22 * Ralphy

 

Het leven ging verder, dag na dag, week na week en het werd steeds drukker; meer klanten, meer bonussen, vaker haar foto in de krant met in dikke zwarte inkt haar naam, Margaret Gallacher, eronder. Vroeger had er meestal gestaan: Margaret Gallacher met een nieuwe creatie van madame Hevell. Nu stond er: Margaret Gallacher, zonder meer. Mensen herkenden haar wanneer ze door de stad liep. Vrouwen die zij niet kende, spraken haar op straat aan. Het was erg opwindend en het schonk haar veel genoegdoening. Toch kostte het haar allengs meer moeite om al haar energie aan het werk te besteden zonder over andere dingen na te denken. In haar hoofd was zij tweederde deel van de dag en een groot deel van de nacht met andere dingen bezig, niet in de laatste plaats met de zinloosheid van haar leven. Het kwam haar vreemd en zelfs verontrustend voor dat ze nu toch minder bevrediging vond in haar taak dan gedurende de vele lange jaren dat ze thuis had gezeten, aanvankelijk beziggehouden door haar kinderen, later alleen wachtend tot haar man thuis zou komen. Vooral in de eerste uren van de avond dacht zij daar heel lang aan. Een voor een liet zij haar familieleden de revue passeren; net als bij de trucage die je op de televisie zag, plaatste ze hen in de palm van haar hand, waar ze nauwgezet hun gedrag kon bestuderen en proberen te verklaren. Willie en Helen stelden haar niet voor problemen; het ging vooral om Paul, Liz en Frances. En Sam, Sam was de laatste die zij onderzocht. Ze had inmiddels genoeg afstand kunnen nemen om hem, zonder emotioneel te worden, te beschouwen. Wat ze nu over hem dacht was dat hij het gevoel had gehad afgewezen te worden, in de eerste plaats omdat zijn komst een ongeluk geweest was en ten tweede omdat in ieder geval zijn vader hem liever niet had zien komen. Niettemin had hij zich vooral ten koste van haar gewroken.

Hoe langer zij nadacht, hoe meer zij begon te graven en hoe meer zij tot de conclusie kwam dat de meesten van haar familieleden vreemdelingen voor haar waren. Er was er maar één die geen vreemdeling was en als ze hem nu nog had, zonder één van haar zes kinderen ter wereld te hebben gebracht, zou ze zich toch meer tevreden voelen.

Rod was echter de enige die zij niet op haar hand zette; dat was niet nodig, ze kende hem daar te goed voor.

‘Je hoeft er vandaag toch zeker niet uit?’ vroeg Annie.

‘Ik moet er vandaag zeker wel uit,’ imiteerde Maggie haar, terwijl ze een weelderige bontjas om zich heen trok.

‘Je bevriest.’

‘Wat! Hierin zeker.’ Ze deed enige passen zoals ze bij modeshows gewoon was te doen, draaide zich om en zei: ‘Winkelprijs, vijftienhonderd, mevrouw; onze weggeefprijs is slechts driehonderdvijftig... Natuurlijk kan ik hem meteen bij u laten, mevrouw; ik heb ook nog een onderbroek en een vest aan en dat heb ik voor u wel over... en voor het geld.’

‘Je bent getikt.’ Annie moest zichzelf bedwingen om niet in lachen uit te barsten. Ze werd opeens weer ernstig en zei: ‘D’r zit wel een geweldig pak sneeuw aan te komen. Ik wed dat we met kerst een meter hebben, ’t Is al erg genoeg wanneer het in januari begint. Denk je dat je thuis een hapje komt eten?’

Maggie dacht even na en zei: ‘Misschien, misschien ook niet. Ik moet vanmorgen naar drie afspraken, daarna naar de Floutstraat om Muriël op te halen. Ik neem haar mee vanmiddag, naar een oude klant, ze wil passen.’

Zij dacht weer na en besloot: ‘Ik zal het proberen. Als ik lang wegblijf moet je maar alleen eten.’

‘Probeer maar op tijd te zijn; met dit weer moet je behoorlijk eten, geen restauranthap.’

‘Daag,’ zei Maggie. Annie riep haar na terwijl zij voorzichtig over het beijzelde tuinpad naar de garage liep. ‘Voorzichtig met rijden. Je zit tegen een boom voor je het weet met dit weer.’

Toen Maggie de wagen de garage uitgemanoeuvreerd had maakte ze een gebaar met de hand naar Annie, niet om te groeten maar om haar te beduiden naar binnen te gaan. Ze reed de straat op en dacht dat haar leven er heel wat minder prettig uit zou zien als Annie er niet geweest was. Het was merkwaardig hoe God, of wie er ook verantwoordelijk was voor wat je toebedeeld kreeg, je door alle ellende heen één troost liet. Zij ging tegenwoordig nooit meer naar de kerk maar haar gebrek aan godsdienstigheid verontrustte haar niet, zolang het maar geen gebrek aan geloof was. Rond tien uur kwam ze in Newcastle aan. Haar eerste klant van deze dag woonde in Gateshead, een wijk die nieuw voor haar was. Zij wist dan ook niet goed hoe ze er moest komen. Toen ze over de grote brug over de rivier reed besloot ze ergens de weg te vragen.

‘O, Steinbeck Crescent,’ zei de man op het trottoir, ‘dan zit u een flink eind uit de richting. Maar ik zal het u uitleggen.’ Met handen, voeten en woorden schetste hij haar de weg. ‘U gaat die kant op, daar, en dan gaat u de eerste rechts, bij dat grote kruispunt, niet het eerste. Dan zit u in de Bournestraat, die rijdt u uit.’ Hij keek even nadenkend omhoog. ‘Bij de tweede stoplichten slaat u linksaf de Delia Straat in, die volgt u een heel stuk.’ Hij zweeg weer een ogenblik. Met een gebaar van zijn linkerarm die hij ver uitstak, vervolgde hij: ‘Dan komt u bij een boel winkeltjes, oude en nieuwe; dan voorbij een nieuwe supermarkt moet u weer rechts en dan tot de bibliotheek, die ziet u zo staan, rechtuit. Bij de eerste stoplichten na de bibliotheek gaat u links en dan is het de eerste rechts en dat moet dan Steinbeck Crescent zijn. Snapt u het?’

Zij lachte naar hem. ‘Oké, en bedankt.’ De man herhaalde alles nog een keer in het kort. ‘Bedankt,’ zei Maggie weer.

‘Tot ziens,’ zei de man.

‘Tot ziens,’ zei Maggie. Ze moest lachen om zijn uitgebreide aanwijzingen en herhaalde het voor zichzelf nogmaals. Hij had het in ieder geval goed gezegd want op een gegeven moment herkende zij de winkeltjes en de supermarkt die hij genoemd had. Verderop was de bibliotheek. Zij reed erlangs en zag op hetzelfde moment een bekende verschijning de trap af komen. Het was Ralphy Holland. Het bevreemdde haar hem hier te zien maar het gekste was nog dat hij een arm vol boeken had.

Ze stopte aan de kant en keek achterom. Hij kwam haar kant op. Toen hij vlakbij was, stak ze haar arm uit het raampje en riep: ‘Hallo, Ralphy.’

‘Nee maar, Maggie.’ Zijn gezicht klaarde op. ‘Wat leuk.’ Hij boog zich naar haar toe en keek haar aan. ‘Meid, wat zie je er goed uit.’

‘Hoe is ’t met jou?’

‘Och.’ Hij keek opzij. ‘Niet slecht, niet slecht.’

Terwijl ze naar hem keek, kwamen de eerste ijzige druppels naar beneden en hij zei: ‘Redde wie zich redden kan.’ Tegelijkertijd duwde hij de boeken onder zijn jas en voegde eraan toe: ‘Ze worden woest als je ze nat laat worden.’

‘Waar moet je naar toe, Ralphy?’

‘De St. Franciscusweg, Maggie, is vlakbij.’

Ze deed de deur open en terwijl hij erin sprong zei hij: ‘O, reuze, Maggie, bedankt.’ Hij huiverde. ‘Lekker warm is ’t hier.’

Zij startte de motor niet maar keek naar hem. Ze wilde hem een vraag stellen maar wist niet hoe.

‘Bestudeer jij iets, Ralphy?’ Ze knikte naar de boeken die hij op zijn knieën had.

‘Ik?’ Met zijn duim wees hij naar zichzelf. ‘Ik studeren Maggie? Jij weet net zo goed als ik dat er niets in m’n hoofd zit om mee te studeren.’ Hij zweeg even en keek haar recht in het gezicht. ‘Ze zijn voor Rod.’

‘Oh.’ Er verscheen een uitdrukking van vragende afwachting op haar gezicht en Ralphy vervolgde: ‘Hij leest de hele tijd maar. ’t Is gewoon niet aan te slepen. Hij studeert nou elektriciteit of elektronica of zo, ik weet het niet precies. In elk geval heeft-ie wat te doen zo want hij kan niet zonder wat te doen in z’n bed liggen. Dat is niet goed, vind je niet Maggie, om zoveel te denken?’

‘Nee Ralphy. Ligt hij in bed?’

‘O ja, dat weet je natuurlijk niet maar hij is heel ziek geweest, echt heel ziek. Lelijk kou gevat, je weet hoe dat gaat. En je weet net hoe hij is. Niet omgekleed en zo met natte kleren aan naar buiten. Een longontsteking had-ie, zei de dokter. De dokter heeft gewaarschuwd dat-ie drie weken binnen moet blijven, maar daar zal-ie wel te eigenwijs voor zijn.’

Ralphy keek haar aan en zweeg. Ze draaide zich om en startte de motor. Longontsteking; zoiets had Rod nog nooit gehad, hij was zo sterk als een paard. Maar zij had hem ook nooit met z’n natte kleren aan naar buiten laten gaan, daar had zij goed op gelet. Wanneer hij binnen kwam had ze meteen gezorgd dat hij de natte dingen uittrok, ook al was hij alleen maar een beetje op zijn schouders nat. ’s Winters had zij, als zij dacht dat hij natte voeten had, de sokken van zijn voeten getrokken, wel wetend dat hij zelf de moeite niet nemen zou. Op haar knieën had ze voor hem gezeten om zijn schoenveters los te maken, zijn sokken uit te trekken en zijn voeten met haar handen warm te wrijven. De dingen die zij niet gedaan had! En nu had hij longontsteking... Nou, zij zou er niet om in tranen uitbarsten.

Ze keek strak voor zich uit terwijl ze vroeg: ‘Wonen jullie bij elkaar, Ralphy?’

‘Ja, Maggie. Ik heb ’m meegenomen naar waar ik woon; het stelt niet veel voor maar ’t is beter dan waar hij eerst zat. Rod is niet gauw tevreden te stellen, Maggie; je kent ’m. Hij vindt het niet prettig om met een ander te moeten delen. Maar hij merkte niks toen ik ’m ophaalde, Maggie, hij was op het randje. De dokter zag het ook somber in. D’r was toen een geweldige griepepidemie... Hier rechtsaf, Maggie.’

Ze remde hard en sloeg de zijstraat in en hij zei: ‘Eén-twee-vijf, halverwege; het huis is van ene mevrouw Bradshaw. Ze woont boven en ze verhuurt de benedenverdieping. We hebben de voorkamer.’

Hij wees aan waar zij moesten zijn en zij parkeerde de wagen voor een gammel uitziend huis, één in een hele rij gammele huizen. En goor, voegde ze er in gedachten aan toe, gammel en goor. Waar ze ook keek, overal hing de verf er in bladders bij.

‘Maggie?’ Toen ze zijn stem hoorde wendde zij haar blik naar hem. ‘Je wilt zeker niet...? Ik bedoel, heb je soms even zin...?’

‘Nee, Ralphy, ik hoef hem niet te zien.’ Ze tastte in haar tas en haalde haar portemonnee tevoorschijn waar zij een briefje van vijf pond uit trok dat zij aan Ralphy gaf. Hij sputterde dit keer niet tegen maar nam het van haar aan en zei: ‘Reuze bedankt, Maggie. Zal van pas komen. Dag, meid.’

‘Het is om eten te kopen, geen drank, denk daaraan.’

‘Dat weet ik, Maggie, dat weet ik.’ Hij keek haar helder en onderzoekend aan, keerde zich toen vlug om en morrelde aan de portierhendel. Zij moest over hem heen leunen om de deur voor hem te openen. Toen hij uitgestapt was volgde zij hem met haar ogen, die daarna op het raam van het huis vielen en op het gezicht dat erdoor naar buiten keek. Ze schrok. Het was zijn gezicht en tegelijkertijd was het niet zijn gezicht; alleen de ogen herkende zij goed. Altijd al lagen zijn ogen diep in zijn gezicht maar nu schenen het twee donkere vlekken te zijn, diep in het hoekige witte vlees. Hij zag er ongeschoren en bijna uitgeteerd uit. O, Moeder Maria!

Toen Ralphy zich omdraaide en naar het raam keek, verdween het hoofd en hij keek weer om naar Maggie en zei: ‘Ik heb z’n bed bij het raam gezet zodat hij naar buiten kon kijken.’ Hij bleef staan en wachtte af of zij iets zou zeggen. Maar na enige ogenblikken ging ze rechtop zitten en pakte het stuur vast. Hij boog en zei nogmaals: ‘Bedankt, bedankt Maggie. Goed om je even te zien. Pas goed op jezelf.’

Ze zei niets en knikte alleen met haar hoofd. Daarna startte zij en reed weg.

Annie zei: ‘Waarom heb je ’t niet gedaan? Waarom ben je niet even naar binnen gegaan om met ’m te praten?’

‘Wat!?’

‘Niks wat; je had het kunnen doen bij wijze van liefdadigheid, op zijn minst. En ik zal je wat anders vertellen.’ Ze stak haar wijsvinger naar Maggie uit. ‘Dat zou het niet geweest zijn, omdat je het gewoon niet wilde. En je hoeft geen grote mond tegen mij te hebben.’

‘Als jij denkt dat ik speciaal naar hem toe zou gaan, ben je een grote ezel. Al kwam hij op z’n knieën, ik zou er omheen lopen.’

‘Je bent hard, Maggie Gallacher.’

‘Ja, ik ben hard, Annie Fawcett. En ik blijf hard.’

‘Je doet alsof jij de enige vrouw bent die ooit bedrogen is. En ik zou je eraan willen herinneren dat als je niet bedrogen was, dan was je nu niet in deze positie.’

Haar positie kon haar gestolen worden. Ze wist niet waarom maar de laatste tijd was zij begonnen haar positie te haten. Haar werk vond ze wel prettig en ze zou niet weten wat ze moest doen als ze dat niet had. Haar leven werd erdoor gevuld maar het was een sneeuwbal die steeds groter werd met alles wat zij ondernam, want tegenwoordig had ze relaties waarvoor zij kilometers Felburn uit moest.

Die avond ging ze extra vroeg naar bed...

 

Gedurende de volgende twee weken hoefde zij weliswaar niet naar de bibliotheek of de St. Franciscusweg - het was niet erg waarschijnlijk dat een van haar klanten daar zou wonen - maar zij reed er minstens één keer doorheen, met een vaart.

Maar zij ontmoette hem niet daar, maar op de markt in Newcastle. Ze moest voor het een of het ander in de Northumberlandstraat zijn en ze parkeerde haar wagen zo dichtbij mogelijk. Vanaf dat punt was het vijf minuten lopen. Ze hield van de markt. Vroeger was zij er vaak met Rod eens in de week naar toegegaan om voor de hele week boodschappen te doen. Ze hadden hun spullen even goedkoop op de markt in Felburn kunnen krijgen, maar wanneer ze hier kwamen was het gelijk een uitstapje.

Zij deed een stap opzij om een vrouw met een kinderwagen te laten passeren en daar stond hij, alsof hij plotseling uit een ver verleden tevoorschijn was getoverd. Hij was het wel en hij was het niet.

Ze keken elkaar zwijgend en onbeweeglijk aan. Toen ze opzij werd geduwd door een paar stoeiende jongens stak hij vlug zijn hand uit om haar op te vangen, maar voordat hij haar aangeraakt had, liet hij zijn arm weer zakken. Nog altijd stonden zij naar elkaar te kijken, zonder een woord te wisselen. Zij had vaak tegen zichzelf gezegd, wanneer zij ’s nachts er in bed aan gedacht had wat er gebeuren zou als zij elkaar weer tegen zouden komen, dat zij niet degene zou zijn die het eerst zou spreken. Maar nu had ze geen keus. ‘Nou!’ zei ze, ‘hoe is ’t er mee dan?’ Ze hield haar ogen op zijn gezicht gevestigd opdat die niet op het goedkope, sleetse zomerpak zouden vallen.

‘O, het gaat wel, Maggie.’ Zijn stem klonk stroef en weifelend. Het scheen alsof hij zijn stem niet vaak gebruikte. ‘Heb jij ’t druk tegenwoordig?’

‘Ja.’ Ze keek hem in de ogen. ‘Nogal druk. En jij?’

‘Och.’ Hij gaf een ruk met zijn kin omhoog. ‘Ik ben bezig.’

Zij zwegen weer. Hij rekte zijn nek uit. Zij herkende dit gebaar dat hij gewoon was te maken wanneer hij niet op zijn gemak was. Toen zei hij: ‘Nou, ik zal je niet ophouden.’

Zij hoorde zichzelf zeggen: ‘Dat doe je niet, ik werk ’s zaterdags toch niet, hoewel...’ Ze lachte kort. ‘Als het aan hen lag werkte ik zeven dagen per week. Je weet hoe dat gaat.’

Hij draaide even met zijn hoofd en zei: ‘Ja, ja.’

Toen er iemand tegen hem opbotste, sprak ze: ‘Ik geloof dat we het verkeer hier ophouden. Ik’ - de volgende woorden had zij in willen slikken, maar zij kon ze niet tegenhouden - ‘ik was op weg naar de Pelgrim Straat, d’r is daar een tentje waar ik ga eten.’

‘O, juist, ja.’ Het leek of dit alles was dat hij in staat was tegen haar uit te brengen. Zij realiseerde zich met pijn dat dit zo’n beetje het totaal was van alles wat hij ooit tegen haar zou zeggen, nu alles zo was.

Toen ze opzij stapte, deed hij hetzelfde. Toen zij uit de mensenstroom waren stopte hij; hij keek haar aan en onderzocht ieder deel van haar gezicht afzonderlijk voordat hij zei: ‘Leuk om je te zien, Maggie.’

Zij slikte maar was niet in staat om iets te zeggen.

‘Ik wou alleen nog zeggen dat ik heel erg blij ben dat het zo goed met je is gegaan.’

Hij was blij dat het haar zo goed ging. Lieve God.

‘Daag, Maggie.’

‘Dag, Rod.’

Beiden keerden zij zich om en ieder ging zijn eigen weg.

 

‘Waarom heb je hem niet gevraagd om wat te gaan eten?’

‘Hoe had ik nou...?’

‘Zag hij er zo uit dan?’

‘Denk toch es na, vrouw. Stel je voor dat we zitten te eten en dat ik na afloop de rekening betaal.’

‘Weet je wat je bent? Je bent een stommerd. Wie denk je dat je pijn doet? Je bent een stommerd.’

‘Dat zijn er dan twee.’ Maggies stem was vlak.

Hierop keerde Annie zich om en zei: ‘In mijn geval was het anders. Ralphy was een spons, hij is met drank grootgebracht en hij zal eraan doodgaan ook. Het was verstandig van me en je weet het best. Waar denk je dat ik nu zou zijn als ik hem genomen had? En je hoeft niet te zeggen...’ Ze draaide zich om en stak haar vinger naar Maggie uit... ‘dat ik een kerel van hem had kunnen maken want van Ralphy Holland zal niemand ooit iets maken.’

‘Hij heeft z’n goede kanten.’

‘Maar ze zijn niet goed genoeg.’ Annie klonk nu ook vlak. Ze ging naar de keuken maar kwam bijna direct terug. Met haar handen in haar zij stond ze in de deuropening en vroeg: ‘Weet je al wat je met kerst wil doen? Het is nog maar veertien dagen en we hebben nog niks gedaan.’

Maggie keek haar aan en vervolgens in de vlammen van de haard. Paul en Arlette wilden graag dat zij naar Londen kwam. Willie had haar ook gevraagd en zelfs Frances had haar gezegd dat zij van harte welkom bij hen zou zijn. Ze schudde haar hoofd. En Helen, van Helen had zij niets gehoord. Helen had weer moeilijkheden met Trevor; ze zou altijd moeilijkheden met Trevor hebben. Het zou haar niet verbazen, laat staan doen schrikken, als Helen binnenkort opeens voor haar neus stond omdat zij Trevor verlaten had of van hem ging scheiden. Nee, zij stond nergens meer verbaasd van.

En Liz? Het was Liz die geheel uit haar gezichtsveld verdwenen was. Liz leidde haar eigen leven en had een te gekke tijd, zoals zij het zelf noemde, nog steeds ongetrouwd. Het was vreemd, maar Liz was voor haar even dood als Sam. In zekere zin was Sam erin geslaagd om haar te vermoorden.

Ze keek op naar Annie en zei: ‘We blijven hier.’

Annie knikte één maal, draaide zich om en verdween in de keuken.