eindje verderop stond de dragline waar de ijzeren kogel aan hing, die blijkbaar juist een zijmuurtje had verwoest want een grote stofwolk trok op van een berg steenpuin die op de grond lag. Van de gevel van het eerste pakhuis was weinig meer over en men kon zo in het interieur kijken, dat leek op een opengebroken bijenkorf.
Maggie parkeerde haar auto aan de overkant van de straat. Toen zij uitgestapt was schrok ze want op de muren van het pakhuis stonden enige mannen. Ze zei tegen Arthur: ‘Het is niet te hopen dat het ding gaat werken als zij daar staan.’ Hij lachte en zei: ‘Zij weten wel wanneer ze moeten springen.’
Midden op straat bleef ze staan. ‘Hoor es, Arthur, ik heb geen zin om daar al te dicht bij te komen, kan me niet schelen wat je zegt.’
‘Dat hoeft ook niet, je bent veel te kostbaar.’ Hij lei zijn arm om haar schouder en toen zij hem van zich af duwde, lachte hij weer en zei: ‘Hier zo’n beetje, bij de hoek, dan kan ik een stuk van de kraan en de voorkant van het pakhuis erop krijgen.’
Terwijl zij poseerde op de hoek van de straat keek ze naar hem en zei: ‘Zulke kleren en dan zo’n omgeving!’ Ze wenkte met haar hoofd naar achteren en voegde eraan toe: ‘Ik zie mezelf al staan voor die troep.’
‘Dat is kunst, schat, kunst. Gedraaide trappen, marmeren zalen, en wilde woudtaferelen zijn uit; realisme, realisme is wat ze tegenwoordig willen. En...’ hij deed een paar passen naar achteren... ‘als ik je er nu zo op krijg als ik wil, dan wordt het ook realisme.’
Hij keek door de zoeker en kwam toen vlug op haar toe, pakte haar bij de arm en zette haar dichter bij de hoek van het gebouw neer. Zij hadden inmiddels de aandacht van de slopers op zich gevestigd maar het was de kraandrijver zelf die hem toeriep: ‘Ik hoop dat je weet wat je doet, man. Zo meteen moet je oppassen, d’r komt een verrekte hoop stof.’
‘Prima, vriend.’ Arthur Leonard schreeuwde naar boven, naar de man in de kraan: ‘Slopen maar, daar kom ik voor.’
‘Wacht es,’ zei Maggie die met een voet in de goot stond en met de andere op de rand van het trottoir. Ze keek naar de werklieden. ‘Dit bevalt me niks. Wat gebeurt er precies wanneer dat ding de muur raakt?’
‘D’r gebeurt niets.’ Hij liep achteruit. ‘Als je je niet op je gemak voelt moet je als je ziet dat ik afdruk even blijven staan en dan meteen wegrennen. Maar hij kan nooit jouw kant op vallen... kan niet.’
‘Dat denk jij.’ Ze zag de zware kogel naar achteren zwaaien, toen naar voren en de klik van zijn camera hoorde zij niet, maar zodra het gewicht in aanraking kwam met de stenen, schoot zij vooruit de straat op en klampte zich lachend aan Arthur vast.
Van de muur bleef niet veel meer over dan een grote berg puin en toen de stofwolk was opgetrokken zei hij: ‘Nog een of twee daarvan. Goed, goed, rustig maar, schat. Als je aan de voorkant gaat staan vind ik het ook goed.’
Hij liep van haar weg, nog steeds pratend: ‘Ja, goed zo, schat. Doe je hoofd een beetje opzij. Kijk naar boven, naar die mannen.’ Hij schoot op haar af om haar hoed iets te verzetten. ‘Zo’s beter. Prima, verrukkelijk. Weet je,’ hij lachte haar met zijn ogen toe, ‘je bent een knappe meid, Margaret. Maar zoals ik al tegen madame zei, Maggie zou op aankondigingen beter staan dan Margaret, Maggie heeft meer karakter.’
Ze zei niets maar was erg gevleid. Zij mocht Arthur Leonard graag. Hij had een gemakkelijke manier van doen met alles, hij maakte dat zij alles kon vergeten behalve haar werk van dat moment. Ze keek omhoog in de ogen van drie mannen die gevaarlijk balancerend boven op de rand van een muur stonden met als enig houvast een ijzeren pijp. In hun handen hadden zij gigantische hamers. Haar blik bleef op een van de drie gevestigd en al was hij half onzichtbaar door het stof, kon zij zich niet vergissen. Het was Ralphy Holland. Zij hield haar pose vast maar bleef naar hem kijken en hij keek naar haar. Zij wachtte totdat Arthur zou zeggen ‘Houen zo,’ en onderwijl zag zij dat Ralphy zijn mond open liet vallen van verbazing. Het viel haar op dat zijn tong grijs was, niet roze. Voordat Arthur riep: ‘Houen zo,’ zag ze Ralphy van de muur naar beneden komen, alsof hij gevallen was. Toen Arthur zei: ‘Dat was prima,’ kwam tegelijkertijd Ralphy het gebouw uitrennen naar haar toe. Hij bleef op een meter van haar af staan.
‘Hallo, Ralphy.’ Haar stem klonk rustig, gewoon, en toen hij haar stem herkende, stootte hij een kreet uit als een rodeorijder die een stier probeert te berijden en het volgende moment greep hij haar smetteloze handschoen in zijn beide groezelige handen. ‘Nee maar, Maggie! Maggie! Ik dacht al dat jij het was maar ik wist het niet zeker. Zelfs toen ik voor je stond wist ik het nog niet zeker.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Maar ik zei tegen mezelf, daar zijn er geen twee van, er bestaan geen twee Maggies in één en dezelfde wereld. Ja, meid. Wat doe je tegenwoordig? Wat is er met je gebeurd? God in de hemel!’ Hij deed een stap achteruit om haar beter te zien. ‘Om te stelen! Het is niet te geloven.’ Hij keek naar de man die naast hem stond als om steun te zoeken, maar het enige wat deze zei was: ‘Behalve de handschoenen dan.’
‘Geeft niks, Ralphy. Dat geeft niks. Dit is, dit is... meneer Holland, een oude vriend van mij.’
‘Aha?’ Arthur toonde nauwelijks enthousiaste belangstelling maar Ralphy liet zich niet door hem van zijn stuk brengen.
‘Ken d’r al sinds ze nog zo klein was.’ Hij liet haar hand los en gaf een afstand van ongeveer een meter tot de grond aan. Daarna keek hij naar zijn handen en verontschuldigde zich. ‘Sorry, Maggie, daar had ik aan moeten denken.’
‘Geeft niet hoor, Ralphy. Hoe is ’t met je?’
‘O, niet slecht, Maggie. Je weet hoe ik ben, een borrel en een bed, da’s genoeg voor mij.’
‘O, Ralphy.’ Teleurgesteld schudde ze haar hoofd en hij werd stil en de uitdrukking op zijn gezicht veranderde. De opwinding verdween en hij keek om zich heen alsof hem opeens weer iets te binnen was geschoten. Hij keek naar de dragline achter hen en toen naar de laatste muur die overeind stond. Ze volgde zijn blik.
Op de tweede verdieping stond bij een opengescheurde schoorsteen een stevige, omvangrijke figuur. Als alle andere mannen was hij van top tot teen met stof bedekt en hield hij een zware hamer in de handen. Ze kon slechts de helft van zijn gezicht en lichaam zien maar het was genoeg. Zij keken elkaar aan, tussen hen in lag de straat met het halfverwoeste pakhuis. Zij, een elegant geklede vrouw en hij, één van een stel slopers.
Een verlammend gevoel beving haar eerst in haar keel en vloeide vandaar naar haar armen en haar benen. Ze keerde zich om en zei onderwijl tegen Ralphy: ‘Dag Ralphy.’
‘Daag, Maggie, daag. Leuk je te hebben gezien.’ Zijn stem was ingetogen en bijna verontschuldigend.
Terwijl ze naar de auto liep, sputterde Arthur tegen. ‘Kom, vooruit nou. Hij zal je verder niet lastigvallen; nog een paar.’
‘Nee, Arthur, niet hier.’
‘O! Hoor nou eens, Margaret.’ Hij breidde zijn armen wijd uit en probeerde haar alsnog te overreden. ‘Wees nog even flink; zo’n kans krijg ik nooit meer, ’t is een fantastisch decor.’
‘Wat is er dan?’ Zijn stem klonk nu stil en vragend.
Zij bleef met haar rug naar de pakhuizen toegekeerd staan en keek naar de grond terwijl ze zei: ‘Ik wil hier weg, nú.’
Hij keek over zijn schouder en zei toen: ‘Oké, oké, Margaret. We kunnen ook ergens anders naartoe gaan.’
Toen zij achter het stuur was gaan zitten, zei hij: ‘Rij maar naar de kerk, even voorbij het station; daar kunnen we wel ergens parkeren.’
Tien minuten later keek hij haar weer aan en stil vroeg hij: ‘Was je overbuur van die kerel?’
‘Nee.’ Ze schudde haar hoofd.
‘Wat was er dan?’
Het duurde even voordat ze antwoordde: ‘Ik zag mijn man.’
O.’ Hij knikte tweemaal en zei toen: ‘Ik snap het.’ Hij voegde eraan toe: 'Zo is het leven, Margaret, zo is het leven.’
Daar stond zij nu, Margaret Gallacher, het veel gevraagde model; niet alleen veelgevraagd omdat zij goed showde, maar ook omdat zij een eigen karakter had, omdat zij eens gezegd had dat de hertog van Moorshire de pot op kon, op een vrijdagavond, hoe lang geleden al? O, ze wist wel wat ze zeiden en dachten. Ze wist wel dat haar spectaculaire succes in deze wereld, waar nog steeds gold dat de sterkste de meeste voorrechten genoot, evenzeer te danken was aan haar krasse uitspraak van die avond als aan haar vermogen om kleren zodanig te showen dat de toeschouwers zouden denken dat zij, als zij haar kleren maar kochten, vanzelf hun vet kwijt zouden zijn.
Toch was er nog iets dat had bijgedragen aan haar succes en dat was het hevige verlangen om hem te laten zien wat zij waard was en de hoop dat zij elkaar dan later tegen zouden komen en hij zich gedwongen zou zien om zijn woorden van die keer, ‘stom, dik varken,’ in te slikken. Maar zij had nooit kunnen dromen dat het zó zou zijn. Als er ooit gerechtigheid geschied was, dan was dat vandaag, want niet alleen waren de rollen nu omgekeerd maar hij was zelfs lager dan zij ooit gedacht had dat hij vallen zou, een knecht bij een slopersbedrijf.
Zij zou nu trots op zichzelf moeten zijn, maar in werkelijkheid voelde ze zich naar worden. Ze zei: ‘Ik ga me omkleden en naar huis, Arthur.’ En hij antwoordde: ‘Ja, Margaretha, Margaret.’
Toen ze thuiskwam zette ze de wagen in de garage en ging door de keukendeur naar binnen. Annie was bezig om thee te zetten en toen zij haar binnen hoorde komen, draaide ze zich om en zei: ‘Hallo, wat ben je vroeg... Er is bezoek voor je.’ Vlug deed ze de deksel op de theepot en terwijl ze hem op het theeblad zette, keek ze Maggie goed aan en vroeg: ‘Wat is er? Is er iets gebeurd?’
Maggie beantwoordde haar vraag niet maar vroeg: ‘Wie is er?’
‘Pater Armstrong.’ Haar stem daalde. ‘Maar wat is er met je? Je ziet zo bleek als een vaatdoek...?’
’t Is niks; ik vertel het je later wel. Wat wil hij?’
‘Ik weet het niet, hij heeft het me niet gezegd maar hij vroeg wanneer jij thuis zou komen en hij zei dat hij zou wachten.’
Annie pakte het blad op van de tafel en nog half-fluisterend vroeg ze: ‘Hoe ging het werk?’ Maggie staarde haar een paar ogenblikken aan voordat zij antwoordde: ‘O, dat ging wel.’ Ze opende de deur en liep voor Annie uit naar de woonkamer.
Pater Armstrong stond op van zijn stoel die bij het raam stond. ‘Ah! Daar ben je, Maggie. Tjonge, wat zie je er goed uit.’
‘Hoe is het met u, pater? U lust zeker wel een kopje thee?’
‘Graag, heel graag.’ Aan zijn stem kon ze horen dat dit niet een van zijn gewone bezoeken was, maar dat hij voor iets speciaals was gekomen.
Toen Annie terug was naar de keuken, dronken zij elk wat van hun thee zonder een woord te wisselen; toen begon hij: ‘Ik vertel maar meteen wat ik te vertellen heb, Maggie; ik heb slecht nieuws.’
Ze hield haar ogen strak op hem gevestigd en zette op de tast haar kopje terug op de tafel.
‘Slecht nieuws... over Elizabeth?’
‘Elizabeth, ja.’
Zij wachtte op wat komen ging; en op wat komen ging wachtte ze niet pas vanaf het moment dat hij gezegd had dat hij slecht nieuws had, maar vanaf het moment dat zij Liz in het klooster had achtergelaten, in die grijze grauwe kamer. Iedere keer dat pater Armstrong in de afgelopen maanden haar naam genoemd had, was er direct een zekere ongerustheid bij Maggie opgekomen en nu was het wachten voorbij.
‘Je moet het niet te zwaar opnemen, Maggie, want zij heeft het geprobeerd, we weten allemaal dat zij echt haar best heeft gedaan. Ze dacht dat ze de ware roeping had, dat dachten we allemaal.’
Ze bracht haar handen samen voor haar mond en zei: ’t Komt zeker door die jongen, pater?’
Het was enkele ogenblikken stil, toen zei pater Armstrong: ‘Dat was het misschien in het begin, maar nu niet meer. Ze gaat niet weg om naar hem terug te gaan. En je mag hem nergens de schuld van geven. Peter Portman is een goede jongen, een heel goede jongen. Als al mijn jongens zo goed waren als hij... Ja, dat klinkt misschien vreemd als ik dat zo zeg, Maggie, maar ik ken hem heel goed. Hij heeft de afgelopen twee jaar heel goed werk met de jongens gedaan. Hij gelooft niet in God maar wel in zijn medemensen, en dat is heel wat.’
Maggie stond op en liep naar de haard waar zij met haar ellebogen op de schoorsteenmantel leunde. Alles kwam weer tegelijk, het was vreemd maar zoals altijd gebeurde het haar dat er niet één ding gebeurde, maar vele op dezelfde dag. Jaren leefde ze zonder enige opschudding, rustig thuis en opeens had er een explosie plaatsgevonden die het hele huis in de as had gelegd. Ze had zichzelf opgeraapt en een nieuw leven omvat, een ander, opwindend en bevredigend leven, een leven waarvan zij gedacht zou hebben dat zij, een stom dik varken, het nooit zou kunnen leven. Haar leven van de laatste achttien maanden had vele wonden doen helen, zelfs al had ze in haar vrije tijd er vaak aan gedacht. Deze ochtend had het er helemaal veelbelovend uitgezien, het scheen een dag te zullen worden waarop niets fout kon gaan en het telefoontje van Arlette had er zo’n mooi begin aan gegeven... Maar toen moest ze hem tegenkomen, op de laatste plaats ter wereld waar ze hem verwacht had, moest ze hem tegenkomen.
Meer dan een jaar geleden had zij voor het laatst iets over hem gehoord. Willie had gezegd dat hij begrepen had dat hij voor een firma in Doncaster werkte en zij had gedacht dat hij daar een of andere leidinggevende functie had. Het was geen moment bij haar opgekomen dat hij iets minders zou krijgen dan een baan als opzichter bij een aannemer. Maar dan stond hij, niet alleen weer terug op de plaats waar hij begonnen was, naast Ralphy, maar bovendien niet als bouwer maar als sloper van huizen. Op de een of andere manier leek het een symbolische betekenis te hebben dat hij nu dingen afbrak.
‘Wat zegt u, pater?’
‘Ik zei, Maggie, dat zij niet naar huis wil komen.’
Ze draaide zich plotseling om en vroeg met hoge stem: ‘Waarom niet?’
‘Nou, zoals ik je probeerde uit te leggen, ze denkt dat zij het niet zal kunnen verdragen om jouw verdriet daarom te aanschouwen. Dit is de tweede keer dat jij zoiets mee moet maken; ze weet wat het voor je betekent en wil het niet erger maken. Ik... ik geloof dat zij al in het eerste jaar weg zou zijn gegaan als jij er niet geweest was. Ze heeft haar best gedaan, God weet dat zij haar uiterste best heeft gedaan, maar het heeft niet zo mogen zijn.’
‘Nou’ - Maggies stem klonk hoog en onbeheerst - ‘maar als ze niet naar huis komt, waar gaat ze dan naar toe, soms naar die jo...?’
De priester sloot zijn ogen en deed zijn handen omhoog om haar tot zwijgen te brengen. ‘Maggie, ze gaat niet naar die jongen toe. Dat zou hij ook niet willen. Dat moet je goed begrijpen: hij had niets met haar voor. Wat er gebeurd zou zijn als ze niet het klooster in was gegaan, weet ik niet maar hij respecteerde haar voornemens. Hij weet niet dat zij weggaat, dat weet op dit moment niemand behalve jij en ik.’
Haar stem was rustiger toen ze vroeg: ‘Maar, waar gaat ze dan naar toe, pater, een of ander tehuis?’
‘Nee.’ Hij stond op, zette zijn kopje op tafel en zei kort: ‘Ze wil naar Paul toe gaan.’
‘Paul!’
‘Ja, Paul.’
‘Ha! Soort zoekt soort, zeggen ze.’
‘Nou, Maggie, je mag niet zo verbitterd zijn.’
‘Verbitterd? Ha! Hoe had u dan gedacht dat ik erop zou reageren? Weet Paul ervan?’
‘Nee, zoals ik je al zei, weet niemand er iets van.’
‘Zou u het goedkeuren dat zij naar Paul toegaat terwijl hij met een andere vrouw samenleeft?’
‘Nou ja, Maggie, wanneer zij het klooster verlaten heeft, kan ze doen en laten wat ze wil, afgezien dan van jouw toestemming, want ze is pas negentien. Ik zelf geloof dat het een erg verstandige beslissing is.’
‘U bedoelt dat ze beter niet bij mij kan zijn?’
‘Dat bedoel ik helemaal niet. Ik bedoel dat als ik in haar schoenen stond, ik het niet prettig zou vinden om bij jou te wonen en iedere dag jouw teleurstelling te moeten zien.’
‘O, pater, pater.’ Ze ging plotseling weer zitten en liet haar hoofd zakken en hij kwam naast haar staan en terwijl hij zijn hand op haar schouder lei, zei hij: ‘Stil maar, Maggie, zo is het leven.’
Dat was de tweede keer dat zij dat vandaag hoorde.
‘Ik moet nu weg, Maggie.’ Hij klopte haar twee keer op haar schouder. ‘Aan het eind van de week kom ik weer langs, tegen die tijd zal alles wel geregeld zijn.’
‘Het einde van de week?’ Ze keek op naar hem.
‘Ja, ik denk dat ze vrijdag weggaat.’
Heel langzaam schudde ze haar hoofd. Ze beet hard op haar lip en toen ze merkte dat hij wegging, draaide ze haar hoofd opzij en zei zonder hem aan te kijken: ‘Ik kan u trouwens nog zeggen dat ze gaan trouwen, Paul en Arlette. Ze belde me vanmorgen.’
...‘In de kerk?’
‘In de kerk.’
‘God zij gedankt daarvoor. Dag, Maggie.’
‘Dag, pater.’
Ze stond niet op om hem uit te laten.
Wat had zij misdaan dat al haar wensen onvervuld bleven? Het zou haar weinig kunnen schelen als het egoïstische wensen waren geweest. Zij had nooit iets voor zichzelf gewenst.
Toen Annie binnenkwam, keken zij elkaar aan. ‘Heb je ’t gehoord?’
‘Ja,’ zei Annie, ‘ik heb het gehoord. En... eigenlijk is het geen nieuws voor mij, waarschijnlijk wist jezelf ook dat het een keer komen zou. In ieder geval, d’r is niks aan te doen.’ Ze liep naar de tafel en pakte het blad ervan af en terwijl zij naar de keuken liep besloot ze: ‘Ze volgt nu haar eigen verlangens, niet die van God of van jou.’
‘Wat zei jij?’
Annie verdween in de keuken en kwam toen terug om haar vraag te beantwoorden; ze stond met haar handen voor haar buik gevouwen en zei onomwonden: ‘Je hebt gehoord wat ik zei, en je weet even goed als ik dat ze er alleen maar in is gegaan om jou een plezier te doen, op het laatst bedoel ik.’
‘Daar is niets van waar.’ Maggie was opgestaan en haar stem was luid. ‘Waag het niet om mij de schuld te geven.’
‘Ik geef je nergens de schuld van, ik zeg alleen maar hoe het gegaan is. Het is precies hetzelfde als met Paul, alleen was het voor het arme kind nog moeilijker omdat ze voor een groot deel is opgegroeid tussen de muren van dat klooster; vanaf d’r zevende was ze daar, met de hele dag de nonnen om zich heen. Ze zwermden om haar heen als plastic engelen, alleen waren ze allesbehalve dat. Die zuster Martha sloeg een taal uit als een dokwerker. Ik weet nog dat we die dag naar de hockeywedstrijd gingen kijken, ze liep daar met opgeschorte rokken te brullen en te schreeuwen. Ik was van me leven nog niet zo geschrokken. Maar daar zat Liz dan tussen, ze had gewoon geen schijn van kans. En dan, toen Paul ermee kapte, had ze juist de leeftijd dat ze er verschrikkelijk van onder de indruk was hoe jij daaronder leed, dus opofferen, opofferen, ze offerde zichzelf op en jij vond het goed. Ook al zou ik het niet moeten zeggen, ik zeg het toch, want als jij het van Paul had kunnen accepteren en niet had gedaan alsof hij de kans om Paus te worden had laten schieten, zou dat kind niet zo aan d’r idee vastgehouden hebben; tien tegen één dat ze dan nu getrouwd was. Zo denk ik erover!’
‘Houd je mond! Wat bezielt je? Wat wou je allemaal zeggen eigenlijk? Ben je razend geworden?’ Maggie leunde naar voren over de tafel. ‘Ik waarschuw je, Annie Fawcett, weet wel wat je zegt of het zal je spijten.’
‘Het zal me nooit spijten als ik de waarheid zeg.’ Annie draaide zich woest om en ging naar de keuken terwijl Maggie, over de tafel geleund en haar handen de rand omklemmend, bleef zitten. De waarheid, de waarheid. Wat was de waarheid? Had zij Liz ertoe gedwongen om het klooster in te gaan? Had zij haar op de een of andere manier laten merken dat ze graag wilde dat zij de rest van haar leven tussen vier muren sleet, een leven van matigheid en zelfbeperking?... O, God! Hoe kwam het dat zij zo dacht? Ze begon op en neer te lopen door de kamer. Ja, ze had het gewild omdat nonnen gelukkig waren. Je hoefde maar naar hun gezichten te kijken of naar hen te luisteren. Hoorde je hen ooit klagen? En bovendien, in het klooster bleven zij gevrijwaard voor de ellende van de wereld buiten en het was uiteindelijk die veiligheid die zij, diep vanbinnen, voor Elizabeth gewenst had: een leven vrij van pijnlijke emoties, gevechten en verzoeningen en ja, zelfs vrij van de vreugden, de twijfelachtige vreugden van de liefde. Dat ene moment van lichamelijke extase, waarvoor? Zwangerschap na zwangerschap, die het lichaam alleen maar lelijker maakten. Toen zij in verwachting was geweest van Sam, had zij hem hoog gedragen, voor het oog bijna onder haar boezem - Sam, o, God, Sam! -. Maar haar grootmoeder die bijna iedere week langs kwam had haar uitgelegd: ‘Jonge koeien dragen hoog, oude koeien dragen laag.’
Koeien, ja; dat was wat zij Elizabeth had willen besparen, de onwaardigheid om een koe te zijn.
Terugziend erkende zij dat er in haar altijd een tweede ik had gestreden voor een eigen leven, maar het had nooit een kans gehad, eerst door de omgeving waar zij in geleefd had, toen door afstomping en vervolgens door liefde, liefde voor een grote jonge vent met kort krulhaar, diepliggende ogen, een gebroken neus en een stierennek; daarna was alles ondergeschikt geworden aan die liefde.
En nu wilde Lizzie naar Paul, en als Paul het goed vond betekende het dat zij niet hier zouden komen wonen. Hoe zou dat kunnen, als Liz er zo over dacht? Weer had zij het van haar familie verloren.
Annie was binnengekomen met een ander blad in haar hand. Zij zette het op tafel, nam er een kopje thee vanaf en gaf het aan haar. ‘Ik heb wat vers gezet.’ Het was de gebruikelijke vorm van verontschuldiging.
Maggie wilde geen thee meer maar ze pakte het kopje aan en ging naast de haard zitten. Annie ging tegenover haar zitten en terwijl ze haar thee roerde, zei ze: ‘Je komt er wel overheen; in vergelijking met de dingen die je eerder hebt moeten verwerken, is dit niet zo erg.’ Ze likte het theelepeltje af, legde het op het schoteltje en vroeg: ‘Wat was er toen je binnenkwam?’
Het bleef lange tijd stil. Ze kon de woorden niet uitbrengen, niet voordat Annie, die ongeduldig begon te worden, vroeg: ‘Nou?’
‘Ik heb hem gezien,’ zei ze.
‘Rod? Waar?’ Annie veerde snel naar voren en zette haar kopje op tafel. ‘Heeft hij iets tegen je gezegd?’
Maggie schudde haar hoofd.
‘Kwam je hem niet echt tegen?’
Opnieuw schudde Maggie haar hoofd. ‘Het... het ging anders. Ik... ik was op de Scotswoodweg, Arthur maakte daar foto’s van me, met als achtergrond die gebouwen die gesloopt werden, grote pakhuizen. Ik keek omhoog en zag... Ralphy.’ Ze zweeg en zij keken elkaar aan. Daarna vervolgde zij: ‘Hij... hij kwam naar beneden vliegen en we praatten en... en toen ik toevallig omhoogkeek en daar stond hij, boven op de muren tussen de anderen.’
‘Als arbeider?’
‘Als arbeider.’
Weer keken zij elkaar aan.
‘En jij was helemaal zo aangekleed? Ik bedoel, in een van je showmodellen?’
‘Ja, dat gele pakje waar ik je van vertelde, met die grote hoed.’ Zij schudde haar hoofd.
‘Arme Rod.’
Maggie knipperde met haar ogen alsof ze net wakker werd en vroeg: ‘Arme Rod? Aan wiens kant sta je eigenlijk?’ Ze was opgestaan en keek naar Annie. ‘Eerst mij de schuld geven van Liz en nou neem je het voor hem op.’
‘Ik neem het niet voor hem op, dat weet je best maar... maar gaf het je voldoening om hem als sloper te zien werken? Ja of nee?’
Zij liep naar het raam en keek naar buiten. In het kleine tuintje waren de eerste voorboden van het najaar verschenen. De eerste gele crocussen waren al in bloei en de knoppen van de narcissen begonnen op te zwellen. Ze vroeg zich af waar hij woonde, ergens in een pension of zoiets, misschien bij een hospita.
‘Hij zal zich vanavond wel ontzettend bedonderd voelen.’
Ze draaide zich met een ruk om naar Annie. ‘Jij hebt medelijden met hem is ’t niet? Zou je ook medelijden met hem hebben als hij een of andere fijne baan had, en haar d’r nog bij?’
‘Nee, dat niet; maar zij is weg en een mooie baan heeft-ie ook niet. In ieder geval niet als hij samen met Ralphy Holland werkt.’ Er klonk een persoonlijke bitterheid in haar stem die maakte dat Maggie haar hoofd liet zakken. Annie pakte de kopjes van tafel en stapte naar de keuken.
Toen Maggie later die avond klaar was met haar avondtoilet, ging ze naar de woonkamer om Annie welterusten te wensen.
Annie zat te kijken naar de vlammen in de open haard. Gewoonlijk zat ze ’s avonds iets te lezen, een of ander liefdesverhaal dat ze uit de bibliotheek had geleend of een weekblad.
‘Welterusten,’ zei Maggie zachtjes.
Annie draaide zich snel om en zei: ‘O, welterusten.’ Op het moment dat Maggie haar slaapkamer binnen wilde gaan, zei ze: ‘Maggie?’
‘Ja?’
‘Zou je willen dat-ie terugkwam?’
Het was net als vroeger wanneer door een of ander voorval Maggie leek te zullen ontploffen en zij haar tegenstanders, of het nu een van de jongens, een van de meisjes, Rod of Annie was, als het ware met haar hele lichaam toebulderde: ‘Wat!? Hem terug? Al die jaren heb je samen met me geleefd en nog ben je stom genoeg om me dat te vragen? Hem terug, vraagt ze! Al kwam hij kruipend op z’n knieën! Al lag ik op sterven, ik moet hem nu niet terug en nooit niet! hem terug!’
De slaapkamerdeur ging met een knal dicht en licht verbaasd bleef Annie er een tijdje naar kijken. Daarna draaide ze zich om en staarde in het vuur.